• No results found

4.5 Oppervlaktewater

4.5.3 Oppervlaktewaterkwaliteit

De kwaliteit van het oppervlaktewater en de sedimentvracht zijn cruciale factoren voor het bepalen van de potenties van verschillende vegetatietypes. Een hoge nutriënteninput via oppervlaktewater en/of sediment (bijvoorbeeld bij overstroming) kan de inspanningen van verschralingsbeheer volledig teniet doen. De invloed van minder kwalitatief overstromingswater zal tevens afhankelijk zijn van factoren zoals grondwaterstand, afwatering en bufferende capaciteit van de bodem. Hoge grondwaterstanden en een vlotte afwatering zullen de infiltratie van nutriëntenrijk overstromingswater tot een minimum herleiden. Hoge gehaltes organische stof zullen dan weer een positieve invloed hebben op de pH-bufferende capaciteit van de bodem. Artikel 60. van het decreet Integraal Waterbeleid schrijft voor dat de oppervlaktewaterlichamen opgedeeld worden in de categorieën rivier, meer en overgangswater en per categorie verder ingedeeld worden in typen. Daarnaast werd overeenkomstig bijlage V van de kaderrichtlijn Water (KRW) voor de beoordeling van de ecologische toestand een kader met vijf kwaliteitsklassen opgelegd. De waarde tussen goede en matige toestand, de milieukwaliteitsnorm, is opgenomen in het Besluit Milieukwaliteitsnormen. De verdere indeling in vijf klassen (zeer goed, goed, matig, ontoereikend, slecht) werd uitgewerkt per categorie voor het stroomgebied van de Maas (CIW 2010). Om een inschatting te kunnen maken van de potentiële nutriënteninput via oppervlaktewater in het studiegebied werden de gegevens van nabijgelegen VMM-meetpunten bekeken. Omdat er een grote seizoenale variatie bestaat in microbiële activiteit werd er een In de huidige situatie is het studiegebied weinig gevoelig voor overstromingen. Enkel een beperkte, smalle zone langsheen de oever is gevoelig voor overstromingen die kunnen oplopen tot 1m boven maaiveld bij een retourperiode van 5 jaar. In de modellen werd een geen rekening gehouden met afgravingen.

onderscheid gemaakt tussen zomerperiode (maart t.e.m. augustus) en winterperiode (september t.e.m februari). Van de nutriëntenaanvoer via het sediment kon geen inschatting gemaakt worden.

In totaal werden gegevens van vier verschillende VMM-meetpunten bekeken over een periode van 9 jaar (2006-2014). Het meest dichtstbijzijnde, stroomopwaarts gelegen meetpunt van de Mark dat uitvoerig werd bemonsterd bevindt zich 4km van het studiegebied (meetpunt 72500). Aangezien dit punt relatief ver verwijderd ligt van het studiegebied werden ook twee meetpunten op kleinere waterlopen (Gerrevenloop en Witvenloop) bekeken. Deze kleinere waterlopen zijn gelegen tussen meetpunt 72500 en het studiegebied en monden uit in de Mark. Het vierde meetpunt ligt ook op de Mark maar is niet uitvoerig bemonsterd (1 meting, slechts enkele parameters). Een overzicht van de meetpunten is terug te vinden in Figuur 24 en Tabel 3. Het gemiddelde per seizoen van de fysico-chemische variabelen (Tabel 4) werd per categorie vergeleken met de referentiewaarden uit het stroomgebiedbeheerplan voor de Maas (CIM, 2010) (Bijlagetabel 14).

Tabel 3: Overzicht van de VMM-meetpunten voor oppervlaktewaterkwaliteit.

Waterloop Categorie VMM-meetpunt Afstand tot projectgebied

Mark grote beek Kempen 72500 ± 4 km

Mark grote beek Kempen 72400 ± 1 km

Gerrevenloop kleine beek Kempen 79400 ± 2 km

Witvenloop kleine beek Kempen 79200 ± 0,6 km

Figuur 24 : Ruimtelijk overzicht van de VMM-meetpunten die in beschouwing werden genomen (bron: geoloket waterkwaliteit VMM).

Tabel 4: Overzicht van de fysico-chemische variabelen (VMM-meetpunten) beoordeeld aan de hand van referentiewaarden uit het stroomgebiedbeheerplan voor de Maas. De hoge nutriëntenconcentraties (P-totaal, N-totaal, o-PO4) en de slechte kwaliteit van de Gerrevenloop vallen op. Voor ammonium (NH4+) werden geen referentiewaarden teruggevonden.

