• No results found

In eerste instantie is de meetwaarde van een werkzame stof in de teelt gebruikt voor de beoordeling. Als deze niet beschikbaar was, is er gezocht naar een MRL (Maximum Residue Level). Er is voor het omrekenen van het OOM-gehalte in de teelt naar het gehalte in het covergistingsmateriaal een conversiefactor bepaald. Deze verschilt per covergistingsmateriaal. De factor is zowel voor een MRL als een meetwaarde gebruikt. Standaard is de waarde op 1 gezet. Voor sommige materialen is een factor groter dan 1 genomen:

Aardappelpersvezels

Aardappelpersvezels resteren na verwijdering van aardappelzetmeel. Het gehalte aan aardappelzetmeel in een aardappel is ongeveer 17% voor natgewicht en 77% voor drooggewicht

100% van het MRL in het covergistingsmateriaal terecht komt, zal dit leiden tot een factor 1,2 op het MRL (100/83 = 1,2). De volgende stoffen zijn geanalyseerd maar zijn niet aangetoond boven de detectiegrens: deltamethrin, esfenvaleraat, lambda-cyhalotrin, MCPA en metribuzin. De detectiegrens ligt op 0,01 mg/Kg voor esfenvaleraat, lambda-cyhalotrin, MCPA en metribuzin en op 0,02 mg/Kg voor deltamethrin. Voor de overige stoffen is geen meetwaarde bekend. Deze fictieve grenswaarden zijn gebruikt voor de bepaling van de gehalten.

In de aardappelpersvezels is ook ethoprofos aangetoond, deze stof was bepalend bij de toelating als meststof na covergisting.

Bloembollen

Het restmateriaal van de teelt van tulpen en lelies bestaat uit (slechte) bollen, bolhuiden en pelresten. Er bestaan geen MRL’s voor bloembollen. Op basis van de dosering kan de MRL voor uien omgerekend worden naar een concentratie in bloembollen. Verder wordt dezelfde conversiefactor toegepast als voor uienresten. Aangezien bloembollen niet vervoederd mogen worden en er dus geen MRL afgeleid is, ontbreekt er bij bloembollen een rem op het concentratieniveau. Door uit te gaan van een MRL voor uien, is het mogelijk dat dit een onderschatting oplevert van de contaminatie. Aanbevolen wordt de concentratie werkzame stoffen in de bloembollen te meten (Tabel B5.5). Van de twaalf werkzame stoffen is voor 10 gerapporteerd dat deze bij de teelt van tulp, lelie en gladiool gebruikt kunnen zijn. In de beschikbare analyseresultaten is echter slechts op pirimifos- methyl geanalyseerd. De gerapporteerde aangetoonde concentratie is 0,01 mg/kg voor tulpenbollen en 0,06 mg/kg voor afgebroeide tulpenbollen.

Tabel B5.5. Omrekening van de MRL is op basis van de volgende doseringen.

GBM Dosering ui Dosering bloembol Concentratie in hele bloembol o.b.v. MRL ui L/ha L/ha mg/kg Deltamethrin 0,3 0,4 0,13 Esfenvaleraat 0,2 0,4 0,04 Fenmedifam - - - Glyfosaat (AMPA) - - - Lambda-cyhalothrin 0,05 0,05 0,02 Mancozeb 4,5 4 1 MCPA - - - Metam-natrium 300 750 0,05 Metribuzin - - - Metsulfuron-methyl - - - Pirimifos-methyl - - - Thiofanaat-methyl 0, 4% 1,2% 0,3 Waterbroei-tulpen

Bij de waterbroei van tulpen worden vrijwel geen GBM’s gebruikt. Het gehalte van GBM’s in tulpen waterbroei zal dus gelijk zijn aan die in de bol zelf. Gezien de bemesting en het uitgroeien van de plant zal de verhouding tussen GBM en N/P afnemen waardoor de uiteindelijke vracht kleiner zal worden. De mate waarin is niet bekend. Gezien de beperkte hoeveelheid informatie kan de beoordeling van waterbroei-tulpen het beste uitgevoerd worden onder die van bloembollen.

