• No results found

Ontbijt op de veranda van het hotel. Ik doe niet veel meer dan staren en vaag

In document Awater. Jaargang 8 · dbnl (pagina 108-111)

luisteren. Vogels, muziek, mensen. Plein met bomen. Jongens en meisjes van het

festival. Wat dichters die groeten en een praatje maken. De zon brandt vroeg. Dan

even rondwandelen, proberen over het tijdsverschil heen te stappen. Douchen ook,

tas uitpakken, overhemden uithangen. Nederlandse boterhammen in de prullenbak.

Dan weer naar de veranda voor meer koffie, heb nog geen córdoba's, straks even

dollars omruilen. Programma bekijken en vrolijk zwammen. Er is direct al iets bij te

wonen, presentatie van een anthologie, vijftig jaar Nicaraguaanse poëzie, een

eerbetoon van het Chileense tijdschriftTrilce. Ik loop erheen en kijk meer dan dat

ik luister, rondom het overdekte publiek de kramen van de boekenmarkt en de markt

met ambachtelijk schoons. Aan een tafeltje van het café een fles water. Tijd om te

lunchen. Meer dichters duiken op, naast Benjamín en Eduardo heb ik Obi en Julie

en Esther en nog een paar al eerder meegemaakt. Eten met glazen vruchtensap.

Daarna op straat, voor de bank, córdoba's halen en de rest van de middag bier

drinken met Ali uit Bahrein, Ahmed uit Egypte, Jalal uit Marokko en Salah, uit Irak

en Den Haag. We missen twee exposities, maar zijn op tijd voor het festivalwelkom

door Gioconda Belli. Daarna lezingen van zogeheten jonge dichters, drie keer een

tafel van zes. Veel publiek en schitterend

buitenluchtge-11

zoem. Na twee uur gevolgd door een uur folkloristisch ballet. Einde komt met ‘viva

Nicaragua!’ Eten, lachen en naar bed.

Dinsdag 17 februari

Mijn kamer heeft weliswaar geen ramen naar enige straat, maar is koel. Ik slaap

opvallend goed, ontbijt met Benjamín die me zijn laatste bundel geeft. Hij neemt

een taxi naar de vulkaan, ik praat met Ali, de Indiase en haar man, en Torgeir de

Noor. Boekpresentatie en van tien tot halfeen lezingen in het Casa de los Leones,

die worden voorafgegaan door lange introducties en het dringende festivalverzoek

om geen politieke uitspraken te doen over de situatie in Nicaragua. Okay. Ik ga de

straat op en laaf me aan warmte en koetsjes en onbekendere dichters achter de

open microfoon en kreten op muren (no pacto... viva la poesía!) en langzame fietsers.

Praat na de lunch met Indran uit Sri Lanka en Janet uit Amerika en Natalie de

Palestijnse. Dan allemaal in busjes naar het Parque de la Poesía voor de onthulling

van een standbeeld en drie tafels louter vrouwelijke dichters. Blanca, Carmen,

Soledad, Isabella en Julie klinken zeer goed. Terug naar het centrum, bier, en nog

eentje bij het hotel, waar trouwens een receptie is voor gefortuneerde dames en

heren, bestaande of mogelijke sponsoren, die een schril contrast vormen met

ongeveer iedereen die ik verder zie. Oversteken naar de officiële opening van het

festival op de Plaza de la Independencia, met ook de vice-president van de republiek

als spreker. Gevolgd door drie tafels dichters. Duizend man publiek, schat ik, en

zeer aandachtig. Maar ik voel me niet op mijn gemak bij de poëzie van Ernesto

Cardenal en loop een beetje in het donker rond over het plein. Kom Salah en Jalal

tegen, met wie ik alvast naar de cocktailparty ga, georganiseerd door een

rumproducent. Twee fraaie in schaars wit geklede meiden. Later maar ergens wat

eten.

De hoeveelheid dichters, meer dan honderd, zorgt voor een programma dat ik

godsonmogelijk in zijn geheel kan volgen of tot me nemen. Vandaag ben ik voor

het eerst zelf aan de beurt. Ontbijten in de gezellige herrie van trompetten, trommels

en tuba's. Kletsen met Alberto over de te lezen gedichten, hij leest mijn spul in het

Spaans, en met David uit Nieuw-Zeeland en Marko uit Kroatië. Plotseling een stuk

of twintig motorrijders, de Steel Angels uit Costa Rica, ze slapen ook in het Alhambra,

zijn onderweg naar een Harley-conferentie in Managua. Ik ben moe, geeft niet, hoort

erbij. De warmte en de intensiteit en de verrassing. Ik zie dat er veertig dichters

zullen lezen op de route van het poëtisch carnaval ‘De begrafenis van het bedrog

en de leugen’, verdeeld over elf hoeken, allemachtig. Verzamelen bij La Merced.

Brandende zon. Geschetter en gejoel. Hier en daar drommen mensen op de stoepen.

De verbaasde koppen van de dichters die plots begrijpen dat ze meelopen in de

optocht. Van hoek naar hoek. Dan op de wagen met microfoon. Volgende. Volgende.

En de volgende. Dan weer

12

geschetter en getrommel. Dit gaat uren duren. Ik moet pas op hoek negen. Zwaaien

naar het publiek, roepen, zingen, dansen. Al die gezichten, al die ogen. ‘Viva la

poesía, viva!’ Op de vierde hoek staat een huis iets van de straat af, ruimte voor

enkele stoelen, Cardenal zit er ook. Yevgeny Yevtushenko staat op en spreekt.

Oreert, schreeuwt. Ron de Amerikaan kruipt achter hem en laat zich door zijn vriendin

fotograferen. Ik kijk om me heen, sommigen staan net als ik met grote ogen te

blazen. Gekte, even ademhalen. Ik voeg me op hoek acht weer in de optocht, lees

op negen. Dan bier, met Arabella en David. Verderop nog een biertje, met Natalie,

Indran, Julie, Eduardo. En op naar het avondprogramma bij San Francisco. Maar

ik haal het einde niet, ga zwammen en lachen met Salah, ook met Ali, Ahmed, Sofía

de Poolse, Jalal, Torgeir, Carmen, Lía uit Paraguay, verhalen, moppen, gekrijs.

Donderdag 19 februari

Benjamín laat een krantenartikel zien, waarin iemand zegt: ‘De meeste mensen hier

In document Awater. Jaargang 8 · dbnl (pagina 108-111)