• No results found

oogenblik aan u zat te denken, mejuffrouw), ik lees in de bladen dat niet alleen twee Belgische ministers, maar ruim twaalfhonderd Belgische staatsburgers mede hebben

genoten en goedgekeurd. - ‘Allons, tant mieux’, zou Leopold de Tweede hebben

gezegd, naar eene hem dierbare formule. Waar ik aan toevoeg, op eigen gezag:

‘Welaan, des te beter!’ - Ik hoop trouwens, een dezer dagen naar ‘Het Land in Gevaar’

te gaan zien, en u dan te vertellen, welke drijfveeren de dramatis personae van Léonce

du Catillon zulken invloed op de Belgische bevolking verzekeren.

Intusschen eischt mijn plicht, dat ik u bij dr. Van de Perre inleide. Dr. Van den

Perre zetelt eerst sedert Juli in de Kamer. Maar gij kunt wel denken, mevrouw, dat

ik hem al jaren ken. Wie, die eenige beteekenis heeft in mijn vaderland, zou ik niet

kennen? Ik heb trouwens al een paar maal gelegenheid gehad, u dr. Van de Perre

voor te stellen. En ik noemde hem toen: een Wiking. Het schijnt dat hij het mij kwalijk

genomen heeft. Ik noem hem dan ook nimmer meer dan dr. Van de Perre, want die

naam past hem nog beter dan dien van Wiking, op voorwaarde, dat ik u eventjes een

schets maak, een moreelen meer dan physischen schets van het katholiek, en

hoofdzakelijk Vlaamschgezind Kamerlid, dat gisteren en heden zijn maidenspeech

uitsprak.

Er zijn onder de jongere katholiek-Vlaamschgezinde redenaars van dezen tijd twee

zeer afgeteekende groepen te onderscheiden. De eersten zijn wel wat rhetorikaal; zij

hebben een gevoel voor den oratorischen rhythmus, dat ze heel geschikt maakt om

op meetings de menigte mede te sleepen; zij bouwen heel dikwijls op gemeenplaatsen,

en het gebeurt maar al te dikwijls dat, wanneer zij nu

eenmaal een eigenaardigen en oorspronkelijken inval hebben, zij hem kleeden in

ronkende, maar doodende rhetorika. Deze ‘school’ heeft, bij mijn weten, slechts twee

waarach-tig-geniale, echt-grootsche oratores voortgebracht, redevoerders die boven

de schoolgebreken uitrezen en blijken gaven van meer dan gewonen gedachtenkring

en meer dan gemeene denkwijze en van iets beters, dat is synthetiseerende kracht:

Albrecht Rodenbach en Frans van Cauwelaert, bij welke beide inderdaad opmerkelijke

geesten en wonderbare tongen ik een Pol de Mont moet rekenen, die, met anderen

ondergrond, onder eene zelfde vorming gaat. - Er is eene andere school, eene meer

analystische school in Vlaanderen, en die, voor hare discipuli, eene meer gevaarlijke

is. Het is deze van Hugo Verriest. Of beter misschien: die van Guido Gezelle, in

zooverre het grootsche Zwijgen ooit iemand het Spreken heeft geleerd. - Men heeft

aan Hugo Verriest verweten, dat hij nooit is geweest dan een keurder van materialen,

nooit een eigenlijk bouwmeester. Welke lof, mevrouw, en hoe gaarne werd ik hem

verdienende! Want leeren kiezen en schiften, leeren versmaden en verwerpen: welke

les in secuur beminnen!.... Mejuffrouw, gij en ik komen hier op een zeer kiesch

terrein. Ik blijf er dan ook niet langer op verwijlen. Hebt gij echter ooit iemand

noodig, die u in zake liefde-keuze raad zou geven, wend u dan, bid ik u, tot mij...,

neen, tot mijn leermeester, Eerwaarden Doctor Hugo Verriest....

En dr. Van de Perre, vraagt gij mij? Hewel, hij is van de Verriest-school. Hij is

een man van scherp doorzicht en van nog scherpere uitbeelding. Hij vindt, met

Antwerpsche breedheid, woorden die ‘het doen’. En gisteren

begon hij al. ‘De nieuwe wet’, betoogt hij, ‘heeft alleen het getal der soldaten op het

oog. Zij vergeet dat de geest der soldaten van evengroot belang is. Wat wij dan ook

als eerste hervorming eischen: moreele verbetering in de kazerne. En tot die moreele

verbetering kan de afschaffing der universitaire korpsen bijdragen: de inwerking der

meest beschaafden op de minder-beschaafden kan gunstig zijn, als zij het volkomen

zelfde leven gaan leiden. (Instemming van gezel Vandervelde). Een tweede middel

tot zedelijke beschaving van ons leger: de eerbied voor ieders eigen taal. Want wat

gebeurt in huidige omstandigheden? Onze Vlaamsche soldaten worden behandeld

als apen en papegaaien, wat tot gevolg heeft dat zij, opgeleid in eene vreemde taal,

die zij niet verstaan, gedoemd zijn tot het lagere werk en de meest-vieze karreweitjes.

(Instemming van gezel Terwagne). Het eenige middel daartegen: splitsing in Waalsche

en Vlaamsche regimenten. Praktische moeilijkheden brengt deze indeeling niet mee.

Dat zij ook geene moreele bezorgdheid moet verwekken bewijzen de landen, waar

de gewestelijke schikking in zwang is. Men vreest wrijving tusschen Walen en

Vlamingen: ik hoop integendeel gunstigen, voordeeligen naijver (“Ik”: dat is Van

de Perre, mejuffrouw). Het gaat hier trouwens om gelijkheid van rechten. Het heeft

al te lang geduurd dat de militaire artsen niet eens de te verplegen mannen begrepen.

Wat wij eischen is eerst en vooral, gelijkheid op taalgebied: het is de voorwaarde

waaraan wij, die antimilitaristen zijn en blijven, onze goedkeurende stem

onderwerpen.’

Dit was, mijnheer, 's heeren Van de Perre's maidenspeech. Gij zegt dat gij hem

kranig vindt? Ik treed uwe

zienswijze bij, hoewel Mevrouw uwe echtgenoote, die mij met zulken voorbeeldigen