• No results found

OVER WELKE GOD MIJ OPZIENER MAAKTE, TOEN IK IN DE WERELD WAS

In document UIT HET LEVEN VAN JOHN BUNYAN. (pagina 45-57)

Ik smeek u, beminde broeders! laat deze woorden (geschreven in mijne liefde tot u en zorg voor u, toen onze hemelse Vader mij het koninkrijk Zijns geliefden Zoons deed binnengaan) in uwe gemeentelijke samenkomsten onderling gelezen worden. Ik zal nu, hartelijk beminden, niet aan u schrijven over hetgeen het allereerste is, en zonder hetwelk alle andere dingen in Gods ogen niets zijn, namelijk: de verborgenheid des geloofs te houden in een rein geweten, ik zal, zei ik, over deze dingen (hoewel de grootste) niet schrijven, mijnen arbeid onder u verricht hebbende om u te wortelen en op te bouwen in Christus, door de genade, die gij ontvangen hebt, en om u te dringen tot een heiligen wandel in uwen omgang, opdat gij door den Heere in Zijne toekomst moogt bevonden worden zonder vlek of rimpel. Maar de dingen, waarvan ik zal spreken, zijn omtrent uwe gemeentelijke zaken, welke ik vreze dat door de meesten uwer luttel overdacht zijn, welke zaken, indien ze niet op rechten prijs gesteld en in acht genomen worden overeenkomstig den wille Gods, allengs onder u verdeeldheid, kwelling en ten laatste verduistering van die Evangelische orde en gemeenschap zullen brengen, die gij, door genade, nu geniet. Daarom, mijne broeders! wil ik niet, dat iemand uwer onwetende zij, wijl elk van u evenzeer verplicht is, nu in alle liefde met de gemeente, en in de inzettingen van Jezus Christus, onzen Heere, te wandelen, als toen ik onder u tegenwoordig was, noch heeft iemand van u vrijheid om zich bij een andere gemeente te voegen, omdat uw leraar van u weggegaan is, want gij zijt niet aan zijnen dienst, maar aan Christus en aan de gemeente verbonden, en dit is en was de wille Gods in Christus over al de gemeenten der heiligen. Lees Handelingen 2:42 (En zij waren volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden), en vergelijkt hiermede Handelingen 1:14-15 (Deze allen waren eendrachtelijk volhardende in het bidden en smeken, met de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en met zijne broederen. En in dezelve dagen stond Petrus op in het midden der discipelen en sprak (er was nu een schare bijeen van omtrent honderd en twintig personen). En ik beveel u voor den Heere, indien gij u bij de komst van onzen Heere Jezus Christus wilt kunnen verantwoorden, dat niemand uwer hierin schuldig bevonden worde.

Ten tweede, houdt aan in uwe onderlinge bijeenkomsten. Laat al het werk, dat de gemeente betreft, getrouwelijk onder u gedaan worden, als de aanneming van nieuwe leden, de uitdeling der gaven, de keuze van ouderlingen, als die nodig is, en alle andere dingen, alsof ze genoemd waren, waartoe de Schriften, indien gij ze onderzoekt, u door den Geest zullen leiden. Indien gij deze dingen doet, zo zal de Heere met u zijn, en gij zult anderen overtuigen, dat Christus uw Hoofd is, en gij van genen mens af hangt. Indien gij echter op uwe eigene zaken en niet op de dingen des Heeren let, indien gij onverschillig wordt, of gij op het werk des Heeren in uwe gemeente acht geeft of niet, dan vreze ik, dat de Heere den troost uwer gemeenschap zal doen ophouden, en de kandelaar, die nu nog staat, zal van zijn plaats geweerd worden, hetwelk God verhoede!

Nu, aangaande de aanneming van nieuwe leden, laat ik u over aan den Heere om Hem raad te vragen, die tot hiertoe met u is geweest, alleen meen ik u dit in herinnering te moeten brengen, dat, nadat gij voldaan zijt over het werk der genade in den persoon, die zich met u wenst te verenigen, de voorzegde persoon plechtig verklare (althans voor enige leden der gemeente), dat vereniging met Christus de grondslag is van alle gemeenschap der heiligen, en niet enige verordening van Christus of enig oordeel of gevoelen omtrent uitwendigheden, en de voorzegde persoon, hetzij een broeder of een zuster, moet verklaren door genade, in liefde te willen wandelen met de gemeente, al mocht er in het oordeel over andere dingen ook enig

