• No results found

Ontwikkelingen van de waterkwaliteit in de toekomst

8.1 Beoordeling van prognosemogelijkheden

Het is buitengewoon lastig om vast te stellen op welke termijn

veranderingen in de landbouwpraktijk zullen leiden tot veranderingen in de waterkwaliteit. De reistijden van grondwater nemen toe naarmate het water zich op grotere diepte bevindt en op een bepaalde diepte variëren deze reistijden enorm. Bovendien leiden biologische (bijvoorbeeld

denitrificatie en ammonificatie) en natuurkundige processen (bijvoorbeeld dispersie, diffusie en verdunning) tot verschillen in de waterkwaliteit in de tijd en ruimte door de grote verscheidenheid aan fysieke en chemische eigenschappen van de verzadigde zones, watervoerende pakketten en ondoorlatende lagen. Regionale oppervlaktewateren worden gevoed door grondwater van verschillende herkomst (landbouw, natuur en stedelijke gebieden) en verschillende leeftijden. Daarnaast worden ze gevoed door regenwater en soms door afvalwater van bijvoorbeeld landbouwbedrijven, afvalwaterzuiveringsinstallaties of zelfs industriële installaties.

De reistijd van het water dat uitspoelt uit de wortelzone en dat in het kader van het LMM is onderzocht wordt geschat op minder dan vijf jaar (Meinardi en Schotten, 1999; Meinardi et al., 1998a, 1998b). Daarom wordt aangenomen dat de gevolgen van het vijfde actieprogramma (2014-2017) voor de kwaliteit van het bovenste grondwater op bedrijven merkbaar zullen worden tussen 2018 en 2023.

De reistijd van grondwater in de zandregio op een diepte van 5-15 m bedraagt gemiddeld 12 jaar, maar varieert van minder dan 5 tot meer dan 30 jaar (Meinardi, 1994). De reistijd van grondwater op een diepte van 15-30 m bedraagt gemiddeld 36 jaar, maar varieert van minder dan 25 tot meer dan 80 jaar (Meinardi, 1994). In de Klei- en Veenregio zijn de reistijden doorgaans veel langer, omdat de doorlatendheid van klei- en veenpakketten veel lager is.

Het zal dan ook nog minstens tien jaar duren voordat de effecten van maatregelen op de nitraatconcentraties in het grondwater op een diepte van 5-15 m merkbaar zijn. Vanwege de grote verschillen in reistijden op een bepaalde diepte zullen de nitraatconcentraties langzaam afnemen. In gebieden met artesische watervoerende pakketten en/of

watervoerende pakketten met een grote denitrificatiecapaciteit zijn de nitraatconcentraties al laag en zal er geen verandering optreden. Het zal nog minstens enkele decennia duren voordat de effecten van maatregelen tegen nitraatuitspoeling op een diepte van meer dan 15 m, en zeker op een diepte van meer dan 30 m, waarneembaar zullen zijn. De nitraatconcentraties zullen langzaam veranderen door de grote verschillen in reistijd op grotere diepte. De concentraties zouden de komende jaren nog kunnen toenemen, voordat deze gaan afnemen. De effecten van maatregelen op de nitraatconcentratie in zoete landbouwspecifieke oppervlaktewateren zullen redelijk snel

8.2

op een diepte van meer dan 5 meter. De verandering van de kwaliteit zal waarschijnlijk vergelijkbaar zijn met de effecten op het bovenste

grondwater op landbouwbedrijven. De verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater in de Klei- en Veenregio zal vergelijkbaar zijn met die van de kwaliteit van het water dat uitspoelt uit de wortelzone op landbouwbedrijven en zal op dezelfde manier reageren op het vijfde actieprogramma (2014-2017). De bijdrage van jong grondwater (1-5 jaar oud) aan oppervlaktewater in de Zandregio varieert van minder dan 10% tot meer dan 70%. Daarom wordt aangenomen dat de effecten van maatregelen van het vijfde actieprogramma op de nitraatconcentraties in zoet oppervlaktewater pas zichtbaar zullen worden in de eerste vijf jaar volgend op volledige uitvoering van het actieprogramma. Ten gevolge van vermenging zal het waarschijnlijk lastig zijn om de effecten van de

maatregelen op de nitraatconcentraties te onderscheiden van de effecten van natuurlijke omstandigheden op de nitraatconcentraties. Hierbij moet worden gedacht aan factoren zoals de verschillen in neerslag.

