woestheid. De wisselende natuur van het onbeschermde land verbijsterde zijn zinnen.
Onder de zoet-zoele midzomernachten en wondere fonteynen van maanlicht, tusschen
zilveren bergen, kon hij heel de romantiek van zijn verbeeldingen tot een stijgend
geluk van teedere of gruwbare droomen opvoeren. Op den dag leyen voor hem de
lagere zonen in het westen en zuiden, in ganschelijk onbekende oorden, die naar de
binnenlanden en naar onmetelijke vlaktens daalden, voor zijn jachthartstocht open.
Telkens had hij behoefte, de ontzachlijk-steile rotswanden
en de burchtkoepelen van bazalt, rij aan rij, in hunne verblindende massa of in hunne
donker-beklemmende ravijn-insluitingen te ontvluchten. Weken achtereen begeerde
hij niets anders dan den jachtroes op roofwild. Het helle samenstel van angsten- en
vreugden-der-verbeeldingen die deze schiep en de heimelijke voorgenietingen der
feestelijke gevaren, brachten den Koning buiten zichzelf van ontroering. Hij voelde
zijn heele wezen één worden met den doorwademden grond, de stralende lucht, de
zaden-ontkiemende natuur, met de laayende zon van het hooggebergte, met de
zilverglansige witte vijverstilte of het distelblauwe waas der maan. En inniger
doorleefde hij de woorden van den Bundahish, die verklaarden dat de huid van den
mensch is als de hemel, het vleesch als de aarde, de beenderen als de bergen, de
aderen als de stroomen, het bloed in het lichaam als het water der zeeën, de haren
als de planten en alle verdere kroezigheden des lijfs gelijk de wouden. Als jonge,
koninklijke Pers had Xerxes reeds de jacht, het speerslingeren-naar-vluchtend-wild
en het pijlschieten naar hoog-genestelde gieren en haviken, ontembaar-hartstochtelijk
bemind. De jacht ontwortelde al het verdoemelijke kwaad van zijn
booze en donkere instincten. Eenige jaren achtereen, in zijn jeugd, had hem een
streng-sober leermeester verlost uit de wulpsche verweekelijking der
harem-koesteringen en het vurige minnespel der liefkoozende slavinnen, aan wier
zinlijke en verkwistende teederheids-verrukkingen hij scheen te zullen sterven. Deze
barsch-stroeve leeraar met diep-volle stem, gaf hem een opvoeding geheel naar
beginselen der Oud-Perzische school, welke bescheidenheid, gehardheid en
pijnen-verzwijgende geeseltucht tot allereerste deugden der heldhaftige jongelingschap
stelde. Deze driller der oproerige lusten en geprikkelde zenuwen, verwarde zijne
leerlingen, al waren zij ook van hoogste geboort', op de Verzamelplaats der Edelen,
in alderlei opzettelijke moeilijkheden; lokte voor hen, in geheime vreugd, een kamp
met den weerstrevenden tegenspoed uit. Hij eischte van de knapen eenvoud in woord
en gedrag, en matigheid in spijs en drank. Gelijkerhand weerde hij uit al hunne daden,
onbehagen, twisterige hebzucht en booze dartelheid van zinnen. In hitte en kou
moesten zij één levenskracht toonen en stil zijn met de stilte van bergen en wolken,
vroeg ontwaken met de beken en zangvogelen, en weer insluimeren met de
gegloeyde bloemen. Ook van den koninklijken prins Xerxes begeerde hij toen,
koel-meedoogenloos, onverwrikbare naleving zijner vrome geboden. De
onbezwijkende gestalte van Cyrus, Xerxes' heiligen grootvader, hield hij den
vorstenzoon altijd voor oogen; van Cyrus, den meest wilskrachtigen, vermetelen en
toch verfijnd-rustigen veroveraar zijns tijds. Want deze stille verachter der flakkerende
weelde, deze steden-verwoester, kon zich eenzaam verlustigen in den dartelen dans
der donkeroogige maagden, door Zanyade in het hemelparadijs saâmgestoet. Hij
ademde de zoete reuke van hun maagdelijke lichamen, geurend naar muscus, wierook,
amber en saphraan, en met zijne teedere verbeelding koos Cyrus onder de eeuwige
maagden, d'eenen dag die gingen in het wit en geel, den anderen dag die gingen in
het groen en rood. Zonder geweld en wreedheid kon de krijgsstoute, kennisgierige
Heerscher de benedenste waereld aan zich onderwerpen, wijl hij in zijn jeugd met
de zwervende herders de avondkoelte der scheemrende bergen had méé ingedronken
en als een natuurkind rondgedoold in de eindelooze woestijnen van Medië, wanneer
de gehoornde maan flauw dampte of als de middagzon zengde. Ook later had hij, als
koning, alle uitspattende wellusten
in zich blindgestoken. Den nederigsten arbeid van ossenhoeder en honing-bereider
had Cyrus verricht met kuische overgave en een rein hart. En tegen brandende
opwellingen van eigen waan en despotentrots, behield hij altijd de fnuikend-temmende
kracht van den jongeling, in louterheid van natuurleven gestaald; jongeling die liever
een paddennest zuiverde of als schildknecht diende dan zich met een praalgewaad
te tooyen zonder zin. Om Xerxes' kinderlijke eergierigheid te prikkelen, wikkelde
deze barsche leermeester den oosterschen prins in alderlei raadselen. Hij leerde hem
de geheimzinnige macht van het zwijgen. Hij wees hem op de prangende wisseling
en onrust der weelde-zwelgers, op hun kruipende machteloosheid en hun droeve,
verduisterende droomen van altijd-weer-wijkend-geluk. Hij bracht barnende
toestanden over Xerxes, zonder stuw van hoogerhand en waaruit deze zich alleen
kon redden door phantastische vermetelheid, fijne, bespiegelende schranderheid,
taayen weerstand, wrikkeloos overleg en hoog-dichterlijke ingeving. Naar de strenge
regelen en vormen, door geen ondergietsel van innerlijke weifelingen verweekt,
verlangde hij van zijn jongen, breedgeschouderden, koninklijken scholier, zoo goed
het beheerschen
van lans, zwaard en boog als de beoefening der gerechtigheid. Telkens schiep hij
omstandigheden waarin Xerxes dan beschuldigde, dan verdediger, dan aanklager,
dan rechter wierd; waaronder hij verscheen als dief en bestolene, als lasteraar en
boos-besprokene, als roover en beroofde, als redeloos geweld-bedrijver en bedrogen
slachtoffer, opdat hij de verhoudingen der menschen tegenover elkaar zou beseffen,
zonder verwarrende zinspelerij van droomuitleggers en eerzieke magiërs
Te dien tijde genoot Xerxes van stil-menschelijken eenvoud, en hij aanbad de
In document
Israël Querido, De oude waereld II: Zonsopgang · dbnl
(pagina 137-142)