verschil bestaan. Wat aangaat scheiding van de gemeente om den doop, de oplegging der handen, de zalving met olie en andere ceremoniën, beveel ik ieder van u in het bijzonder, gelijk gij daarvan rekenschap zult moeten geven aan onzen Heere Jezus Christus, die bij zijne komst beide doden en levenden oordelen zal, dat niemand van u aan deze grote misdaad schuldig bevonden worde, dewelke sommigen begaan hebbende, door een ijver tot God, maar zonder verstand, hebben scheuring in de gemeente gebracht, die slechts één moest zijn. Ik vermaan u, broeders! laat in uwe samenkomsten alle dingen eerlijk, met orde en naar de Schriften geschieden. Laat alle dingen onder u gedaan worden zonder twist of nijd, zonder u zelf of ijdele ere te zoeken. Weest met ootmoedigheid bekleed, en zijt de een den ander in liefde onderdanig. Laat de talenten der gemeente ordelijk te nutte gemaakt worden. Laat gene gaven verborgen, die zouden kunnen dienen tot stichting, maar dat bovenal die gaven gekweekt worden, die tot volmaking der heiligen het meest bijdragen. Laat uwe gesprekken dienen tot onderlingen opbouw in uw allerheiligst geloof, en tot opscherping der liefde en der goede werken, indien dit slecht in acht wordt genomen, zal er veel tijd verkwist worden en de gemeente er weinig of geen voordeel van inoogsten. Laat er vaste spijs voor de sterken en melk voor de zwakken zijn. Vermijdt in uwe vergaderingen allen woordenstrijd, die twist voortbrengt, als vragen omtrent uiterlijkheden en twijfelachtige geschillen. Indien iemand tot u komt, die schijnt twistgierig te zijn, verklaart hem, dat wij zulke gewoonte niet hebben, noch de gemeenten Gods, 1 Corinthiërs 11:16. Indien iemand tot u komt met enige leer, in strijd met de leer van Christus, zo moet gij met zulk een niet handelen als met enen broeder, of in een twistgesprek treden aangaande de dingen des geloofs (want dit is niet naar de Schrift), maar laat degenen onder de broederen, die het meest met den Geest en met het Woord van Christus zijn aangegord, zulk enen standvastig in het aangezicht weerstaan en zijne dwaasheid, uit de Schrift, voor de gemeente openleggen. Indien een broeder door zwakheid iets spreke tegen enige erkende Goddelijke waarheid (hoewel niet opzettelijk), dan moet een andere broeder der gemeente hem de waarheid in liefde verklaren, opdat niet vele gemeenteleden in verzoeking gebracht worden. Laat in uwe bijeenkomsten gene mensen vereerd worden, wanneer gij als gemeente samenkomt, is niemand rijk of arm, niemand dienstknecht of vrije, in Jezus Christus.

Het is gene goede gewoonte, plaatsen aan te bieden, als rijken binnentreden, vooral is het een groot kwaad, van hen in het gebed of de bediening des Woords bijzondere melding te maken, zulke eerbewijzen en burgerlijke beleefdheden zijn d r niet uit God. Private geschillen moeten niet in de gemeente rondgebazuind worden. Zo enkele der broederen omtrent uiterlijkheden bezwaard zijn, laat enige andere leden voor en met zulke broeders bidden, maar laat het gene gemeentezaak worden.

Niemand behoort de gemeente te verlaten, indien een broeder ongeregeld mocht wandelen, maar hij, die ongeregeld wandelt, moet zijn eigen pak dragen, overeenkomstig de Schriften.

Indien een broeder ongeregeld wandelt, mag hij uit gene bediening ontslagen worden, voor de gemeente hem gecensureerd heeft. Onderzoek gezamenlijk naar het wezen van de gemeenschap der heiligen, wat betreft de bediening des Woords, het gebed en de viering des avondmaals, hetgeen weinigen m.i. begrijpen, dat in Christus’ gemeenten maar al te zeer veronachtzaamd wordt. Gij, die tot de uitnemendste belijders behoort, weest een voorbeeld voor de overige gemeenteleden. Laat uw geloof, uwe liefde en uw ijver overvloedig zijn, indien iemand uwer een dwaallicht verspreidt, zal hij der gemeente veel kwaad doen. Laten er onder u plechtige dank en bededagen worden gehouden, en laat er enige tijd besteed worden om Gods aangezicht voor uw zaad te zoeken, hetgeen tot hiertoe verzuimd is. Laat uwen diakenen voortdurend de middelen niet ontbreken om de behoefte te vervullen van hen, die in nood verkeren. Inderdaad, broeders! in dit opzicht bestaat er onder u, die rijk zijn, grote lauwheid, het weinige, dat gij elken eersten dag der weke geeft, zal u niet verontschuldigen. Ik smeek u, maakt u daaraan niet langer schuldig. Wie spaarzaam zaait, zal spaarzaam maaien. Verachtert

