2.4.1 Steekproefcirkels
Een schematisch overzicht van de proefopzet is weergegeven in figuur 2.3. Op het grid van 50 m x 50 m worden op systematische wijze op de helft van de snijpunten steekproefcirkels ingericht (zie figuren 2.2 en 2.3). In Muizenbos zijn de rasterpunten van dit grid dus
enigszins verschoven.
Figuur 2.3 Schematische voorstelling van de layout van de monitoring met proefvlakken
op de rasterpunten en een kernvlakte.
Figure 2.3 Visualisation of the monitoring layout, combining a core area (0.98 ha) with
grid-based, nested circular plots and a square vegetation plot
Op elk gridpunt worden vier in elkaar geneste steekproefcirkels geïnventariseerd, met een straal die is aangepast aan de dimensies van de bomen en struiken die onderzocht worden. Om een representatief beeld te krijgen en om overbodige opmetingen te vermijden is een dergelijke stratificatie noodzakelijk.
Als richtcijfer wordt aangegeven dat de diameter van de grootste cirkelplot minstens even groot moet zijn als de opperhoogte: een cirkel met oppervlakte van 1018 m² heeft een diameter van 36 m. Om een voldoende nauwkeurig beeld te verkrijgen van het gehele reservaat, moet de gezamelijke oppervlakte van de grootste steekproefcirkels bij benadering 20% van de totale reservaatsoppervlakte bedragen (Van Den Meersschaut & Lust, 1997).
38 Eerste inventarisatie van de dendrometrische gegevens en de vegetatie in steekproefcirkels en een kernvlakte in het onbeheerde bosreservaat
www.inbo.be
Deze configuratie resulteerde voor Muizenbos in 46 steekproefcirkels, de drie cirkels in de kernvlakte inbegrepen (figuur 2.2). Dit komt overeen met 14% van de totale oppervlakte van 34 ha. Het aandeel is in Muizenbos en in de meeste onderzochte bosreservaten lager dan het cijfer dat wordt nagestreefd, omdat als gevolg van bufferzones langsheen paden en wegen, de cirkels niet tot aan de rand van het reservaat gelegd kunnen worden.
In de grootste steekproefcirkel (r = 18 m) worden levende bomen opgemeten en
gepositioneerd met een DBH vanaf 40 cm. Dood hout wordt er opgemeten en gepositioneerd vanaf een diameter van 5 cm. In de steekproefcirkel met r = 9 m, worden bomen en
struiken opgemeten en gepositioneerd met een DBH tussen 5 cm en 40 cm. De opmetingen in de twee grootste steekproefcirkels houden in dat de individuen op soort gebracht worden, de positie wordt bepaald en de diameter en hoogte (voor een selectie) worden gemeten. In steekproefcirkels met r = 4,5 m en r = 2,25 m wordt de verjonging van bomen en struiken met een DBH < 5 cm geteld in hoogteklassen. De verjonging wordt niet gepositioneerd. Van dood hout wordt het afbraakstadium bepaald, volgens een 6-delige schaal (tabel 2.2).
Stadium Omschrijving
1+ Duidelijk dit jaar afgestorven (bv : gevallen bij de zomerstorm) : er zijn nog verdroogde bladeren aan de boom aanwezig
1 Maximaal twee jaar dood: alle, ook de kleinste takjes zijn nog aanwezig; de schors is intact en het hout is hard
2 Oppervlakkig verteerd : schors zit los (begint af te bladderen); hout maximum 1 cm met een mes in te duwen
3 Matig verteerd: schors grotendeels afgebladderd; hout enkele cm met een mes in te duwen (vooral spinthout: kernhout nog gedeeltelijk hard)
4 Grotendeels verteerd: heel de stam is vermolmd en zacht en afbrokkelend ; bij liggend hout : doorsnede ovaal
5 Resten in de strooisellaag: je kunt nog zien waar een boom gelegen heeft (afwijkende vegetatie; lichte verhevenheid in het terrein)
OPMERKING: Bij bepaalde soorten (lijsterbes, berk, boskers, ...) verloopt de afbraak van de schors trager dan van het hout, zodat het het hout mogelijk al bijna volledig verteerd is, terwijl de schors nog quasi intact is. Voor deze soorten is vooral het hout diagnostisch, niet de schors.
Tabel 2.2 Omschrijving van de 6 verteringsklassen van dood hout
Table 2.2 Description of the 6 decay stages of dead wood
Voor de opname van de vegetatie worden op de geselecteerde rasterpunten ook vierkante (16 m x 16 m) proefvlakken uitgezet. De gelaagdheid van de vegetatie wordt beoordeeld en per soort wordt de bedekking geschat met de gecombineerde schaal van Londo (1984). Op de centrale punten worden fish-eye foto’s genomen, om de overscherming te beoordelen. Georiënteerde foto’s, eveneens genomen vanuit deze punten, leggen het bosbeeld vast. Een
www.inbo.be Eerste inventarisatie van de dendrometrische gegevens en de vegetatie in steekproefcirkels en een kernvlakte in het onbeheerde bosreservaat
39
visuele vergelijking van fotoparen van opeenvolgende opnametijdstippen zal in de toekomst een dankbare aanvulling vormen op het ‘droge’ cijfermateriaal, zoals reeds bleek voor bosreservaat Kersselaerspleyn (De Keersmaeker et al. 2002).
2.4.2 Kernvlakte
In de kernvlakte wordt een volopname van bomen, struiken en kruiden uitgevoerd, met als doel ruimtelijke patronen te bestuderen als gevolg van een nulbeheer.
