• No results found

Operationalisering deelvraag 4: woordvolgorde

In document Twittertaal van organisaties (pagina 31-35)

Om de woordvolgorde in tweets van organisaties vast te stellen, zijn per tweet het subject, het object en het werkwoord/de werkwoorden geïdentificeerd, en is vervolgens bepaald wat de volgorde van die elementen is. Het meeste onderzoek naar woordvolgorde gaat immers over de volgorde van het subject (S), het object (O) en het werkwoord (V) in overgankelijke zinnen (Fried, 2009: p. 289). Ook in het onderzoek van Greenberg (1963: p. 76) stond de volgorde van S, O en V in mededelende zinnen centraal. Om die reden is bij deze deelvraag ook de focus gelegd op die zinsonderdelen.

Zoals besproken in paragraaf 2.5 komt in de Nederlandse taal de woordvolgorde SOV het meest voor. SOV komt veelal voor in bijzinnen, maar ook in hoofdzinnen wanneer er sprake is van een niet-finiet werkwoord; SVO komt slechts voor wanneer er sprake is van een finiet werkwoord in declaratieve hoofdzinnen (Mazeland, 2014: p. 210). Met dit onderzoek is getoetst of deze aannames ook van toepassing zijn op een Twittercorpus.

Hoewel de focus van de analyse eerst primair op de woordvolgorde in overgankelijke, mededelende zinnen lag, zijn ook de woordvolgordes in alle onovergankelijke zinnen vastgesteld, evenals de woordvolgordes van alle vragende, bevelende en uitroepende zinnen. Er is voor gekozen om alle andere zinnen ook te analyseren, omdat over de woordvolgordes in de andere types zinnen weinig bekend is, zeker niet voor wat Twittertaal betreft. Een

27

andere reden is dat er – door alle zinnen van het corpus te analyseren – veel meer analyse-eenheden voorhanden zijn, wat weer leidt tot een duidelijker beeld van de woordvolgorde in tweets van organisaties. Wanneer alleen de mededelende zinnen zouden zijn geanalyseerd, die ook nog eens overgankelijk moeten zijn, waren er beduidend minder of zelfs te weinig analyse-eenheden voorhanden geweest.

3.6.1 Werkwijze en notatie

Alle zinnen in het corpus zijn stuk voor stuk geanalyseerd. Ze zijn allemaal redekundig ontleed, wat betekent dat voor verschillende zinsdelen de functie in de zin is vastgesteld. In dit onderzoek zijn het subject, het object en het werkwoord relevant. In deze paragraaf wordt puntsgewijs toegelicht welke stappen in de analyse zijn genomen om de woordvolgorde per zin aan de hand van de onderdelen S, O en V te bepalen. Dit gebeurt aan de hand van de volgende voorbeeldzin van Ziggo, die afkomstig is uit het Twittercorpus: Golfliefhebbers

kijken Ziggo Sport. De gegevens per stap zijn per zin genoteerd in een Excelsheet. In bijlage 6

is overzichtelijk te zien hoe alle gegevens van deelvraag 4 zijn genoteerd. Stap 1: Bepaal van welke soort zin er sprake is.

Er moet gekozen worden tussen een mededelende, vragende, bevelende of uitroepende zin. In het geval van de voorbeeldzin is er sprake van een mededelende zin.

Stap 2: Bepaal of er sprake is van een hoofdzin of een bijzin.

In de Excelsheet staat op elke regel telkens één zin uit het Twittercorpus. Die zin kan één hoofdzin zijn, maar hij kan ook zijn opgebouwd uit meerdere hoofd- en/of bijzinnen. Per hoofd- en bijzin vindt een aparte analyse plaats. De gegevens hiervan worden echter wel in dezelfde regel van de Excelsheet genoteerd (zie stap 7). In tabel 13 is een overzicht te zien van de aantallen hoofd- en bijzinnen per soort zin en per organisatie. Dit overzicht geeft aan hoeveel analyse-eenheden er per organisatie en soort zin geanalyseerd zijn. In de voorbeeldzin is ten slotte sprake van een hoofdzin.

