• No results found

Overeenkomsten en wisselwerking tussen vertaalde en eigen gedichten Vocabulaire: chique en platte taal door elkaar

Vergelijking van en wisselwerking tussen de vertaalde en de eigen gedichten van Anneke Brassinga

5.1 Overeenkomsten en wisselwerking tussen vertaalde en eigen gedichten Vocabulaire: chique en platte taal door elkaar

In de vertaalde gedichten – die toch van origine een hele andere woordenschat hebben omdat iemand anders ze schreef – is juist het opvallende vocabulaire van Anneke Brassinga te herkennen. De woordenschat van Brassinga heeft zich ingeweven in de vertaalde gedichten. De lezer consumeert dus andermans werk via de woorden van Brassinga. Zo wordt in het vertaalde gedicht ‘Hooien’ de handeling in ongenuanceerde en directe taal beschreven: ‘onder de latten door geschopt om de fokmerries te voeden’ (26), terwijl in het vertaalde gedicht ‘Aan de zon’ juist chique woorden gebruikt zijn: ‘geranseld door schaduw, vlieden onder mijn ooglid’ (12). Andersom is in de eigen gedichten ook sprake van chique versus grof

taalgebruik. Door de fonologisch hard klinkende klanken van de bijvoeglijk naamwoorden in ‘Over en weer’: ‘keihard bikkelhard beschaafd [gesprek]’ krijgt het gedicht een wat plat karakter. Zowel de eigen als de vertaalde gedichten bevatten deze rijke, gedurfde, typerende woordenschat van Brassinga. Kortom toont deze grove en chique taal aan, dat ze beide manieren van dichten bij Brassinga’s stijl horen.

Inventief taalgebruik

68

gecombineerd. Daardoor ontstaan ‘nieuwe’ poëtische betekenissen met een grote eigenheid en originaliteit. Voorbeelden van deze nieuwe betekeniscombinaties op woordniveau zijn:

‘koude klonterpap van modderdonker’ (23) uit het vertaalde gedicht ‘Aan de zon’; het woord ‘trommelvuur’ (11) uit het vertaalde gedicht ‘Alle dagen’; de woorden ‘naaldendans’ (16), ‘sterrengruis’ (21) en ‘gehelmd met rook’ (23) uit het vertaalde gedicht ‘Mijn vogel’; ‘mansdeelrijzige kaarsen / walmzoet’ (11-12) uit ‘Merelloos’. Dit zijn slechts enkele

voorbeelden die illustreren dat sprake is van inventief taalgebruik. Dit heeft als gevolg, dat de poëtische functie in werking treedt. Hetgeen de lezer leest valt zodanig op, dat hij allereerst bezig is met de vorm van de woorden, in plaats van met de betekenis. Er ontstaat een gerichtheid op de uitdrukking, waarbij een opgeschorte of uitgestelde verwijzing naar de realiteit ontstaat. De woorden in de gedichten verwijzen allereerst naar zichzelf en elkaar.

Activiteit en beweging

De werkwoorden en voorzetsels zijn beeldend en specifiek, want ze duiden een concrete locatie of activiteit aan. Daarom hebben ze als effect dat er een suggestie ontstaat van

beweging. Ze scheppen een ‘driedimensionale ruimte’ waarin de taal ‘gebeurt’. De lezer kan zich alle activiteiten levendig voorstellen. Illustratief is het vertaalde gedicht ‘Watt’, waarin dichtregels veel werkwoorden bevatten die een beweging aanduiden: ‘van het komen tot / van het toeven in / van het gaan vandaan / de woonst van Knott ‘(4-7). Ook geven de voorzetsels ‘onder’ en ‘achter’ en de werkwoorden ‘hurken’ en ‘springen’ (1-2) in ‘Romantisch’ een suggestie van beweging. Het gedicht ‘Aan Brooklyn bridge – Hart Crane’ bevat ook deze werkwoorden die duiden op een fascinatie voor beweging: ‘de meeuw gevleugeld tuimelen en zwieren’ (r. 2), ‘in onaangerande boog ons ontgaan / immaterieel als zeilen, overstekend’ (r. 5), ‘vanaf een metro-luik […] wankelt een oogwenk, schel hemd opbollend’ (r. 17-19). De taal is zodanig geschreven, dat zij wel een affectieve reactie oproept bij de lezer. De gedichten gaan niet per sé over een affectief geladen onderwerp, maar het taalgebruik roept dat wel op. Via de technieken van zintuiglijke formuleringen, personificaties zoals wanneer bomen menselijke trekken krijgen, locatie-aanduidingen en de actieve werkwoorden wordt de lezer affectief geraakt. Om met Korsten te spreken zien we hier een uitingsvorm van resonantie.

