• No results found

Hoofdstuk 4. Ontwikkelingssamenwerking in breder perspectief

4.3 De opkomst van de Aziatische economieën

In de loop van de jaren tachtig en begin jaren negentig ontstond opnieuw de behoefte om de ontwikkelingshulp te herdefiniëren. Dit kwam mede door de economische sprong voorwaarts van enkele Aziatische staten (Stillhoff Sörensen, 2010).

Van oorsprong werd Azië gezien als het continent van de ontwikkelingsproblematiek. In de jaren zestig werd zelfs gesproken van een Aziatisch drama, omdat deze regio het hoogste aantal armen telde. In de jaren tachtig en negentig kwam hier echter verandering in doordat in het Noordoosten en Zuidoosten van Azië een revolutionaire overgang plaats vond naar industriële economieën. Door deze ontwikkeling daalde het aantal armen aanzienlijk (De Jong, 2003, p. 37-68; Van der Veen, 2010).

Daarnaast werden ook in het Zuiden van Azië successen geboekt. Deze waren voornamelijk het gevolg van de Groene Revolutie die in de jaren zeventig plaatsvond in onder andere India, China en Indonesië. Tijdens deze landbouwrevolutie werden nieuwe landbouwmethoden ontwikkeld en toegepast. Daardoor steeg de productie van vooral het basisproduct rijst aanzienlijk, daalden de

voedseltekorten en nam ook het aantal armen in dit deel van Azië af. Uiteindelijk zorgde deze revolutie er ook voor dat India, China en Indonesië zelfvoorzienend werden. In de daarop volgende jaren zouden de Aziatische successen alleen nog maar beter zichtbaar worden (De Jong, 2003, p. 37- 68; Van der Veen, 2010).

De angst voor de bedreiging van de wereldorde, door de sterke contrasten tussen het rijke en ontwikkelde Westen en de gebieden met een lagere levenstandaard, nam door bovenstaande successen sterk af. Daarnaast werd de Derde Wereld niet langer meer gezien als een

‘eenheidsworst’. Tot dan toe waren de Koude Oorlog en de vrees dat het contrast tussen arm en rijk de internationaal economische orde en de wereldvrede zouden bedreigen, de twee belangrijkste motieven geweest voor ontwikkelingssamenwerking (De Jong, 2003, p. 37-68).

Het beleid dat door de Aziatische landen zelf werd gevoerd is zeer bepalend geweest voor de economische ontwikkeling die deze landen hebben doorgemaakt. Ten grondslag aan de Aziatische groeisuccessen lagen een gefaseerd beleid, perioden met langdurige landbouw- en

onderwijsbevordering, een gelijkmatige inkomensverdeling en massale besparingen. Daarbij is het belangrijk te vermelden dat het voornamelijk de dominante rol van de lokale overheden, zowel financieel als bestuurlijk en de macro-economische omstandigheden zijn geweest die daarvoor hebben gezorgd. Kort samengevat zijn de volgende aspecten zeer bepalend geweest voor de economische ontwikkelingen in Azië:

de oriëntatie op export;

dominante rol van de overheid;

toegang tot zowel de Europese als de Amerikaanse markt; bevordering van het ondernemerschap en kapitalisme;

en de nauwe samenwerking tussen overheid en het bedrijfsleven (De Jong, 2003, p. 37-68). Volgens de Jong speelde ontwikkelingssamenwerking nagenoeg geen rol in de Aziatische successen. Alleen in Indonesië had de ontwikkelingshulp een prominente rol in (economische) vooruitgang van het land. Indonesië nam een prominente plaats in binnen de Nederlandse ontwikkelingshulp, zowel in de omvang van de geboden steun als ook in het feit dat Nederland van begin af aan betrokken was bij de ontwikkelingen in dit land. Ondanks de positieve resultaten die werden geboekt in de

voormalig Nederlandse kolonie, verbrak zij haar ontwikkelingsrelatie met Nederland in 1992. De hoofdreden voor deze breuk was dat Indonesië van mening was dat ze al voldoende steun hadden ontvangen en daarnaast was de regering van mening dat ze de hulp niet meer nodig hadden (De Jong, 2003, p. 37-68).