T pH O2

O2

verzadigd EC 20 Cl- CZV KjN NH4+ NO3- NO2- Ptot oPO4 ZS Ntot

Waterloop Meetpunt VMM Datum °C - mg/L % µS/cm mg/L mgO2/L mgN/L mgN/L mgN/L mgN/L mgP/L mgP/L mg/L mgN/L

Mark 72500 winter (1-3) 2010-2011 4,87 6,93 9,90 76,67 431,00 37,67 39,33 2,80 1,20 5,80 0,12 0,29 0,20 9,67 Mark 72500 zomer (4-8) 2011 16,22 7,36 5,98 60,00 443,60 37,20 25,80 2,20 0,79 2,58 0,11 0,29 0,21 9,00 Mark 72500 winter (9-12) 2011-2012 12,13 7,25 6,53 59,50 382,00 35,00 35,25 2,20 0,83 2,80 0,16 0,67 0,20 16,60 Mark 72500 winter (1-3) 2013-2014 7,67 7,23 8,77 73,00 454,33 52,00 48,00 1,43 0,96 6,80 0,08 0,28 0,16 12,00 8,30 Mark 72500 zomer (4-8) 2014 15,86 7,32 5,08 50,60 474,40 41,33 29,67 1,38 0,69 2,12 0,13 0,39 0,20 8,67 3,63 Mark 72500 winter (9-12) 2014-2015 12,55 7,30 6,88 63,25 421,00 31,00 57,00 1,89 0,25 4,65 0,12 0,61 0,24 11,80 6,65 Mark 72400 29/08/2014 18,80 7,10 7,60 83,00 360,00 74,00 20 Gerrevenloop 79400 zomer (6-8) 2006 17,00 7,00 6,27 65,00 733,67 2,60 17,20 0,26 4,74 2,76 38,13 Gerrevenloop 79400 winter (9-3) 2006-2007 10,89 6,86 7,13 63,86 563,29 3,50 18,49 0,39 2,30 1,75 32,68 Gerrevenloop 79400 zomer (4-8) 2007 15,18 7,02 7,26 72,00 546,00 3,05 18,30 0,51 8,08 2,10 38,43 Gerrevenloop 79400 winter (9-12) 2007-2008 12,00 6,78 5,78 53,25 517,50 0,76 17,78 0,44 3,07 1,48 69,95 Witvenloop 79200 zomer (7-8) 2006 18,80 6,75 5,10 55,00 551,00 1,67 5,43 0,30 0,13 < 0,07 9,15 Witvenloop 79200 winter (9-3) 2006-2007 10,80 6,59 5,90 52,00 438,29 0,98 10,19 0,10 0,29 0,17 17,70 Witvenloop 79200 zomer (4-8) 2007 15,44 6,78 8,35 85,75 434,80 0,80 4,53 0,05 0,22 0,13 23,00 Witvenloop 79200 winter (9-12) 2007-2008 10,80 6,75 7,68 68,75 452,00 0,43 6,73 0,06 0,25 0,18 42,90 Witvenloop 79200 20/10/2010 9,90 6,80 3,3 29,00 420,00

goed tot zeer

De hoge nutriëntenconcentraties in de Mark, Gerrevenloop en Witvenloop impliceren dat er een input van nutriënten zal zijn bij overstroming van het studiegebied. Deze nutriënten zijn voornamelijk afkomstig van huishoudelijke afvalwaterlozing en instroom van nutriëntenrijk run-off water van landbouwgronden. Op de meeste plaatsen worden de nutriënten wel verdund door de instroom van nutriëntenarm maar mineraalrijk water (Van Hoydonk 2003).

De gemiddelde waarden voor elektrische conductiviteit bedragen zowel voor de Mark als de kleinere waterlopen meer dan 300 μS/cm wat kan wijzen op een input van ionenrijk kwelwater of op lozingen van nutriëntenrijk afvalwater.

Het chemisch zuurstofverbuik (CZV) geeft het gewicht aan zuurstofgas weer dat verbruikt wordt om het oxideerbaar materiaal af te breken. Tijdens verschillende meetseizoenen op de Mark is het CZV matig tot ontoereikend. Een zuurstoftekort wordt veroorzaakt door een hoge stikstof- en fosfaatbelasting vanuit de landbouw of door lozing van afvalwater. Wanneer dit enkel in de zomer wordt waargenomen kan dit te wijten zijn aan een toename van microbiële activiteit in het water bij aanwezigheid van stikstof- en fosfaatbelasting. Hoewel er in de Mark een daling is van de zuurstofconcentratie in de zomerperiode is het CZV hoger in de winterperiode. Bij overstromingen zal er een toevoer zijn van nutriënten in de overstroomde percelen via het oppervlaktewater. Overstromingen met een slechte water- en/of sedimentkwaliteit kunnen de verschralingsinspanning teniet doen. Enerzijds is er nutriëntenaanvoer via sediment mogelijk, anderzijds kan er een sterke invloed zijn van het overstromingswater in het studiegebied door een beperkte waterverzadiging van de bodem in alle seizoenen. Specifiek de doelsoort Grote pimpernel is gevoelig voor fosforbeschikbaarheid (Gowing et al., 2002). Onderzoek van Beumer (2008) toont aan het voorkomen van waardevolle soorten mogelijk is met overstromingen met water van matige kwaliteit op voorwaarde dat grondwaterstanden en de pH bufferende capaciteit (hoge organische stof gehalte) hoog zijn.

GERELATEERDE DOCUMENTEN