• No results found

Lees eerst zelf de bronnen in de bronnenset, let daarbij op de volgende punten: 1. Welke redenen hebben de fabrikanten om kinderen in hun fabriek te laten werken?

2. Welke redenen hebben de ouders om hun kinderen in de fabrieken te laten werken?

3. Welke redenen worden genoemd vóór en tégen de afschaffing van kinderarbeid?

Als je alle bronnen hebt gelezen, haal dan samen met je groepsgenoten de hoofdzaken uit de bronnen. Schrijf deze hoofdzaken kort op, op het

aantekeningenvel bij deze opdracht. Overleg steeds met je groepsgenoten over wat je noteert: help elkaar de hoofdzaken uit de bronnen te halen.

Als jullie de hoofdzaken uit de bronnen hebben gehaald formuleer dan met jouw groepje een antwoord op de vragen. Schrijf het antwoord van jouw groepje op jouw eigen antwoordvel bij deze opdracht.

Bronnenset Bij opdracht Bron 1 De noodzaak van kinderarbeid

Tijdens de Industriële Revolutie vond in Groot-Brittannië een enorme toename van productie plaats, waardoor de vraag naar arbeid steeg. Fabriekseigenaren waren op zoek naar goedkope, kneedbare en snel lerende werkkrachten. Deze vonden zij in de kinderen uit de stedelijke arbeiderswijken. De kinderen kregen geen loon en werden slechts gevoed en gehuisd.

Werkte in de 18de eeuw nog maar 35 procent van de tienjarige jongens uit de arbeidersklasse, in de periode tussen 1791 en 1820 steeg dit aantal met 55 procent. Tussen 1821 en 1850, toen de industrialisatie versnelde, was er sprake van een stijging van 60 procent.

Behalve de stijgende vraag was er volgens Humphries nog een andere oorzaak voor de toenemende kinderarbeid, namelijk de afwezigheid van de vaders in veel Britse gezinnen. Tijdens de 18e eeuw vielen steeds meer families uit elkaar. Door oorlogen, de opbouw van het Britse imperium en de arbeidsmobiliteit waren mannen vaak ver van huis of sneuvelden. Hierdoor werden moeders gedwongen hun kinderen te laten werken.

(Informatie uit onderzoek van J. Humphries, professor economische geschiedenis in Oxford, Engeland)

Bron 2 Stoommachine maakt werk makkelijk

Hij schreef: "Ik sta tusschen mijn beiden kinderen in, een jongen van 16 en een meisje van 13 jaar. De jongen, die flink en vlug werkt, behandelt 2 getouwen; ik houd echter toezicht op alle zes getouwen en wij helpen zoo elkander."

Voordat er stoommachines waren, bediende een wever met de hand één weefgetouw. In 1852 werd de eerste weverij met een

stoommachine gesticht in Almelo. Een alleen werkende wever kon nu twee mechanische getouwen tegelijk bedienen. Samen met een kind was het zelfs mogelijk vier getouwen tegelijk te bedienen. Bediende de wever twee getouwen, dan kreeg hij drie gulden loon. Waren het er vier dan was het loon het dubbele. Vader en kind konden dus samen met zes gulden per week thuiskomen. In 1890 hield wever Frans Weltevreden zelfs zes getouwen aan de gang.

Bron 3 Gezondheid in de fabrieken

(Kinderarbeid in een glasfabriek in Engeland in 1908, gemaakt door Lewis Hine)

Bron 4 De zijdefabrikant

Samuel Courtauld was voor sociale hervorming. Toch was hij tegen de Fabriekswet van 1833, met als argument: Wetgeving die zich bemoeit met de bedrijfsvoering van fabrieken is altijd slecht omdat het vernieuwingen tegenhoudt en productiekosten verhoogt. Als het parlement al met wetgeving wilde komen dan moest het zich beperken tot het beschermen van kinderen onder de tien jaar. Wetgeving was volgens Courtauld alleen aanvaardbaar als aangetoond kon worden dat kinderen slecht werden behandeld, maar dit was in de zijde-industrie niet het geval. “Geen enkel kind in de buurt”, zo meende hij, “is zo gezond als de kinderen in de fabrieken.” Courtauld was net als alle zijdeproducenten sterk afhankelijk van zijn jonge vrouwelijke arbeiders. In 1838 bestond 92 % van zijn arbeiders uit vrouwen. Het hoge percentage vrouwelijke arbeidskrachten hielp de loonkosten laag te houden. Terwijl volwassen mannen 7 shilling en 2 dime verdienden, kregen vrouwen minder dan 5 shilling. Het goedkoopst waren de meisjes onder de elf jaar die slechts 2 shilling en 5 dime per week kregen.

Bron 5 Kind in de fabriek

"Het ging steeds slechter met mijn vader. De baas kreeg het in de gaten. Hij wilde mijn vader ontslaan. Maar toen zei hij: "Je mag blijven, maar dan moet je wel je kinderen meenemen". We waren thuis met z'n negenen. Kinderen verdienden niet veel geld. Het waren de goedkoopste arbeiders. "Dank u wel meneer", zei mijn vader. Zo kwam ik als jongetje van tien in de fabriek. Ik stond naast mijn vader. Hij leerde mij het vak."

Bron 6 Een Nederlandse wet tegen kinderarbeid

In de negentiende eeuw veroorzaken industrialisatie, bevolkings- en stedengroei sociale problemen. Voor land- en fabrieksarbeiders zijn werkdagen van twaalf uur geen uitzondering. Niet alleen volwassenen (mannen én vrouwen) maken lange dagen, ook kinderen. In 1874 moet de Kinderwet van Van Houten hier verbetering in brengen.

De Wet van 19 september 1874, houdende maatregelen tot het tegengaan van

overmatigen arbeid en verwaarloozing van kinderen, verbiedt kinderen tot 12 jaar in

fabrieken te werken. Zij mogen nog wel thuis en op het veld werken. Oudere kinderen zijn daarmee niet aan werken ontsnapt. De controle op de naleving van de wet is gebrekkig, zodat kinderarbeid in de praktijk nog veel blijft voorkomen. De invoering van de leerplicht in 1901 brengt hier, zo'n vijfentwintig jaar later, pas verbetering in. Deze wet was bedacht door het liberale kamerlid Samuel van Houten, wat

opmerkelijk was omdat de liberalen wel voor kinderarbeid waren. De liberalen, die de regeringen na 1848 domineerden, waren tegen de inperking van de vrijheid van ondernemers, dus ook tegen wetgeving tegen kinderarbeid. Bovendien zagen zij de goedkope arbeid van kinderen als een manier om te kunnen concurreren met het buitenland.