Hoebink is in tegenstelling tot De Jong van mening dat de successen in Azië niet los gezien moeten worden van ontwikkelingssamenwerking. Volgens hem heeft de massale ontwikkelingshulp die Amerika bood in de jaren vijftig en zestig mede bijgedragen aan de financiering van noodzakelijke importen en de ontwikkeling van een fysieke en sociale infrastructuur in deze landen (Hoebink, 1998, p.61-88).

Door de opkomst van de Aziatische landen bleek ineens dat er een alternatief mogelijk was voor het Westerse ontwikkelingsmodel dat gebaseerd was op democratie, vrije markt en een teruggetrokken overheid (Stillhoff Sörensen, 2010).

De successen die in Azië werden geboekt kregen lange geen (grote) publieke aandacht. Dit kwam onder andere doordat Europa lange tijd vooral op de economische ontwikkelingen op het

eigen continent was geconcentreerd als gevolg van de naweeën van de Tweede Wereldoorlog. Pas in het begin van de jaren negentig kwam hier langzaam aan verandering in. Het duurde echter tot ongeveer het einde van de jaren negentig voordat het groeimodel en de economische successen in Azië daadwerkelijk werden erkend (De Jong, 2003, p.37-68).

Naast dat de opkomst van deze Aziatische staten zijn weerslag had op het denken over ontwikkeling, had het ook gevolgen voor het denken over ontwikkelingssamenwerking en specifiek ontwikkelingshulp. Zo werd eind jaren negentig de gedachte leidend dat de verantwoordelijkheid van de hulp voornamelijk bij de hulpontvangende landen zelf moest komen te liggen. In Nederland was Herfkens de eerste OS-minister die hier ook concreet invulling aan gaf door voorwaarden zoals “good governance” en “ownership” op te nemen in haar beleid. Meer over haar OS-beleid volgt in het volgende hoofdstuk (De Jong, 2003, p.37-68).

Opkomende rol van nieuwe spelers op het mondiale veld

Inmiddels staan de Aziatische staten bekend om hun effectieve aanpak in relatie tot het stimuleren van de economische groei. Een goed voorbeeld hiervan is China, een land dat zeker niet los gezien moet worden van de Aziatische successen. Van der Veen stelt zelfs dat zonder China de Aziatische staten niet zo’n succesvolle ontwikkeling zouden hebben door gemaakt als nu het geval is (Van der Veen, 2010).

Als gevolg van de ontwikkelingen in Azië zijn de internationale machtsverhoudingen aanzienlijk veranderd. Een voorbeeld hier van is dat er de afgelopen jaren een alternatief gekomen is voor de Noord-Zuid ontwikkelingsrelatie, namelijk de Zuid-Zuid variant. Door de economische ontwikkelingen die de Aziatische staten hebben doorgemaakt zijn ze tegenwoordig instaat om zelf een helpende hand te bieden aan ontwikkelingslanden. Vooral China is recentelijk uitgegroeid tot een actieve donor in het zuidelijke deel van de wereld (Kaplan, 2011; Ministerie van Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking, 2007; Stillhoff Sörensen, 2010).

De drijfveren voor de Chinese ontwikkelingshulp verschillen echter van de Westerse variant. Zo leest China de ontwikkelingslanden waaraan het steun biedt niet de les voor en veroordeeld het de landen niet. Concreet houdt dit in dat China zich niet met de lokale politiek bemoeit en ze geen voorwaarden stellen aan de geboden steun. Aan de andere kan wordt China voornamelijk gedreven vanuit economische motieven en doet deze grootmacht actief mee aan de race om natuurlijke hulpbronnen, specifiek de toegankelijkheid tot de hulpbronnen. Dit is mede te verklaren door het feit dat ondanks de economische ontwikkelingen in het land er nog steeds een relatief groot deel van de bevolking in armoede leeft. De toenemende invloed van de Aziatische reus, in met name Afrika, baart veel Westerse landen zorgen. Vooral het feit dat China de laatste tijd stukken land op het Afrikaanse continent heeft opgekocht om deze dan vervolgens weer te gebruiken voor eigen

consumptie, ziet de Westerse Wereld met lede ogen aan (Kaplan, 2011; Ministerie van Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking, 2007; Stillhoff Sörensen, 2010).