• No results found

1 Ontwikkelingen in de integratie

In document Integratie in zicht ? (pagina 28-36)

Willem Huijnk

1.1 Nemen verschillen af?

De integratie van migranten is al tientallen jaren onderwerp van intensief debat. De grote belangstelling van beleidsmakers voor het integratievraagstuk ontstond toen aan het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw onderkend werd dat veel migranten niet zouden terugkeren naar hun herkomstland. In de jaren negentig van de twintigste eeuw namen de kritische geluiden op de multiculturele samenleving langzaam maar zeker toe, en in de periode rondom de aanslagen in New York en de opkomst van Pim Fortuyn kwam de discussie over integratie in een stroomversnelling terecht. Tijdens de economische crisis raakte het debat wat op de achtergrond, maar sinds een aantal jaar staat het integratie-vraagstuk weer volop in de belangstelling. De vluchtelingencrisis heeft de afgelopen tijd veel aandacht getrokken, maar ook andere integratievraagstukken hebben het nieuws gedomineerd, zoals de binding van Turkse Nederlanders met het herkomstland en de bete-kenis daarvan voor hun sociaal-culturele positie, de radicalisering van moslimmigranten en ervaren discriminatie, bijvoorbeeld in de discussie rondom Zwarte Piet en etnisch profi-leren. Wanneer wordt gevraagd welke spanningen in de samenleving het grootst zijn, wor-den spanningen tussen etnische groepen het meest genoemd (Dagevos en Huijnk 2014).

Het huidige debat betreft vooral sociaal-culturele onderwerpen. Daarbij is het vraagstuk van de hardnekkige achterstand op de arbeidsmarkt wat op de achtergrond geraakt, wat niet betekent dat op dat terrein geen problemen meer bestaan (Dekker et al. 2016). Inte-gendeel: de economische crisis van de achterliggende jaren heeft de arbeidsmarktpositie van migrantengroepen stevig geraakt (Huijnk et al. 2013). Achter veel van de discussies gaat de vraag schuil welke kant het opgaat met de integratie. Komen de posities en houdingen van migranten en hun kinderen dichter bij die van autochtone Nederlanders te staan? En hoe verhouden migranten en autochtone Nederlanders zich tot elkaar? Die vragen liggen aan de basis van deze verdiepende studie naar de integratie van migranten in Nederland.

Integratie: een multidimensionaal en tweezijdig begrip

In dit rapport beschouwen we integratie als een multidimensionaal begrip, en besteden we aandacht aan posities, houdingen en opvattingen van migranten en autochtone Neder-landers. We maken daarbij onderscheid tussen een sociaaleconomische of structurele en een sociaal-culturele dimensie (Vermeulen en Penninx 1994; Veenman 1994; Dagevos 2001;

Huijnk et al. 2015).

De sociaaleconomische of structurele dimensie betreft de positie in diverse domeinen van de stratificatie, zoals onderwijs, werk, inkomen en huisvesting. De sociaal-culturele dimen-sie kan nader worden onderscheiden in een emotioneel-affectieve, een sociale en een cul-turele component (o.a. Huijnk et al. 2015).

De emotioneel-affectieve component heeft betrekking op de manier waarop migranten zich tot de ontvangende samenleving verhouden, wat onder andere kan worden af-gemeten aan de mate waarin zij zich identificeren met de herkomstgroep en met het ont-vangende land. Recentelijk hebben bijvoorbeeld de gebeurtenissen na de mislukte coup in Turkije tot veel discussie geleid. Tijdens diverse bijeenkomsten in het land demonstreerden duizenden Turkse Nederlanders met Turkse vlaggen en leuzen. Dat riep de vraag op hoe de hechte band van veel Turkse Nederlanders met hun herkomstland zich verhoudt tot hun band met Nederland en in welke mate spanningen uit Turkije naar Nederland worden geïmporteerd.

De sociale component van de sociaal-culturele dimensie betreft de vraag hoe de sociale netwerken van migranten eruitzien, in hoeverre ze contacten aangaan binnen en buiten de herkomstgroep en in welke sociale verbanden ze participeren. Neemt het aantal vriend-schappen en relaties tussen mensen met een verschillende herkomst toe of juist af?