Gersteslijpmeelpellets

De pellets zijn ongeveer 20% (18,3%) van de totale tarwestroom. Uitgaande dat 100% van het MRL in de pellets zit, zal dit leiden tot een factor 5 op het MRL. In tarwe is gemeten op esfenvaleraat en pirimifos-methyl, de laatste stof is boven de detectielimiet aangetoond met een maximale concentratie van 2,26 mg/kg. Aangezien het om een analyse in tarwe gaat en niet in de pellets moet op deze concentratie dezelfde factor worden toegepast als op de MRL.

Uienpulp

Uienpulp wordt geproduceerd tijdens de verwerking van uien voor de menselijke consumptie. Het product bestaat uit uien(schillen) en uienrokken. Met het uitgangspunt dat de uienpulp 10% van het totaalgewicht van de ui beslaat en dat 100% van het MRL in de uienrest zit, zal dit leiden tot een factor 10 op het MRL. Een andere vorm van uienpulp is uienperssap dat ontstaat bij de productie van uienolie. Voor dit proces worden de uien met 30% water gemengd voor verwerking. In dit geval kan daarom een factor van 0,7 op de MRL worden toegepast.

In uienresten is thiofanaat-methyl aangetoond met een concentratie van 0,51 mg/kg. Verder zijn de volgende stoffen ook aangetoond:

• Chloorprofam 0,52 mg/kg • Thiofanaat-methyl 0,51 mg/kg • Carbendazim 0,15 mg/kg • Fluazinan 0,03 mg/kg • Metalaxyl 0,14 mg/kg • Tebuconazool 1,3 mg/kg • Triadimenol 0,91 mg/kg • Pendimethalin 0,11 mg/kg

In uienperssap is ook thiofanaat-methyl aangetoond met een concentratie van 6,9 mg/L. Verder zijn de volgende stoffen aangetoond:

• Azoxystrobine 0,16 mg/L • Boscalid 0,4 mg/L • Carbendazim 10 mg/L • Dimethomorph 0,71 mg/L • Epoxiconazole 0,1 mg/L • Fluopicolide 0,12 mg/L • Imidacloprid 0,11 mg/L • Metalaxyl 0,27 mg/L • Prochloraz 0,1 mg/L • Tebuconazool 10 mg/L

Uitgaande dat het water in het perssap bestaat uit het aangemengde water (30%) plus water in de uien (ong. 70%) kunnen deze concentraties ook als mg/kg ui worden gezien.

Zonnebloemen

In geëxtraheerd zonnebloemmeel is concentratie van GBM’s wel mogelijk als deze niet geëxtraheerd worden. Het percentage olie dat geëxtraheerd wordt is maximaal 40% (http://www.piteba.com/nld/persgegevens.htm). Op de MRL kan daarom een factor van 1,7 toegepast worden. Er zijn geen analyseresultaten van GBM’s in zonnebloempitten bekend. Ook is niet duidelijke welke van de 12 werkzame stoffen gebruikt worden voor de teelt van zonnebloemen (in het buitenland). Daarom is de beoordeling voor alle 12 werkzame stoffen uitgevoerd.

Koolzaad

Het gaat hier om het stro van koolzaad. Een conversiefactor is niet noodzakelijk omdat er vanuit gegaan wordt dat de MRL voor het stro gelijk is aan dat van het zaad zelf. Er zijn geen gemeten gehalten bekend voor koolzaadstro.

Glycerine

Het glycerine is afkomstig van dierlijk vet. Hier ligt het niet in de verwachting dat GBM’s zullen worden aangetoond, voor de meeste stoffen is er echter wel een MRL voor in vlees, vet en organen beschikbaar. Daarnaast is het mogelijk om diergeneesmiddelen en veevoeradditieven aan te treffen. Van de twaalf GBM’s is alleen deltamethrin als diergeneesmiddel geregistreerd voor runderen en schapen. Glycerine zou ook op andere diergeneesmiddelen beoordeeld moeten worden. De

dat dit 1:1 is. Als het GBM voor 100% procent in het glycerol blijft moet er een factor 2 op de MRL worden toegepast.

Uit het toelatingsdossier van deltamethrin als diergeneesmiddel blijkt dat 72% op de plaats van toepassing (huid) blijft en dat excretie slechts 1,5% is. De stof heeft ook een hoge BCF in vis. Er kan vanuit gegaan worden dat 26,5% van de dosis in het vet terecht komt. Met een dosering van 1 mg/kgbw en 15% vet komt de concentratie op 1,8 mg/kg vet. Dit gehalte is echter hoger dan de MRL voor vet (0,5 mg/kg).