Organisatie Mededelende z. Vragende zin Bevelende zin Uitroepende z.

T H B T H B T H B T H B

HEMA 65 57 8 18 18 0 26 26 0 1 1 0

De Bijenkorf 31 31 0 9 9 0 32 32 0 2 2 0

Belastingdienst 77 64 13 26 23 3 31 29 2 0 0 0

Min. van OCW 62 54 8 10 10 0 9 9 0 6 6 0

Rabobank 53 45 8 28 25 3 21 21 0 1 1 0 ABN AMRO 48 44 4 48 40 8 33 33 0 0 0 0 Hartstichting 71 66 5 16 16 0 12 12 0 16 16 0 Oxfam Novib 73 63 10 13 11 2 24 24 0 6 6 0 KPN 72 64 8 5 5 0 25 25 0 0 0 0 Ziggo 65 59 6 16 16 0 31 31 0 4 4 0

Tabel 13: het aantal mededelende, vragende, bevelende en uitroepende zinnen per organisatie. T is het totaal aantal zinnen; H en B het aantal zinnen in de hoofd- en bijzin.

Stap 3: Bepaal V.

Eerst wordt de persoonsvorm geïdentificeerd en aangewezen als V. Is er in de zin één werkwoord, dan is dat woord altijd V. Zoals al duidelijk werd in paragraaf 2.5, is er geen eenduidigheid over hoe er met meerdere werkwoorden moet worden omgegaan en welk werkwoord dan als V moet worden aangewezen. In dit onderzoek geldt dat wanneer er meerdere werkwoorden in een zin staan, de persoonsvorm of het hulpwerkwoord (finiet) altijd als V1 worden aangewezen en het niet-finiete werkwoord (deelwoord of infinitief) als V2. Is

28

er slechts één werkwoord, dan is er altijd sprake van V en niet van V1. Die categorie ontstaat pas wanneer een tweede werkwoord (V2) zich aandient. Staat er in de zin geen werkwoord, dan wordt in de Excelsheet een ‘x’ genoteerd. In de voorbeeldzin is kijken V.

Stap 4: Bepaal S.

Bepaal wat het subject van de zin is. Is het subject afwezig, plaats dan een ‘x’. In de voorbeeldzin is Golfliefhebbers het subject.

Stap 5: Bepaal O.

Bepaal wat het object van de zin is. Is het object afwezig, plaats dan een ‘x’. In de voorbeeldzin is Ziggo Sport het object.

Stap 6: Bepaal de volgorde van V, S en O.

V, S en O worden in de volgorde gezet waarin ze voorkomen in de zin. Dit gebeurt echter alleen wanneer minimaal twee van de onderdelen V, S en O zijn geïdentificeerd. Met slechts een enkel onderdeel kan er moeilijk gesproken worden van een volgorde. Van zinnen waarin twee van de onderdelen V, S of O voorkomen, wordt de volgorde wel genoteerd, omdat die volgorde relevant kan zijn. Sybesma (2002) en Koster (1975) spreken immers ook over OV- en VO-volgordes, en laten het subject in sommige gevallen buiten beschouwing. In de voorbeeldzin komt eerst het subject, dan het werkwoord en daarna het object: SVO dus.

Stap 7: Geef aan of er nog een tweede zinsdeel volgt.

Is er nog een (of zelfs meer) hoofd- of bijzin, vul in de Excelsheet ‘Ja’ in en herhaal de stappen 1 tot en met 7. Is er – net als in de voorbeeldzin – geen hoofd- of bijzin meer, noteer dan ‘x’.

De analyse resulteert in een of geen woordvolgorde per hoofd- en bijzin in het corpus. Per organisatie zijn de verschillende volgordes in verschillende soorten zinnen bij elkaar opgeteld en opgenomen in een tabel. Deze tabel is te raadplegen in bijlage 7 en de resultaten op basis van de tabel worden besproken in paragraaf 4.4.

