• No results found

Over architectuurontwikkeling als beleidsopgave

CONCLUSIES EN PERSPECTIEF

5.5 Over architectuurontwikkeling als beleidsopgave

In de beleidsnotitie ‘Op weg naar de electronische overheid’ wordt een beeld geschetst van de voorzieningen die wezenlijk worden voor de ontwikkeling van een overheidsbrede informatie-infrastructuur (opgevat als architectuur). In deze paragraaf willen we ten eerste laten zien, in hoeverre de hier genoemde elementen terug te vinden zijn in de door ons bestudeerde cases.

Case\Basis

Voorziening RINIS Suwinet Voertuigketen

en RDW Deens

Uit de opsomming zien we dat veel van de in de nota geïdentificeerde voorzieningen in meer of in mindere mate aanwezig zijn in de onderzochte ketens. Alle ketens kenmerken zich door afspraken over de wijze waarop informatie uitgewisseld moet worden en de soort van verbindingen die hiervoor worden ingezet. In het laatste geval zijn er verschillende mogelijkheden. Binnen RINIS en Suwinet gaat het om een uitwisselingsinfrastructuur in de vorm van een eigen netwerk, terwijl bij de RDW het gaat om het specificeren van de standaarden ten aanzien van de koppelvlakken. Wat opvalt is dat nog weinig gebruik wordt gemaakt van basisregistraties, terwijl die heel belangrijk zijn als hefboom voor de ontwikkeling van sectorbrede of sectoroverstijgende infrastructuren.

Alleen in het geval van de RDW en de RINIS wordt het architectuurontwerp gebruik gemaakt van basisregistraties. De RDW laat zien dat hoe een basisregistratie gebruik kan worden als een soort ‘hub’ om een infrastructuur te ontwikkelen die verder reikt dan een specifieke keten.

Tegelijkertijd maakt de door ons gekozen architectuurbenadering duidelijk dat deze basisvoorzieningen alleen maar gerealiseerd kunnen worden, indien een breed scala van afspraken worden gemaakt. Bijvoorbeeld elektronische identificatie of het realiseren van basisregistraties zijn niet louter het gevolg van technologische afspraken, maar ook zij

vragen om specifieke afspraken met bijvoorbeeld een politiek-bestuurlijke, financieel-economische of juridisch karakter.

Verder is het volgens ons van belang om in het denken over architectuurontwikkeling de relatie met strategische en operationele beleidsprocessen nadrukkelijker voor het voetlicht. Op strategisch niveau is het van belang om aansluiting te zoeken met beleidsprocessen rondom maatschappelijke en politiek-bestuurlijke vraagstukken, waardoor een gemeenschappelijke ketenopgave kan worden geïdentificeerd. Het is immers ‘de inhoud die bindt’, die partijen aanzet om te zoeken naar gemeenschappelijke probleemstelling en gemeenschappelijke oplossingen. Op operationeel niveau is het belangrijk om te laten zien wat de toegevoegde waarde van architectuur voor het optimaliseren en herontwerpen van uitvoeringsprocessen in termen van efficiency, effectiviteit en samenhang. Volgens ons dient daarom in het denken over architectuurontwikkeling binnen het openbaar bestuur niet alleen de inhoud van de te maken afspraken centraal te staan, maar ook de wijze waarop spelregels kunnen worden ontwikkeld voor het proces van architectuurontwikkeling. Respect voor de autonomie van de deelnemende organisaties is een voorbeeld van een dergelijke spelregel die zelfs gedefinieerd kan worden als een beginsel voor behoorlijk informatieverkeer.

Tevens laat dit onderzoek ook zien dat met het oog op de ontwikkeling van een overheidsbrede infrastructuur of architectuur het accent vooral dient te komen te liggen op het maken van afspraken over met name de koppelvlakken tussen allerlei interne en externe systemen en netwerken; afspraken die wel helder en hard zijn en die duidelijk maken wat de daarbij behorende taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn, en waarin de financierings- en verrekeningsmechanismen eveneens helder zijn. Een architectuurbeleid voor de overheid dient zich daarom te richten op het specificeren van de kritische koppelvlakken of interfaces tussen verschillende interne en externe systemen en netwerken.

Tot slot: architectuur als verbindingsvraagstuk

Wanneer we drie aanbevelingen zouden moeten doen aan beleidsmakers die zich moeten buigen over een architectuur voor de elektronische overheid die voldoende adaptief is, dan zouden we de volgende aanbevelingen naar voren willen brengen die vooral benadrukken dat architectuurontwikkeling succesvol kan zijn als er kritische verbindingen tot stand worden gebracht die verder reiken dan het tot stand brengen van technologische verbindingen.

Ten eerste: het denken over nut en noodzaak van architectuur voor de elektronische overheid een opgave die alleen maar een kans van slagen heeft, als ze gekoppeld wordt aan concreet politiek-bestuurlijke uitdagingen. Het is immers de (beleidsmatige) inhoud die bindt en die partijen laat zien waar ze wederzijds afhankelijk van elkaar zijn. Dit is het

eerste verbindingsvraagstuk dat ter hand moet worden genomen.

Architectuurtonwikkeling is daarmee een ‘beleidsmatig’ verbindingsvraagstuk.