De culturele component heeft betrekking op opvattingen en waardeoriëntaties, doorgaans afgemeten aan thema’s die binnen de dominante Nederlandse cultuur een belangrijke plaats innemen, zoals de gelijkheid van mannen en vrouwen en de scheiding van kerk en staat.

Participatie en vertrouwen

We gaan in dit rapport ook in op de politieke dimensie van het integratieproces. Dat is wat minder gebruikelijk in het (Nederlandse) integratieonderzoek, maar we sluiten hiermee aan bij indelingen die buiten het integratieonderzoek gangbaar zijn en leunen op het Weberi-aanse onderscheid in klasse, statusgroepen en politieke partijen (vgl. Elchardus 2012;

Bovens et al. 2014). De politieke dimensie betreft onder meer de mate van politieke partici-patie, die tot uiting komt in stemgedrag en participatie in politieke partijen en andere belangenorganisaties. Ook het vertrouwen in politieke en maatschappelijke instituties rekenen we tot deze dimensie.

Als de politieke participatie van migranten achterblijft, roept dat vragen op over de legiti-miteit van de vertegenwoordigende democratie (Van der Heijden en Van Heelsum 2010). In hoeverre worden de opvattingen van migranten dan goed vertegenwoordigd? Een gebrek-kig vertrouwen in instituties en wantrouwen jegens de medemens wijzen niet alleen op afstand tot de samenleving, maar kunnen ook tot (verdere) verwijdering leiden. Politieke participatie, maar ook andere vormen van maatschappelijke participatie (bijvoorbeeld vrij-willigerswerk, verenigingslidmaatschap en het verlenen van informele hulp) kunnen wor-den gezien als een uiting van (onderlinge) betrokkenheid en solidariteit.

Integratie als tweezijdig proces

In dit rapport gaan we uit van het tweezijdige karakter van integratie. We besteden zowel aandacht aan de kenmerken van de migrant als aan kenmerken van de ontvangende samenleving. De interactie tussen beide partijen is bepalend voor de integratie

(Penninx 2005, 2013). Zo bespreken we de vraag hoe migranten worden bejegend en in hoeverre zij kansen krijgen of hun juist kansen worden ontzegd. Inzicht in de beeldvorming

over en van migrantengroepen en de betekenis van discriminatie is dan ook een essentieel onderdeel van het integratieonderzoek. In onderzoek en beleid moet dus aan beide kanten aandacht worden besteed. We doen dit in dit rapport onder meer door in te gaan op erva-ren discriminatie en het ervaerva-ren maatschappelijk klimaat.

Migrantengroepen worden niet allemaal op eenzelfde wijze bejegend. Zij worden op een hiërarchische wijze ingedeeld (‘etnische hiërarchie’), waarbij groepen die lager in de hiërar-chie staan meer te maken hebben met discriminatie en negatieve bejegening (Snellman 2007). Eerder onderzoek onder zowel de gehele autochtone bevolking (Huijnk en Dagevos 2012) als specifiek werkgevers (Nievers en Andriessen 2010) liet bijvoorbeeld zien dat Nederlanders van Surinaamse en Turkse komaf hoger in de hiërarchie werden geplaatst dan Nederlanders van Marokkaanse en Antilliaanse herkomst.

De politieke en maatschappelijke discussie heeft zich in de afgelopen jaren op de positie van moslims toegespitst. Bijna alle Marokkaanse en Turkse Nederlanders beschouwen zichzelf Nederlanders (Maliepaard en Gijsberts 2012). Onderzoek naar de opvattingen van autochtone Nederlanders en van Turkse en Marokkaanse Nederlanders over de plaats van moslims en hun geloof in Nederland stemt niet optimistisch (Huijnk en Dagevos 2012). Een minderheid van de moslims is van mening dat de meeste Nederlanders respect hebben voor de islamitische cultuur en veel moslims maken incidenten mee die zij in verband bren-gen met discriminatie (Andriessen et al. 2014). Omgekeerd vond een minderheid van de autochtone Nederlanders dat de meeste moslims respect hebben voor de Nederlandse cul-tuur (Huijnk en Dagevos 2012).

