• No results found

De emissies van decentrale ontwikkeling worden veelal meegenomen als onderdeel van de tota- le productie in de elektriciteitsvoorziening (zie Tabel 7.3).

7.3.5 Centrale elektriciteitsproductie

Dit betreft de elektriciteitsproductie exclusief decentraal vermogen (joint-ventures met indu- strie) en het kleinschalige vermogen bij distributiebedrijven. Grootschalige stadsverwarming en vuilverbranding vallen wel onder deze elektriciteitsproductie.

Bepalende factoren

De ontwikkeling van de CO2-emissies wordt grotendeels bepaald door:

• Ontwikkeling van het elektriciteitsverbruik bij de eindverbruikers. • Bijdrage van ‘eigen’ WKK-productie en joint-venture WKK19

bij eindverbruikers. • Ontwikkeling van de import (elektriciteit) en export (olieproducten).

• Brandstofkeuze bij centrales en aandeel duurzame elektriciteit.

• Beleidsmaatregelen (EIA, VAMIL, Benchmarking, Kolenconvenant, Borssele, etc.).

In de Referentieraming 2002 was uitgegaan van een jaarlijkse toename van de elektriciteitsvraag met 1,6%. Deze lagere groei dan gedurende de jaren ‘90 is gebaseerd op een nadere analyse van de historische elektriciteitsgroei per sector, subsector en toepassing. Per sector kan worden aan- geven welke ontwikkelingen hierachter zitten. Zo nadert het penetratie van veel huishoudelijke apparaten inmiddels het verzadigingsniveau van 100% van de huishoudens, neemt het aantal huishoudens nauwelijks toe en, hoewel er steeds nieuwe elektriciteitgebruikende apparaten ver- schijnen, is het gebruik van die nieuwe apparaten beperkt. Ook in de dienstensector zal de groei van het gebouwoppervlak kleiner zijn dan in de jaren 90 en wordt geen nieuwe hausse in nieuwe elektriciteitsverbruikende toepassingen voorzien zoals zich in de jaren ‘90 heeft voorgedaan.

19

Warmte uit joint-venture WKK voor de industrie draagt bij aan de CO2-emissie van de energiesector; dit is niet het geval bij eigen WKK-installaties van de industrie.

In de Referentieraming 2002 is voorzien dat het saldo van import en export van elektriciteit in 2010 even groot is als de netto import in 2000,(zie Figuur 7.3).De netto import is relatief onze- ker en gevoelig voor ontwikkelingen in markten. Voor de inschatting van de import is vooral van belang dat er structurele verschillen zijn in de opbouw van het park voor elektriciteitspro- ductie in Nederland en Duitsland/België en dat deze verschillen zullen voortbestaan. De Neder- landse productiecapaciteit kent een veel groter deel gasgestookte eenheden dan de omliggende landen en gasgestookte eenheden hebben hogere marginale productiekosten. Er lijkt zich een situatie af te tekenen dat Duitse en Belgische bedrijven minder scherpe prijzen inzetten op de Nederlandse markt. Dat kan betekenen dat deze bedrijven, die ook in Nederland capaciteit heb- ben minder scherp willen concurreren met hun eigen bedrijfsonderdelen. De Referentieraming 2002 gaat er van uit dat deze verminderde concurrentie van tijdelijke aard is. Dat betekent niet dat andere visies onwaarschijnlijk geacht worden, deze ontwikkeling is, zoals reeds eerder aan- gegeven, nogal onzeker. De geraamde 19 à 20 TWh in 2010 is goed verdedigbaar. De import zou lager kunnen uitvallen maar net zo goed mogelijk dat de import in 2010 hoger is aangezien de transportcapaciteit naar het buitenland wordt uitgebreid.

De relatieve inzet van WKK, kolencentrales, gascentrales, afvalverbranding of kerncentrales is ook van invloed op de CO2-emissies. Er komen tot 2010 in de Referentieraming 2002 geen

nieuwe kolencentrales bij, wel neemt het aantal draaiuren van de kolencentrales toe. Veronder- steld is dat per 2005 de nieuwe centrale Rijnmond Energie in bedrijf.is; daarmee wordt 4 TWh elektriciteit opgewekt met een rendement van 53%. De productie van elektriciteit uit WKK neemt iets toe en de bijdrage van elektriciteit uit duurzame binnenlandse bronnen neemt fors toe (zie Figuur 7.3). Er is vanuit gegaan dat in 2010 op land 1500 MW aan windturbines gereali- seerd wordt en op zee ongeveer 600 MW. Aangaande de inzet van biomassa in kolencentrales is verondersteld, dat de afspraken uit het Convenant Kolencentrales en CO2-reductie worden na-

gekomen. Daarbij is er vanuit gegaan dat de beoogde emissiereductie in Mton, via biomassa in- zet en extra emissiereductie, zoals genoemd in het convenant bepalend is.

Aanpassingen Referentieraming

Er is een beperkte bijstelling van de groei van het elektriciteitsverbruik van bedrijven, ter groot- te van 5 PJe, doorgevoerd; dit levert een toename van de emissie op met 0,7 Mton. Verder is de elektriciteitsvraag van huishoudens aangepast in verband met de lagere verwachte consumptie- groei; dit levert een reductie op van 0,3 Mton bij centrales. De gemiddelde groei van de finale elektriciteitsvraag is nu ruim 1,7%/jaar.

Verder zijn, gezien de recente ontwikkelingen binnen de elektriciteitssector, een aantal aanpas- singen doorgevoerd die doorgaans de emissie doen toenemen. Het betreft de bijdrage van decen- trale biomassa (extra emissie +0,1 Mton), meer inzet van hoogovengas (+0,6 Mton), iets lagere rendementen van de centrales (+0,2 Mton)20 en minder co-productie van warmte (+0,4 Mton). Verder moet extra elektriciteit geproduceerd worden om de lagere groei van WKK-vermogen op te vangen (zie industrie en raffinage, totaal effect +1,6 Mton).

Wat betreft de belangrijkste beleidseffecten gelden de volgende mutaties op de emissie uit de Referentieraming 2002. De marge voor het effect van het kolenconvenant van 0,7 a 1,5 Mton (onderdeel Pijplijnbeleid) is vanwege het recente MEP-beleid, en de veronderstelling dat de af- spraken uit het Kolenconvenant worden nagekomen, op de bovengrens van 1,5 Mton gesteld. Het open houden van Borssele volgens het Strategisch Akkoord levert 1,4 Mton reductie op. Bij duurzame energie wordt een totale reductie bereikt van 0,5 Mton. Tenslotte is de vraag van huishoudens en diensten iets verlaagd i.v.m. de verhoging van de REB uit het Hoofdlijnenak- koord; dit levert een reductie op van 0,1 Mton op bij centrales.

20

De cijfers over de productie van elektriciteit (NEH en milieujaarverslagen) wijzen erop dat het rendement van het totaal aan gasgestookte elektriciteitsproductie de laatste jaren naar beneden is gegaan. Dit komt o.a. door de grotere inzet van weinig efficiënte centrales en een wijze van bedrijfsvoering, die minder optimaal is voor het operationele rendement. Verwacht wordt dat dit effect ook in 2010 zal optreden. Eerder was bij het opstellen van de Referentie- raming met dit effect geen rekening gehouden.

0 20 40 60 80 100 120 140 1995 2000 2010 TW h Netto import

Overig (o.a. wind, AVI's) WKK Industrie WKK Raffinaderijen WKK Distributie WKK Joint ventures Centrales

Figuur 7.3 Bijdrage verschillende opties voor elektriciteitsopwekking en import 1995-2010