Voor de toekomstige ontwikkeling van de eutrofiëring als gevolg van de landbouw is het zelfs nog lastiger om een prognose op te stellen dan voor nitraatconcentraties. De belangrijkste redenen hiervoor zijn:

− de verschillen tussen oppervlaktewateren wat betreft hun gevoeligheid voor eutrofiëring;

− fosforconcentraties en andere factoren zoals hydromorfologie, die ook een belangrijke rol spelen in het eutrofiëringsproces;

− de bijdrage van andere bronnen voor nutriëntenaanvoer, zoals stedelijk afvalwater en grensoverschrijdende rivieren;

− de buitengewoon moeilijk te voorspellen reactietijd van

aquatische ecosystemen op een substantiële vermindering van de nutriëntenaanvoer en -concentraties.

Ontwikkeling van de waterkwaliteit in de toekomst

Voor een ex-ante evaluatie van de ontwerp stroomgebiedsbeheersplannen voor de Kaderrichtlijn Water zijn modelberekeningen uitgevoerd om de effecten van het vijfde actieprogramma op de nitraatconcentraties in het bovenste grondewater en stikstof- en fosfor- uit- en afspoeling naar het oppervlaktewater op de langere termijn na te gaan (Groenendijk et al., 2015).

Als gevolg van na-ijling zal de nitraatconcentratie in het grondwater in de Zandregio de komende jaren geleidelijk verder dalen (Groenendijk et al., 2015). De modelberekeningen laten verder zien dat na 2017 geen

verdere daling optreedt bij zandgronden in Zand midden en Zand noord, maar bij de zandgronden in Zand zuid zal de nitraatconcentratie ook na 2017 nog in geringe mate dalen. De daling is gedeeltelijk toe te schrijven aan een afname van het stikstofoverschot (Groenendijk et al., 2015). De nitraatconcentraties verbeteren vooral in Zand zuid (zie Figuur 8.1), maar deze verbetering is onvoldoende om daar aan de norm te voldoen. De berekende gemiddelde concentratie in Zand zuid neemt af van

71 mg/l in 2013 naar 62 mg/l in 2027, in Zand midden van 36 mg/l naar 34 mg/l en in Zand noord van 40 mg/l naar 37 mg/l (Groenendijk et al., 2015).

De totale stikstofbelasting van het oppervlaktewater in Nederland neemt niet af door het mestbeleid; dit komt doordat de afname in de

zandgebieden wordt teniet gedaan door een toename in een deel van de kleigebieden (Figuur 8.2; Groenendijk et al., 2015). De fosforbelasting van het Nederlandse oppervlaktewater neemt wel licht af (-0,1 kg P per ha per jaar)( Groenendijk et al., 2015).

In de hier getoonde resultaten was nog niet volledig rekening gehouden met autonome ontwikkelingen vanaf 2013. In het kader van de evaluatie van de meststoffenwet 2016 zullen nieuwe berekeningen worden

uitgevoerd, waarbij met deze ontwikkelingen wel rekening is gehouden. Deze komen pas in de tweede helft van 2016 beschikbaar en konden daarom niet in dit rapport worden opgenomen.

Figuur 8.1 Nitraat in bovenste grondwater met het vijfde actieprogramma (2014-2017) bij gelijkblijvende veestapel, 2013–2027

8.3

Figuur 8.2 Verandering in de stikstof- (links) en fosforbelasting (rechts) van oppervlaktewater met het vijfde actieprogramma (2014-2017) bij gelijkblijvende veestapel, 2013–2027

Bron: Van Gaalen et al. (2016)

Bronvermelding

Groenendijk, P., Renaud, L., Luesink, H., Blokland, P.W., De Koeijer, T. (2015) Gevolgen van mestnormen volgens het 5de

Actieprogramma voor nitraat en N- en P-belasting van het oppervlaktewater. Wageningen, Alterra, rapport 2647.

Van Gaalen, F., Tiktak, A., Franken, R., Van Boekel, E., Van Puijenbroek, P., Muilwijk, H. (2016) Waterkwaliteit nu en in de toekomst. Eindrapport ex ante evaluatie van de Nederlandse plannen voor de Kaderrichtlijn Water. Bilthoven, Planbureau voor de

Met dank aan