3.6.2 Overwegingen operationalisering deelvraag 4

Een object kan ook een groot gedeelte van de zin omvatten, zoals dat het geval is bij de lijdendvoorwerpszin (Algemene Nederlandse Spraakkunst, 2016): Geert zei me gisteren dat

de student het werkstuk ingeleverd had. In deze zin fungeert het hele stuk dat de student het werkstuk ingeleverd had als object. Dit kwam ook enkele keren voor in het corpus. Een

voorbeeld is: @FemkexKamps vertelt op de blog wat je met overgebleven kaftpapier kunt

doen. Het gedeelte wat je met overgebleven kaftpapier kunt doen is het object van de

hoofdzin. Maar de lijdendvoorwerpszin zelf kan ook nog ontleed worden. Daarin kunnen namelijk een tweetal werkwoorden (kunt en doen) en een subject (je) worden aangewezen. In het onderzoek is dat in dit geval en alle vergelijkbare gevallen telkens gebeurd. Sommige zinsdelen zijn in die gevallen zowel in de bijzin als in de overlappende hoofdzin benoemd.

Naast lijdendvoorwerpszinnen kwamen er in het corpus veel elliptische zinnen voor, met als gevolg dat in sommige zinnen geen subject, geen object en geen werkwoord kon worden aangewezen. In de zin Kaftpapier over? zijn geen werkwoord en geen subject opgenomen. In dit geval en in vergelijkbare gevallen is tijdens de analyse de zin tot de vermoedelijke complete zin aangevuld, om aan de hand daarvan de wel aanwezige zinsdelen te kunnen identificeren. De zin Kaftpapier over? zou waarschijnlijk bedoeld zijn als Heb je kaftpapier

over?. Aan de hand van het denkbeeldige werkwoord en subject is het mogelijk om kaftpapier

te identificeren als object van de zin. Over hoort bij heb en is in feite een achtergebleven partikelwerkwoord (Sybesma, 2002: p. 152).

29

Partikelwerkwoorden kwamen veel vaker in het corpus voor. Het zijn werkwoorden waar een partikel bij hoort (zoals uit in uitproberen en over in overstappen), die niet in alle zinssituaties bij het werkwoord blijft (Sybesma, 2002: p. 152). Wanneer een partikelwerkwoord als infinitief wordt gebruikt, staan het partikel en het werkwoord aan elkaar. Maar als het werkwoord een finiete vorm aanneemt en in een declaratieve hoofdzin naar voren ‘verhuist’, verhuist het partikel niet mee (Sybesma, 2002: p. 152). Om het partikel in die gevallen de woordvolgorde niet te laten beïnvloeden door toedoen van een ‘extra V’, wordt het losse partikel niet als V2 benoemd. In de Excelsheet is het partikel telkens wel tussen haakjes weergegeven bij het werkwoord V1.

3.6.3 Betrouwbaarheid

Volgens bovenstaande methode is het gehele corpus geanalyseerd. De analyse kwam veelal neer op het vaststellen van de communicatieve functies van zinnen en het identificeren van de functies van zinsdelen. Deze functies konden bijna allemaal geheel objectief vastgesteld worden. Het was dus niet noodzakelijk om een tweede onderzoeker aan te stellen. Toch kwamen in de analyse gevallen voor waarbij er twijfel was over het juist vaststellen van de functie van sommige zinsdelen. Om de betrouwbaarheid van de analyse te kunnen waarborgen zijn de betreffende zinnen gemarkeerd en naderhand alsnog geanalyseerd door een tweede onderzoeker (Corina van der Lans), onafhankelijk van de eerste onderzoeker. Vervolgens zijn de uitkomsten besproken en zijn de onderlinge verschillen aan de hand van de juiste interpretatie van regels opgelost.

30

4. Resultaten

Het uitvoeren van de methodes bij de verschillende deelvragen heeft verschillende resultaten opgeleverd. Die resultaten staan in dit hoofdstuk per deelvraag beschreven. Daarnaast is bekeken of de resultaten van de verschillende deelvragen op bepaalde manieren met elkaar voorkomen en of daarin patronen zichtbaar zijn. De uitkomsten daarvan staan beschreven in paragraaf 4.5.

In document Twittertaal van organisaties (pagina 31-35)