• No results found

Door invoering van de Verordening fysieke leefomgeving is artikel 4:4 Aanlichten van gebouwen en stankoverlast komen te vervallen in de APV.

Het artikel is opgenomen als artikel 6.2.1 Vfl.

Bij de invoering van de Verordening fysieke leefomgeving zijn er van de APV diverse artikelen over gegaan naar de Verordening Fysieke leefomgeving. Er is vervolgens gekozen om de hoofdstukken 4 en 5 te vernummeren zodat er sprake is van een logische en

overzichtelijke APV. Artikel 4:4 behelst nu Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

In afwijking van de Model APV is het voor de inwerkingtreding van het verbod als bedoeld in dit artikel niet vereist dat burgemeester en wethouders eerst een aanwijzingsbesluit moeten nemen. Deze verplichte voorafgaande aanwijzing wordt in de handhavingspraktijk als onnodig hinderlijk (administratief belastend) ervaren. Voor het overige komt dit artikel overeen met de Model APV

Deze bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d., en landbouwproducten . Het college is bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen waar deze opslag

verboden is c.q. aan bepaalde regels gebonden is.

Deze bepaling ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de “weg” in de zin van de

wegenverkeerswetgeving. Deze afbakening is aangebracht omdat voor zover de in deze bepaling genoemde activiteiten plaatsvinden op de “weg” daartegen kan worden opgetreden op basis van andere in deze verordening opgenomen voorschriften.

Afbakening

Door in het eerste lid de zinsnede “buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer” op te nemen wordt de afbakening met de Wet milieubeheer direct vastgelegd. Hierdoor vervalt in het vierde lid de afbakening met de Wet milieubeheer.

Artikel 4:5 Gereserveerd [gereserveerd]

85 Artikel 4:6 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke handelsreclames e.d.

Door invoering van de Verordening fysieke leefomgeving is artikel 4:6 Overige geluidhinder komen te vervallen in de APV.

Het artikel is opgenomen als artikel 6.1.3 Vfl.

Bij de invoering van de Verordening fysieke leefomgeving zijn er van de APV diverse artikelen over gegaan naar de Verordening Fysieke leefomgeving. Er is vervolgens gekozen om de hoofdstukken 4 en 5 te vernummeren zodat er sprake is van een logische en

overzichtelijke APV. Artikel 4:6 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke handelsreclames e.d.

Op grond van het model is het voeren van reclame uitsluitend verboden als daardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of als er ernstige hinder voor de omgeving ontstaat. De wens van de gemeente Deventer - niet alleen vanwege haar beschermde stads- en

dorpsgezichten - om greep te houden op de ruimtelijke kwaliteit die door allerlei vormen van reclame kan worden aangetast is de belangrijkste overweging een reclame artikel in de APV te handhaven. Doel is het artikel beter te laten aansluiten bij het reclamebeleid uit de

welstandsnota.

Ook recente jurisprudentie van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is hiertoe een overweging geweest: Voor zover bij het plaatsen van reclameobjecten sprake is van bouwen in de zin van de Woningwet dan is daarvoor op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo een omgevingsvergunning nodig en is er geen plaats voor toetsing aan welstandseisen langs de weg van de APV. In de jurisprudentie is een duidelijke tendens te bespeuren waaruit blijkt dat het aanbrengen van redelijk omvangrijke reclameobjecten aan onroerende zaken zoals aan gebouwen niet meer wordt aangemerkt als bouwen in de zin van de Woningwet c.q. de Wabo en dus niet meer via de omgevingsvergunning – activiteit

bouwen - in de hand kan worden gehouden. (Zie onder meer RvS 23-01-2008,nr.

2007027521,Goes en RvS 07-07-2010, nr. 200908795/1/H1, Rotterdam, waarin het ging om reclameobjecten van 5.00 meter breed, 0.50 meter hoog en 1 cm dik respectievelijk 4.71 meter breed, 0.20 meter hoog en 0.94 meter dik).