In dit rapport kijken we hoofdzakelijk met een ‘etnische bril’ naar integratie. De focus ligt op verschillen tussen etnische herkomstgroepen. Tegelijkertijd zal op verschillende plekken in het rapport de aandacht uitgaan naar de rol die religie speelt bij de integratie en de onderlinge verhoudingen.

Criminaliteit en integratie

Criminaliteit is moeilijk onder te brengen bij één specifieke integratiedimensie. In de litera-tuur wordt criminaliteit soms beschouwd als indicator voor (beperkte) culturele integratie:

betrokken zijn bij een misdrijf houdt in dat niet geconformeerd wordt aan voorgeschreven maatschappelijke gedragsnormen (Eggen 2010; Van Noije en Kessels 2012). Ook wordt vaak de link gelegd met een gebrekkige sociale of structurele integratie. Eenzaamheid en depri-vatie kunnen er bijvoorbeeld voor zorgen dat iemand zich niet hoeft te verantwoorden en sociaal gezien ook weinig te verliezen heeft (reputatie, baan, sociale relaties). Deze link tus-sen (gebrekkige) sociale relaties en criminaliteit geldt vanzelfsprekend niet alleen voor migranten, maar ook voor autochtone Nederlanders. Daarnaast kunnen ook sociale rela-ties binnen etnische gemeenschappen een beschermende invloed uitoefenen. De relatief lage criminaliteitscijfers onder Turkse Nederlanders worden bijvoorbeeld deels toegeschre-ven aan hun hechte onderlinge banden (Staring et al. 2014).

Criminaliteit raakt veel integratiedomeinen en is belangrijk voor de onderlinge beeld-vorming. De beeldvorming over een migrantengroep wordt negatief beïnvloed door (de perceptie van) hoge criminaliteitscijfers van die groep. Het ligt in de rede dat de negatieve

beeldvorming over Antilliaanse en Marokkaanse Nederlanders mede wordt beïnvloed door hun hoge criminaliteitscijfers (Van Noije en Kessels 2012). Andersom kan een negatieve bejegening van migranten(jongeren) hun afstand tot de ‘mainstream’ samenleving vergro-ten en crimineel gedrag in de hand werken. Stereotypering leidt dan tot een selffulfilling prophecy.

1.2 Onderzoeksvragen

De integratie van niet-westerse migranten en hun nakomelingen zal in dit rapport worden beschreven voor acht verschillende terreinen: taal en opleidingsniveau, onderwijs, arbeids-marktpositie en inkomen, wonen en wijken, criminaliteit, maatschappelijke participatie, sociaal-culturele integratie en wederzijdse beeldvorming.

Hoe de positie van migrantengroepen zich op deze terreinen heeft ontwikkeld, is een van de hoofdthema’s van dit rapport. Het andere is bepalen in hoeverre sprake is van even-redigheid: in hoeverre komen migranten op de genoemde terreinen overeen met vergelijk-bare autochtone Nederlanders? Het streven naar evenredigheid is een belangrijke doelstel-ling van het integratiebeleid (tk 2015/2016).

De twee hoofdvragen waarop we ons richten zijn:

Hoe heeft de integratie van niet-westerse migranten en hun kinderen zich ontwikkeld?

Integratie is een proces dat zich over een langere tijd en doorgaans over meerdere generaties afspeelt. Om te bepalen in hoeverre groepen vergelijkbare posities (gaan) innemen, laten we zo veel mogelijk lange tijdreeksen zien. Een andere reden om ver terug te gaan, is dat op sommige terreinen, bijvoorbeeld arbeid, de positie van migrantengroepen ook wordt beïnvloed door conjuncturele schommelingen. Welke trendmatige ontwikkelingen zich hebben voorgedaan, blijkt dan alleen wanneer deze over een wat langere periode worden bezien. Dit doen we steeds in vergelijking met autochtone Nederlanders. Verder maken we onderscheid naar eerste en tweede gene-ratie, zodat duidelijk wordt in hoeverre zich verschuivingen voordoen tussen migran-ten en hun kinderen, die hier geboren en getogen zijn.