niet in uwe samenkomsten, de een moet niet op den anderen wachten, maar allen bijtijds komen, vooral dezulken, die de voorbeelden der kudde zijn. Ik bid u, blijf niet zitten onder het gebed, tenzij iemand onbekwaam ware om te staan, het is gene houding, die voor de majesteit van zulk een gemeenschapsoefening past. Zoudt gij uwen koning zo ontmoeten? In het gebed moeten alle gemaakte termen en ijdele herhalingen vermeden worden. Ik geloof niet, dat God elken broeder de gave heeft geschonken, der gemeente tot mond te zijn. Laat hen, die een grote mate van den Geest en veel kracht hebben, elke samenkomst besluiten, opdat gij met getrooste en verkwikte harten huiswaarts moogt keren.

Komt tijdig te zamen en gaat ordelijk weer terug, want God is een God van orde onder Zijne heiligen. Laat niemand onder u zijnen broeder aanstoot geven, in onverschillige dingen, maar weest elkaar in liefde onderdanig. Ziet zorgvuldig toe, welke talenten gij, bij gemeen goedvinden, aan den openbaren eredienst verbindt. Brengt veel tijd met den Heere door, wanneer gij een nieuwen leraar hebt te kiezen, want hoewel ik onderstel, dat hij reeds voor u staat, dien de Heere verkozen heeft, toch zal het u geen kwaad doen, hoop ik, zo gij een paar jaren met die verkiezing wacht, en indien gij dan allen overeenstemt, laat hem, volgens de Schrift, afgezonderd worden. (Psalm 4:4) Groet de broederen, die niet in uwe gemeenschap wandelen, met dezelfde liefde en den naam van broeder en zuster, als zij, die wel bij u behoren.

Laat de beloften, die in de laatste dagen hare vervulling zullen erlangen, in uwe bijeenkomsten dikwijls voor den Heere bepleit worden, en vergeet uwe gebonden broederen niet. Bemint hem zeer om zijns werks wil, die onder u arbeidt in het Woord en de leer. Niemand verachte zijne jonkheid. Muilbandt den dorsenden os niet. Onderzoekt de schriften, laat u omtrent dit een en ander daaruit voorgelezen worden. Mocht uw leraar te eniger tijd niet kunnen optreden, komt toch in uwe kerk samen en bouwt elkaar op. Indien de leden bij zulk een gelegenheid voor willen gaan, dan moet de gemeente zulks eerst goedkeuren. Vaartwel, vermaant, raadt, vertroost en berispt elkaar in de liefde.

Eindelijk, broederen, weest allen eensgezind, wandelt in onderlinge liefde, gelijk Christus Jezus u heeft liefgehad en Zich zelven voor u gegeven. Onderzoekt de Schriften om te voorzien in hetgeen uwe ziel nog behoeft. De God nu des vredes, die onzen Heere Jezus Christus uit de doden heeft weder gebracht, vermenigvuldige over u Zijnen vrede en beware u tot Zijn eeuwig Koninkrijk door Jezus Christus. Weest standvastig, de Heere komt.

Om aan te tonen, dat dit door mij geschreven is, heb ik er mijnen naam onder gezet, in tegenwoordigheid van twee broeders der gemeente.

Bunyan bevond zich nu in de gelukkigste omstandigheden en verheugde zich ongetwijfeld reeds bij het vooruitzicht van veel geestelijk genot. Een vrome echtgenote vrede in zijne ziel-een alleruitstekendste leraar, en volle gemziel-eenschap met ziel-een Christengemziel-eente. Helaas! die vreugde werd spoedig verstoord, een nieuwe storm stak boven zijn hoofd op, ten einde hem nog dieper te verootmoedigen en hem te beter toe te bereiden om een Barnabas, een zoon der vertroosting te zijn voor hen, die in geestelijke ellende verkeerden.