Aangezien bovendien reclameobjecten niet alleen storend in het stads- en landschapsbeeld kunnen zijn , maar daarvan ook een hinderlijke of verkeersonveilige werking kan uitgaan acht Deventer het ongewenst dit ongeregeld te laten. Daarom is net zoals vóór 2010 gekozen voor een vergunningsystematiek . Uit oogpunt van administratieve lastenverlichting voor de burger maakt het niet zo veel uit of nu met een meldingsystematiek dan wel een

vergunningsystematiek wordt gewerkt. Gelet op artikel 2.2, eerste lid, van de Wabo wordt dit dan wel automatisch een omgevingsvergunning.

Hiervoor is gekozen omdat er vaak een sterke relatie bestaat met andere activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, zoals bouwen en het wijzigen van een monument; de “omgevings-reclamevergunning kan dan in dezelfde procedure worden meegenomen ( kan eenvoudig digitaal worden ingediend via landelijk reeds beschikbare formulieren ) en bovendien wordt de kans op procedurele afstemmingsfouten verkleind.

Interpretatieperikelen ten aanzien van wel of niet bouwen zullen zich minder voordoen. Het nieuwe artikel speelt zoals gezegd in op de nieuwe welstandsnota. Diverse reclame- uitingen die aan de welstandscriteria voldoen worden via het derde lid vergunningvrij verklaard. Een vermindering van regeldruk wordt ook behaald door de bevoegdheid van het college andere categorieën van gevallen en gebieden aan te wijzen waar het omgevingsvergunningsvereiste voor reclame” niet voor geldt. Indien met de welstandsnota meer ervaring is opgedaan kan op deze wijze meer “vrij worden gegeven” zonder de APV te hoeven aanpassen.

Als het gaat om een vergunningvrije reclame-uiting in de zin van artikel 4:15 op openbare plaatsen dan zal wel een melding dienen plaats te vinden op grond van artikel 2:10.

Plaatsing op openbare grond wordt zoveel mogelijk voorkomen.

86 Als het gaat om een –in de zin van artikel 4:15 - vergunningplichtig reclameobject in de

openbare ruimte dan wordt de aanvraag om vergunning op grond van artikel 4:15 tevens aangemerkt als een melding in de zin van artikel 2:10. Daar krijgen naast welstand ook (andere) aspecten meer gewicht, zoals de vrijheid van het verkeer, verkeersveiligheid en weg- en bermbeheer. De beslistermijn van 6 weken op die melding is dan evenwel geen 6 weken. De melding loopt samen op met de vergunning (8 weken termijn uit de Wabo).

Als verbod wordt dezelfde terminologie gehanteerd als die welke in artikel 2.2 Wabo is vermeld.

Alle tijdelijke (max. 6 weken) reclame-uitingen voor “niet zuiver –commerciële doeleinden”

zoals voor braderieën/ dorpsfeesten /rommelmarkten sportwedstrijden/ toernooien, tentoonstellingen/ exposities, open dagen van scholen en andere maatschappelijke instellingen, verkiezingsborden, kerkelijke diensten;

-festiviteiten (muziek en dergelijke), kermis, circus- en andere voorstellingen, alsmede borden voor seizoensgebonden producten zijn vergunningvrij maar niet boven openbare grond. Deze zullen op grond van artikel 2:10 gemeld moeten worden omdat deze meestal op of over de openbare grond worden geplaatst. Via artikel 2:10 wordt beleid gevoerd voor de meldingplichtige reclameborden in de openbare ruimte. Beleid is onnodige losse reclame- en verwijsborden in de openbare ruimte, langs de weg en in plantsoenen zoveel mogelijk te mijden. Gestructureerde kanalen (lichtmastreclame, two-sides, informatieborden, abri’s, billboards e.d.) dienen als redelijk alternatief. Steeds wisselende reclames op dergelijke vaste reclameobjecten zijn vergunningvrij.