Hoe ziet de ontwikkeling in evenredigheid eruit wat betreft de structurele integratie?

Met betrekking tot de structurele integratie is een belangrijke doelstelling van het beleid dat migranten dezelfde positie gaan innemen als vergelijkbare autochtone Nederlanders (tk 2015/2016). Omdat migranten ten opzichte van autochtone Neder-landers verschillen in kenmerken die van belang zijn voor de positieverwerving, is het bij de bepaling van evenredigheid van belang om voor die verschillen te corrigeren.

Denk bijvoorbeeld aan het sociaaleconomisch milieu bij de opleidingsniveaus. Als er geen verschil is tussen de positie van autochtone Nederlanders en die van migranten en kinderen van migranten, spreken we van evenredigheid. Migranten nemen dan een-zelfde positie in als een vergelijkbare categorie autochtone Nederlanders. Eventueel overblijvende verschillen kunnen samenhangen met etnisch-culturele factoren (bij-voorbeeld een verschil in opvoedstijlen bij verschillen in leerprestaties) of met

verschil-len in behandeling tussen autochtone Nederlanders en migranten (bijvoorbeeld discriminatie op de arbeidsmarkt of selectiviteit in de strafrechtketen). Welke factoren precies een rol spelen en in welke mate is vaak moeilijk te zeggen. In de analyses kun-nen niet alle factoren worden opgenomen – er is niet over alle factoren informatie beschikbaar. We trachten op basis van multivariate analyses de vraag naar evenredig-heid te beantwoorden, maar zullen ook meer interpretatief te werk moeten gaan, waarbij we de literatuur gebruiken om de bevindingen te duiden. Waar mogelijk willen we in kaart brengen hoe de evenredigheid zich heeft ontwikkeld. Is er een ontwikke-ling zichtbaar naar toenemende evenredigheid? Is de mate van evenredigheid gelijk voor de eerste en de tweede generatie? En zien we dezelfde ontwikkelingen in even-redigheid voor de eerste en de tweede generatie?

De structurele dimensie en het perspectief van evenredigheid passen goed bij elkaar.

Over het algemeen is er sprake van een duidelijke en breed gedeelde (beleids)doelstelling, zoals het verbeteren van het opleidingsniveau of de verlaging van de werkloosheid. Bij de sociaal-culturele dimensie is dat minder het geval. Het is bij sociaal-culturele indicatoren bovendien niet altijd mogelijk een vergelijking te maken met (een relevante categorie uit) de autochtone bevolking. We kiezen er daarom voor om de evenredigheidsanalyses alleen toe te passen op de structurele kanten van integratie.

1.3 Doelgroepen, terminologie en methoden

We zullen ons in deze verdiepende studie hoofdzakelijk richten op de vier grootste niet-westerse migrantengroepen, die bestaan uit Nederlanders met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse achtergrond. Daarnaast zal regelmatig de verzamelcategorie

‘overig niet-westerse migranten’ worden onderscheiden. In deze categorie is een brede waaier van herkomstgroepen vertegenwoordigd, waaronder personen die na hun asielaan-vraag in Nederland zijn komen wonen. De zogenoemde statushouders1 blijven in dit rap-port grotendeels buiten beschouwing. Op dit moment is het beschikbare cijfermateriaal over deze recent in Nederland gearriveerde migranten namelijk betrekkelijk beperkt. Er is thans een grootschalige studie in voorbereiding over de positie van recent in Nederland ingestroomde statushouders.

Tabel 1.1 laat de omvang en toename zien van de groepen waarop we ons in deze studie richten. Eén op de acht Nederlanders is van niet-westerse herkomst. Met bijna

400.000 personen vormen de Turkse Nederlanders de grootste niet-westerse migranten-groep. De Marokkaans-Nederlandse groep telt 389.000 personen. Deze groep is sinds 2000 sterk gegroeid. De meerderheid van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders behoort inmiddels tot de tweede generatie. Nederland telt verder 350.000 inwoners van Surinaamse origine en 152.000 Antilliaanse Nederlanders. Bij laatstgenoemden is het aan-deel tweede generatie (46%) lager dan bij de andere grote groepen.