Het is een opmerkelijk feit, dat onze Heere, nadat Hij gedoopt was en de Vader deze plechtige verklaring had afgelegd: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, ‘ in de woestijn geleid werd om verzocht te worden van den duivel. Gelijk het ging met het Hoofd der gemeente, zo gaat het ook vaak met Zijne volgelingen. Als ze den eersten tijd de heilige vreugde van ‘s Heeren dis hebben genoten, waardoor hun ziel verkwikt en vertroost is, worden zij menigmaal verootmoedigd en vernederd in eigen achting, door de aanvallen van Satan en zijne verzoekingen, en de verkeerdheid van een boos en ongelovig hart. Nadat Christen dus in het huis Schoonoord verzorgd en voor den strijd gewapend was geworden, daalde hij af in het Dal der Verootmoediging, geraakte met Apollyon in een dodelijk gevecht en wandelde vervolgens door het Dal der Schaduwen des Doods. ‘Gedurende negen maanden werd ik door ontzettende en smartelijke verzoekingen tot godslastering gekweld, terwijl ik nimmer rust of verademing

genoot. ‘Maar eindelijk bezocht de Heere mijne ziel met dezelfde Schriftuurplaats, waarmee Hij mij vroeger was voorgekomen, en na dien tijd heb ik aan Zijne inzettingen met vreugde en tot mijnen troost deelgenomen, en, naar ik vertrouw, daarin ‘s Heeren lichaam onderscheiden als verbroken om mijne zonden, en Zijn dierbaar bloed als vergoten om mijne overtredingen.’

Dit is wat Bunyan noemt: ‘dat de ziel zelf hare zonden, hare eigengerechtigheid, wijsheid, voornemens en de dingen, waarop zij van nature vertrouwt, doodt, ‘ en dan ‘een heerlijk, volkomen en nooit verkwijnend leven ontvangt.’ ‘Christus’ leven in al des zelfs reinheid en volmaaktheid mij toegerekend.’ ‘Soms prijs ik den Heere, dat mijner ziele niet alleen dit leven is toegerekend, maar ook des zelfs heerlijkheid geschonken Zone Gods zelf in eigen persoon, die mij nu aan de rechterhand Zijns Vaders volmaakt in Zich zelf voorstelt.’ ‘Daar staat mijne gerechtigheid voor de ogen der Goddelijke glorie.’

Omstreeks dezen tijd werd Bunyans leven bedreigd door kapitein Tering, die ook Slechtmens vermoordde. Zijn sterk, gehard gestel werd door een aanval dier ziekte aangegrepen, en wij worden nu getuigen van zijne ervaringen, toen de koning der verschrikking zijn dodelijken arbeid scheen te beginnen. Of het een gevolg was van de zware beproevingen en den storm in zijne ziele, die hij doorgemaakt had, en die misschien voor zijn lichaam te sterk waren geweest, wordt niet gemeld. Hij zelf verhaalt slechts: ‘op zekeren tijd bemerkte ik een aanleg tot tering, die mij omstreeks de lente plotseling en hevig aantastte en mijnen uitwendigen mens zeer verzwakte, zodat ik zelfs dacht, dat ik niet langer zou kunnen leven.’ Dit verhaal is enigszins veranderd in zijn Wet en Genade. Daar zegt hij ‘Wijl ik schuld op mijne ziel had geladen en mijn lichaam enigszins geschokt was, onderstelde ik, dat de dood mij nu grijpen en van onder de mensen wegrukken zou.’ Deze ernstige overwegingen leidden hem tot een streng onderzoek naar den grond zijner hoop. Zijn doop, zijne vereniging met de gemeente, de goede gedachte zijner medemensen waren zelfs niet de geringste bewijzen, waarop hij de zekerheid zijner wedergeboorte, of zijn afsterven van de zonde en opstaan tot heiligmaking bouwde. ‘Nu ving ik opnieuw een ernstig onderzoek naar mijnen toestand, mijne verhouding tot de toekomende eeuw, en mijne verwachting van de eeuwigheid aan, want ik ben, geloofd zij Gods Naam, steeds gewoon geweest, vooral in den dag der bezoeking, mijn eeuwig belang duidelijk in het oog te houden.