Ten tweede: de bereidheid om de nut en noodzaak van een architectuur voor de elektronische overheid daadwerkelijk vorm en inhoud te geven, is vooral ook een vraagstuk van het organiseren van productieve samenwerkingsrelaties, waarin vertrouwen heel belangrijk is. Architectuurontwikkeling is daarmee een ‘sociaal’ verbindingsproces.

Hiermee hangt samen dat de door ons bestudeerde ketenarchitecturen vooral van

‘onderop’ zijn ontstaan, waardoor er ruimte is voor maatwerk en variëteit. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat er geen ruimte is voor een regisseur. Investeren in samenwerking is noodzakelijke voorwaarde voor architectuurontwikkeling

Ten derde: in het denken over nut en noodzaak van een architectuur van de elektronische overheid gaat in eerste instantie om het maken van minimale maar harde afspraken over de ‘koppelvlakken’ tussen bepaalde informatiesystemen en uitwisselingsinfrastructuren of over het aanleggen van een bredere uitwisselingsinfrastructuur die de autonomie van deelnemende partijen zo veel mogelijk respecteert. Maar ook hier geldt dat het maken van deze afspraken niet alleen een technologisch vraagstuk is van standaardenontwikkeling maar ook vraagt om politiek-bestuurlijke, financieel-economische, juridische, informatiekundige en beheersmatige afspraken.

Ten vierde biedt het kunnen beschikken over basisregistratie waarvan meerdere ketens gebruik maken, de mogelijkheid om de regie, visie en leiderschap te ondersteunen.

Basisregistraties bieden de mogelijkheid om stabiele en robuuste elementen in een architectuur te brengen die kansen biedt voor het ontwikkelen van nieuwe en flexibele verbindingen.

L ITERATUUR

Allen, B. & Boynton, A. (1991). Information architecture: in search of efficient flexibility.

MIS Quarterly, 4, pp. 435-445.

Bekkers, V.J.J.M. (2002). Schaken op meerdere borden. Management & Informatie, pp.

23-34.

Burns, T & Stalker, G.M. (1961). The management of innovation. London: Tavistock

Delhij, F.J., Vos, W. & Burger, G.C. (2003). Vervolgmeting digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen. Den Haag: VNG.

Duivenboden, H., van, (2004). Diffuse domeinen, Utrecht: Lemma.

Duivenboden, H., van et. al., (2005). Informatisering in ketens. In: Lips, A.M.B., V.J.J.M.

Bekkers & A. Zuurmond (red.), ICT en openbaar bestuur (pp. 349-373). Utrecht:

Lemma.

Grijpink, J. (1997). Keteninformatisering. Den Haag: Sdu.

Hastings, C. (1993). The new organization: growing the culture of organizational networking. London: McGraw Hill.

Homburg, V. (1999). The Political Economy of Information Management. Groningen: SOM.

Kumar, K. & van Dissel, H. (1996). Sustainable Collaboration: Managing Conflict and Collabration in Interorganizational Information Systems. MIS Quarterly, 20(3), pp.

279-300.

Monge, P. & Fulk, J. (1999). Communication technology for global network organizations.

In: DeSanctis, G. & J. Fulk (eds.), Shaping organizational form (pp. 71-100).

Thousand Oaks: Sage.

Morgan, G. (1986). Images of organization, Thousand Oaks: Sage.

Moshowitz, A. (1994). Virtual organization: a vision of management in the information age. The Information Society, 10, pp. 267-288.

Pfeffer, J. & Salancik, G. (1978). The external control of organizations. New York: Harper

& Row.

Teisman, G. (1992). Complexe besluitvorming. Den Haag: Vuga.

Rijsenbrij, D. (2001). Het ware gezicht van architectuur. Informatie, pp. 112-119.

Snellen, I.Th.M.(1987). Boeiend en geboeid. Deventer: Samsom H.D. Tjeenk Willink.

Matthijse, R. (2003). Regiebesturing bij informatisering in de publieke sector, Alphen aan de Rijn: Kluwer.

VKA (2002) Architectuur electronische overheid: samenhang en samenwerking. Onderzoek in opdracht van het ministerie van BZK/DIIOS, Zoetermeer.

Velde, R. te, T. Dicks, T. Jörg, P. & Polman, F. (2005) Informatiemanagement in overheids-organisaties. In: Lips, A., V. Bekkers & A. Zuurmond (red.), ICT en openbaar bestuur (pp. 375-397). Utrecht: Lemma.

Venrooy, A. van (2002). Nieuwe vormen van interorganisationele publieke dienstverlening: de ontwikkeling en verkenning van een ontwerpaanpak. Delft:

Eburon.

Venrooy, A. van (2003). Keteninnovatie in de publieke sector. Management & Informatie, pp. 27-36.

Venrooy, A. van, Leenes, R. & Hoogwout, M. (2001). De burger centraal in dienstverlening en beleid: discussienota ten behoeve van de formulering van een dienst-verleningsbeleid voor het ministerie van VROM. Den Haag: Projectbureau Loket Bouwen en Wonen.

Zuurmond, A. & Lammers, C. (2001). Geen kwaliteit zonder informatiebeleid. In:

Duivenboden, H. & M. Lips (red.), Klantgericht werken in de publieke sector (pp.75-94). Utrecht: Lemma.

L IJST VAN GEÏNTERVIEWDE PERSONEN PER