Vanwege de vereenvoudiging van vergunningen en de vermindering van administratieve lasten is in 2007 het oude artikel 4.4.2 ingrijpend herzien. Dat houdt in dat de reclamevergunning geheel is verdwenen en vervangen door een algemene regel die verbiedt om door middel van een reclame het verkeer in gevaar te brengen of hinder dan wel overlast te veroorzaken voor omwonenden.

De gedachte daarachter is dat voor een reclame van enige omvang of betekenis doorgaans een

bouwvergunning nodig is, waardoor al aan de welstand kan worden getoetst. Een reclame waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of overlast wordt veroorzaakt voor omwonenden komt relatief zo weinig voor dat het moeilijk valt te rechtvaardigen om voor die gevallen een vergunningplicht voor alle reclames in stand te houden.

Gemeenten waar de ervaring is dat reclame niet of nauwelijks problemen oplevert en via de bouwvergunningen afdoende kan worden geregeld, kunnen het daarbij laten.

Artikel 4:15 is niet in strijd met artikel 7 van de Grondwet. In artikel 7, vierde lid, van de Grondwet wordt de handelsreclame met zo veel woorden van de vrijheid van drukpers uitgezonderd.

Wabo

Op een vergunnings- en ontheffingsstelsel voor handelsreclame aan gebouwen is de Wabo van toepassing. Omdat een zodanig stelsel in de model-APV geschrapt is, is daarvoor geen regeling opgenomen.

Afleidende objecten langs snelwegen

Rijkswaterstaat heeft op 21 oktober 2011 het “Beleidskader afleidende objecten langs snelwegen”

vastgesteld. De hoofdlijn voor objecten (waaronder reclame) is nu:

- bewegende objecten of beelden zijn niet toegestaan

- de objecten of beelden mogen niet verblinden (moeten voldoen aan richtlijn lichthinder) - de objecten of beelden moeten op voldoende afstand van de rijbaan zijn geplaatst.

De APV kan op dit soort objecten van toepassing zijn, namelijk als de grond langs de snelweg valt binnen het begrip “weg” of binnen de definitie van “openbare plaats” als genoemd in artikel 1:1 van deze

modelverordening. In dat geval zal het rijksbeleidskader handvaten kunnen bieden om te bepalen of het object het verkeer in gevaar brengt.

Jurisprudentie

Artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBP zijn alleen in het geding zijn als de verspreiding van reclame zo zeer aan banden zou zijn gelegd dat de vrijheid om reclame te maken zelf zou worden aangetast ( JG 95.0207, AB 1995, 163).

87 Geen strijd met artikel 10 EVRM en 19 IVBP aangezien het verbod bij wet is voorzien en noodzakelijk in een democratische samenleving ter voorkoming van wanordelijkheden en ter bescherming van rechten van derden (HR 1 april 1997, NJ 1997, 457).

Nu in dit geval de Woningwet van toepassing is, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat naast de door hen verleende bouwvergunning voor de oprichting van de reclamezuil niet ook een reclamevergunning als bedoeld in artikel 4.7.2 van de APV is vereist. Zij hebben dan ook terecht het verzoek om toepassing van bestuursdwang ten aanzien van de dubbelzijdige lichtreclamezuil afgewezen.

ABRS 13-11-2002, Gst, 2003, 7180, 34 m.nt. J.Teunissen.

Anders dan het college meent, is het welstandstoezicht in het kader van de Woningwet niet beperkt tot toetsing van bouwkundige elementen. ABRS 04-12-2002, Gst, 2003, 7180, 35 m.nt. J. Teunissen.

Meer recent in dezelfde zin ABRS 02-06-2004, LJN AP0370.

Algemeen

Bij de aanpassing van de model APV in 2004 is een groot aantal bepalingen in deze afdeling geschrapt en ondergebracht in een aparte model Afvalstoffenverordening.

Afdeling 4. Kamperen buiten kampeerterreinen