Maar zodra ik begonnen was, mijne vroegere bevinding van Gods goedheid omtrent mijne ziel mij weer voor den geest te roepen, kwamen een ontelbaar aantal mijner zonden en overtredingen in mijne herinnering opdoemen, waaronder vele mij diep bedroefden, namelijk mijne dodigheid, traagheid en koelheid in heilige dingen, de afdwalingen van mijn hart en mijne lusteloosheid in het goede, mijn gebrek aan liefde jegens God, Zijne paden en kinderen, en aan het einde van alles deze vragen: Zijn dit de vruchten van uw Christendom? Zijn dit de kentekenen van een bekeerden zondaar?

Door de verschrikking dezer dingen nam mijne ziekte toe, want nu werd ook de inwendige mens ziek en mijne ziel met schuld beladen, nu werd tevens alle herinnering aan Gods vorige goedheid jegens mij geheel uit mijnen geest gebannen en verborgen, als had ik ze nooit gezien noch ervaren. Dus werd mijne ziel zeer beklemd tussen deze twee overwegingen: ‘Leven zal ik niet, en sterven durf ik niet.’ Nu zonk mijn geest weg, en ik gaf alles verloren, maar terwijl ik, naar den mens, in enen allerellendigsten toestand, in mijn huis heen en weer liep, werd dit woord Gods mij op de ziel gedrukt: ‘Wij worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijne genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is’ (Romeinen 3:24). O, welk een verandering bracht dit in mijn gemoed te weeg!

Thans was ik als iemand, die uit een akeligen slaap en droom ontwaakt is, en naar deze hemelse stem luisterende, was het, als werd dit woord mij dus uitgelegd ‘Zondaar! gij denkt, dat Ik, om uwe zonden en zwakheden u niet kan zalig maken, maar zie, Mijn Zoon is bij Mij, en Ik zie op Hem, niet op u, en Ik behandel u naar Mijn welbehagen in Hem.’ Hierdoor

gevoelde ik mij zeer verlicht in mijnen geest, en nu verstond ik, dat God een zondaar te allen tijde kan rechtvaardigen, Hij ziet slechts op Christus en rekent Zijne verdiensten ons toe, en het werk is terstond gedaan.

Nu werd ik omhoog gevoerd, ik zag mij zelven in de armen der genade en barmhartigheid, en hoewel ik te voren bevreesd was aan mijn sterfuur te denken, riep ik nu: Laat mij sterven. De dood was thans beminnelijk en schoon in mijne ogen, want ik zag dat wij inderdaad nimmer leven zullen, voor wij naar de andere wereld zijn overgegaan. Ik las meer in deze woorden:

‘Erfgenamen Gods’ (Romeinen 8:17), dan ik ooit in staat zal zijn uit te spreken. ‘Erfgenamen Gods!’ God zelf is het Erfdeel der heiligen.’

Toen de ontroering zijns geestes in een aangename kalmte was overgegaan, herstelde ook zijn lichaam spoedig, om zijne eigene beeldspraak te gebruiken: ‘kapitein Tering met al zijne doodstrawanten werden uiteengeslagen, ‘ en zijn sterk lichaamsgestel zegevierde over de ziekte, of om de juister taal van een uitnemend Puritein te gebruiken: ‘Toen ik van de diepste smarten overstelpt was, en dat vele treurige maanden lang, genas Hij, die de Heere der natuur is, mijn lichaam, en Hij, die is de Vader aller barmhartigheid en de God aller genade, riep vrijheid uit voor mij, gevangene, en schonk mijner vermoeide ziel rust.’ Hier hebben wij een sleutel tot de geschakeerde schilderij in de Christenreize: het Dal der Schaduwen des Doods, dat in het midden van den tocht is geplaatst. Toen hij in den bloei zijns levens was, zag de dood hem aan en week voor enen tijd. Het waren de schaduwen des doods, die over hem kwamen.

Daar de gemeente te Bedford toenam, werd Bunyan verkozen om de betrekking van diaken te vervullen. Niemand was voor deze taak beter berekend dan hij. Hij was de rechtschapenheid in eigen persoon en had zelf grote armoede gekend, zodat hij gevoel had voor de behoeftigen. Hij

Daar de gemeente te Bedford toenam, werd Bunyan verkozen om de betrekking van diaken te vervullen. Niemand was voor deze taak beter berekend dan hij. Hij was de rechtschapenheid in eigen persoon en had zelf grote armoede gekend, zodat hij gevoel had voor de behoeftigen. Hij

In document UIT HET LEVEN VAN JOHN BUNYAN. (pagina 45-57)