Meestal wordt de kernvlakte uitgezet in een deel van het reservaat dat representatief en homogeen is. In een enkel geval wordt de kernvlakte uitgezet op een grens tussen voormalige bestanden of op een gradiëntsituatie. Dit is enkel het geval indien deze keuze door een duidelijke onderzoekshypothese wordt geschraagd. Er werd in Muizenbos voor gekozen, de kernvlakte voor de helft in een essenbestand te leggen en voor de helft in een bestand van cultuurpopulieren. Het doel is na te gaan, hoe beide bestanden die op eenzelfde bodem liggen en dezelfde voorgeschiedenis hebben inzake landgebruik, bij een nulbeheer verder evolueren.
Figuur 2.4 Het 10 m x 10 m raster en bijhorende nummering in de kernvlakte van
bosreservaat Muizenbos. De vet omlijnde proefvlakken bevatten het bospad dat tussen het essen- en populierenbestand in ligt.
Figure 2.4 The 10 m x 10 m grid in the core area of forest reserve Muizenbos, which
results in 105 sample plots. The plots with the bold border contain a forest path in between and ash stand (left) and a poplar stand (right).
40 Eerste inventarisatie van de dendrometrische gegevens en de vegetatie in steekproefcirkels en een kernvlakte in het onbeheerde bosreservaat
www.inbo.be
De standaardafmetingen van een kernvlakte bedragen 70 m x 140 m, wat neerkomt op een oppervlakte van 0,98 ha. De kernvlakte in Muizenbos is iets groter en meet 150 m x 70 m (1,05 ha). De kernvlakte is ingedeeld in 105 genummerde hokken van 10 m x 10 m (zie figuur 2.3), waarin de geselecteerde plantensoorten werden geinventariseerd.
Tussen beide bestanden door loopt een pad, dat werd opgenomen in de kernvlakte omdat het volgens het beheerplan niet meer beheerd zal worden. De twee homogene delen die volledig in één van de bestanden liggen, hebben elk een oppervlakte van 4900 m2.
De inventarisatieprocedures voor de kernvlakte zijn sterk vergelijkbaar met deze gebruikt in het Nederlandse bosreservatenprogramma (Stuurman & Clement 1993) en gericht op een onderzoek van ruimtelijke patronen. De kernvlakte is ingedeeld in 98 genummerde hokken van 10 m x 10 m (zie figuren 2.3 en 2.4).
Bomen, struiken en dood-houtfragmenten met een diameter van 5 cm of meer worden op soort gebracht, gepositioneerd en hun diameter en hoogte worden opgemeten.
Kroonvariabelen worden niet opgemeten, in tegenstelling tot het Nederlandse
onderzoeksprogramma, maar dit wordt ten dele opgevangen door een groot aantal fish-eye foto’s die in de kernvlakte op een systematische wijze worden genomen, alternerend op een 10 m x 10 m grid. De nummering van dit grid wordt weergegeven in figuur 2.4.
In de 105 proefvlakken van dit 10 m x 10 m raster wordt de vegetatie gekarteerd. De bedekking van de soorten en van de vegetatielagen wordt geschat volgens de
gecombineerde schaal van Londo (1984).
In het centrale bandtransect van 110 m x 10 m werd daarenboven de mycoflora geïnventariseerd.
2.4.3 Waarnemingen in het gehele reservaat
Een aantal specifieke aspecten van de monitoring kunnen niet worden opgevangen met het voorgestelde steekproefschema, maar vereisen een gebiedsdekkende inventarisatie. Dit geldt voor de facieskartering die van de vegetatie wordt gemaakt, en voor de kartering van
bijzondere en zeldzame elementen zoals: zwaar dood hout, zeer dikke bomen, zeldzame plantensoorten, archeologische sites e.d. Deze elementen zijn meestal dermate zeldzaam dat een steekproefsgewijze bemonstering vaak een onvoldoende volledig beeld geeft. De
inventarisatie van bijzondere elementen volgt de methodiek van Govaere & Vandekerkhove (2005). Volgens deze methodiek is de ondergrens voor kartering van dood hout vastgelegd op 40 cm. Voor de zwaar gedimensioneerde levende bomen ligt de ondergrens voor
registratie op 100 cm DBH.
In Muizenbos is bijzonder veel dood hout van populieren aanwezig, waardoor de
steekproefcirkels reeds een representatief beeld van het totale dood hout volume geven. Met uitzondering van een afwijkende boomsoort (zware dode eik) werd daarom geen dood hout gekarteerd buiten de steekproefcirkels.
www.inbo.be Eerste inventarisatie van de dendrometrische gegevens en de vegetatie in steekproefcirkels en een kernvlakte in het onbeheerde bosreservaat
41
Figuur 2.5 Het 10 m x 10 m raster en bijhorende nummering resulteert in 105
proefvlakken in de kernvlakte van bosreservaat Muizenbos. De 105
proefvlakken krijgen als nummer de code van het gridpunt dat het dichtst bij de oorsprong (000.00) ligt. Op de rode gridpunten zijn fish-eye opnamen genomen. Bodemmonsters werden eveneens verzameld op één rij buiten de kernvlakte (blauwe punten).
Figure 2.5 The 10 m x 10 m grid in the core area of forest reserve Muizenbos, which
results in 105 sample plots. Fish-eye photographs were taken on grid points indicated by red dots. Soil samples were collected on the red dots + an additional row of grid points outside the core area (blue dots).
42 Eerste inventarisatie van de dendrometrische gegevens en de vegetatie in steekproefcirkels en een kernvlakte in het onbeheerde bosreservaat
www.inbo.be