Tabel 1.1

Bevolking en bevolkingsgroei, per 1 juli 2016 aantal

personen aandeel in

bevolking toename sinds

1 januari 2000 aandeel 2e generatiea

x 1.000 % x 1.000 % %

niet-westers, waarvan 2.134 12,5 726 51 45

Turks 399 2,3 90 29 52

Marokkaans 389 2,3 127 48 57

Surinaams 350 2,1 47 16 49

Antilliaans 152 0,9 45 42 46

overig niet-westers 845 5,0 417 97 34

westers 1.668 9,8 301 22 45

autochtoon 13.220 77,7 132 1

-totaal 17.022 100,0 1.158 7

-a Dit is het aandeel migranten van de tweede generatie binnen de totale groep niet-westerse en westerse migranten. Het verwijst dus niet naar het aandeel binnen de totale bevolking.

Bron: cbs (Bevolkingsstatistieken)

De groep overig niet-westerse migranten omvat 845.000 personen – twee keer zo veel als in 2000. Het merendeel van deze groep bestaat onder andere uit migranten uit herkomst-landen waarvan het grootste deel als vluchteling naar Nederland is gekomen, zoals Afgha-nistan (44.000), Irak (56.000), Iran (38.000) en Somalië (39.000). De grootste herkomst-groep binnen de herkomst-groep overig niet-westerse migranten wordt gevormd door Nederlanders met een Chinese herkomst (69.000).

Terminologie

De terminologie rondom de classificatie van verschillende bevolkingsgroepen staat volop ter discussie. Zo heeft de wrr een verkennende studie uitgebracht waarin onder meer wordt gepleit om de termen ‘allochtoon’ en ‘autochtoon’ niet meer te gebruiken (Bovens et al. 2016). Het scp gebruikt de term ‘allochtonen’ al een aantal jaar niet meer. Een belang-rijke reden hiervoor was dat die term in de loop der tijd een negatieve betekenis had gekre-gen. Er is gekozen voor het neutralere ‘migranten en hun kinderen’.2 Dit laatste om aan te duiden dat ook de tweede generatie deel uitmaakt van de onderzoeksgroep. Om stilisti-sche redenen wordt in dit rapport soms alleen van ‘migranten’ of ‘migrantengroepen’

gesproken. Tenzij anders vermeld, wordt daarmee dus ook de tweede generatie bedoeld.

Verder spreekt het scp al geruime tijd niet meer van bijvoorbeeld Turken of Surinamers, maar van Turkse of Surinaamse Nederlanders. Dit maakt duidelijk dat de personen over wie we het in deze rapportage hebben inwoners van Nederland zijn. Hoewel de Neder-landse Antillen staatkundig niet meer bestaan, spreken we in deze rapportage over

Antilliaanse Nederlanders om personen aan te duiden wier herkomst op Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius of Sint Maarten ligt.

Data en methode

In dit rapport wordt een groot aantal databronnen gebruikt om de ontwikkelingen op het vlak van integratie in kaart te brengen. Voor de sociaal-culturele dimensie worden met name de Survey Integratie Migranten 2015 (sim’15) en zijn voorgangers gebruikt. De sim is al jarenlang een zeer belangrijke bron van informatie voor het integratiebeleid op met name het sociaal-culturele vlak.3 Dit rapport bevat de eerste uitkomsten van de sim’15. Andere databronnen zijn meerdere jaargangen van bijvoorbeeld de Enquête beroepsbevolking (ebb), het Inkomenspanelonderzoek (ipo), Culturele Veranderingen (cv), registratie-gegevens uit het Herkenningsdienstsysteem (hks), het Cohortonderzoek onderwijsloop-banen (cool) en het WoonOnderzoek Nederland (woon).4