Klank en ritme

In veel gedichten is sprake van semantische, syntactische en fonologische equivalentie. Betekeniseenheden trekken naar elkaar toe en er ontstaat een focus op de uitdrukking. Er ontstaat een ‘nieuw’ poëtische veld. Voorbeelden van equivalentie zijn te lezen in

69

van fonologische equivalentie van de /e/-klank. Klankovereenkomst van de /p/-klank is eveneens te vinden in ‘pittoreske passanten’ (4) en de /w/-klank van ‘in wederkerigheid van woorden’. De woorden ‘rooskleurig aan de takken hing’ (6) zijn semantisch equivalent met het ‘ontluiken’ (7). De opvallende combinatie van het ontluiken van plantenknoppen en het woord ‘poëzie’ zorgt ervoor dat de woorden geen loutere representatie meer zijn van de werkelijkheid, maar dat ze verwijzen naar elkaar. Hier treedt de poëtische functie in werking.

In het nu

Het tegenwoordig deelwoord wordt zowel in vertaalde als in de eigen gedichten aangetroffen, bijvoorbeeld in ‘Malende’, ‘Romantisch’ en ‘Bezem’. Deze vorm duidt aan hoe iets of iemand iets doet. Het is ook een werkwoordstijd om aan te duiden dat iemand of iets op dit moment bezig is: de handeling is onvoltooid en nog steeds gaande. Het effect op de lezer is dat hij het gevoel krijgt in het nu te zijn en zich midden in de taal, tussen de woorden bevindt. Iets is nog steeds gaande en zal ‘nog altijd’ doorgaan, steeds in de hoedanigheid van het nu. Juist doordat het ‘altijd nu’ is, ontstaat de suggestie van eeuwigheid, alsof de woorden voor eeuwig in het nu willen zijn. De lezer voelt zich direct betrokken bij het gedicht. Hij voelt zich een nabije toeschouwer of een intimus – een vertrouweling – van wat er in het gedicht gebeurt.

Ontkennend dichten

Bijzonder is dat heel veel gedichten ontkenningen bevatten. Zo onttrekt de ik-figuur zich in ‘Merelloos’ uit het gedicht middels: ‘zonder mij’ (19). Het lijkt wel alsof de ik-figuur er niet wil zijn, of zichzelf niet belangrijk genoeg acht om een rol te spelen in het gedicht. In ‘Hart Crane – Aan Brooklyn bridge’ lijkt het wel alsof de taal zich van iets wil ontdoen, iets wil onthullen, zoals in: ‘onaangerande boog ons oog ontgaan’ (5) en ‘een snier ontrolt de sprakeloze karavaan’ (20) en ‘onversplinterd idioom, ongerepte sterrenzucht’ (34). Het morfeem ‘ont’ lijkt de woorden hun uitdrukkingskracht te ontnemen. Alsof de werkwoorden niet mogen uitvoeren wat hen te doen staat; alsof ze ontheven worden in hun functie. In het gedicht ‘Bramenplukster’ komt door de ontkennende woorden de nadruk te liggen op wat er niet is. In ‘Berichten’ zorgen de ontkenningen ervoor dat er een afwezigheid ontstaat: alsof de woorden er niet willen zijn. Al met al lijkt de taal uitgekleed te worden. Wellicht dienen de ontkenningen als ontwarringsmethode. Zodat midden in de taal, tot de kern – de brandende haard der poëzie – gekomen wordt.