De (ontwikkelingen in de) mate van evenredigheid zal (zullen) aan de hand van decomposi-tieanalyses worden onderzocht. Hiermee kan worden ingegaan op verklaringen voor ver-schillen in posities tussen migranten en autochtone Nederlanders. Decompositiemethoden zijn kortweg manieren om de verschillen in positie tussen twee groepen op te splitsen in een deel dat toegeschreven kan worden aan relevante achtergrondvariabelen en een deel dat niet toegeschreven kan worden aan die variabelen (het gecorrigeerde verschil) (zie voor een toelichting bijlage B1.1, te vinden op www.scp.nl onder dit rapport). Kan de achter-standspositie van migranten ten opzichte van autochtone Nederlanders vooral worden verklaard door verschillen in kenmerken (zoals opleiding en leeftijd) of zijn er andere facto-ren in het spel (zoals discriminatie of groepsspecifieke kenmerken)? Van evenredigheid is sprake als groepsverschillen zijn verdwenen door correctie voor relevante achtergrond-kenmerken.

Noten

1 Statushouders zijn formeel erkende vluchtelingen met een (tijdelijke) verblijfsvergunning. Hun verzoek tot asiel is ingewilligd.

2 De definitie van het begrip ‘niet-westerse migrant’ is gebaseerd op het geboorteland van de ouders en omvat alle personen van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland zijn geboren (de eerste generatie) en personen die in Nederland zijn geboren (de tweede generatie).

3 Op verzoek van de directie Integratie en samenleving van het ministerie van Sociale Zaken en Werk-gelegenheid (szw) is in 2015 de Survey Integratie Migranten (sim’15) uitgevoerd. Dit past in de inmiddels lange lijn van overheidsbetrokkenheid bij de informatievoorziening over migrantengroepen.

4 Op www.scp.nl is gedetailleerde informatie over de in het rapport gebruikte databestanden te vinden.

Literatuur

Andriessen, I., H. Fernee en K. Wittebrood (2014). Ervaren discriminatie in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Bovens, M., P. Dekker en W. Tiemeijer (2014). Gescheiden werelden. Een verkenning van sociaal-culturele tegen-stellingen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

Bovens, M., M. Bokhorst, R. Jennissen en G. Engbersen (2016). Migratie en classificatie: Naar een meervoudig migratie-idioom. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

Dagevos, J. (2001). Perspectief op integratie. Over de sociaal-culturele en structurele integratie van etnische minderheden in Nederland. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

Dagevos, J. en M. Grundel (2013). Biedt het concept integratie nog perspectief? Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Dagevos, J. en W. Huijnk (2014). Segmentatie langs etnische grenzen. In: C. Vrooman, M. Gijsberts en J. Boel-houwer (red.), Verschil in Nederland. Sociaal en Cultureel Rapport 2014 (p. 255-280). Den Haag: Sociaal en Cul-tureel Planbureau.

Dekker, P., L. de Blok en J. de Hart (2016). Burgerperspectieven 2016/3. Den Haag: Sociaal en Cultureel Plan-bureau.

Eggen, H. (2010). Geregistreerde criminaliteit. In: R. van der Vliet, J. Ooijevaar en A. Boerdam, Jaarrapport inte-gratie 2010 (p. 143-156). Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Elchardus, M. (2012). Onderwijs als (nieuwe) sociale scheidslijn. In: De sociale klasse voorbij. Over nieuwe

scheidingslijnen in de samenleving (p. 35-84). Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks-relaties.

Ghorashi, H. (2006). Paradoxen van culturele erkenning. Management van diversiteit in nieuw Nederland (oratie).

Amsterdam: Vrije Universiteit.

Huijnk, W. en J. Dagevos (2012). Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Neder-land. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Huijnk, W., M. Gijsberts en J. Dagevos (2013). Jaarrapport integratie 2013. Participatie van migranten op de arbeids-markt. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Huijnk, W., J. Dagevos, M. Gijsberts en I. Andriessen (2015). Werelden van verschil. Over de sociaal-culturele afstand en positie van migrantengroepen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Maliepaard, M. en M. Gijsberts (2012). Moslim in Nederland 2012. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Nievers, E. en I. Andriessen (2010). Discriminatiemonitor niet-westerse allochtonen op de arbeidsmarkt 2010.

Nievers, E. en I. Andriessen (2010). Discriminatiemonitor niet-westerse allochtonen op de arbeidsmarkt 2010.

In document Integratie in zicht ? (pagina 28-36)