te willen stellen. Ten opzichte van logica, physica en ethica
42 Zie over dit vraagstuk, in breder verband: E. Weber,Die phil. Scholastik des deutschen
Protestantismus im Zeilalter der Orthodoxie, Lpz., 1907; P. Petersen, Geschichte der
arìstotelischen Philosophie im protestantischen Deutschland, Lpz., 1921; K. Eschweiler, Die
Philosophie der spanischen Spätscholastik auf den deutschen Universitäten des 17 Jahrh.,
Münster, 1928; E. Lewalter,Spanisch-Jesuitische und deutsch-lutherische Metaphysik des
17 Jahrh., Hamburg, 1935; M. Wundt, Die deutsche Schulmetaphysik des 17 Jahrh., Tübingen,
1939.
43 Chr. Sepp,Het godgeleerd onderwijs in Nederland gedurende de 16de en 17de eeuw, II,
Ldn., 1874, 361.
stond men minder afwijzend. In delogica, Aristotelisch van opzet, maar thans vooral
beschouwd als hulpmiddel voor het denken en spreken op elk gebied van
wetenschap, deed de invloed van Humanisten als Agricola, Listrius en Vivès, van
P. de la Ramée
44en van den Semi-Ramist B. Keckermann
45zich in steeds stijgende
mate gevoelen. Op den duur bleef niet veel meer van haar over dan een handleiding
voor het academisch dispuut. In dephysica vertrouwde men zich bij het doorvorsen
van de geheimen der natuur aanvankelijk nog aan geen anderen leidsman toe dan
aan Aristoteles. Van een zelfstandig natuuronderzoek was geen sprake. Deethica
was die van Aristoteles'Ethica ad Nicomachum, waar enkele losse gedachten van
Stoïcijnsen oorsprong, aan Laatscholastieke of Humanistische geschriften ontleend,
mee werden verbonden. Van haar werden vóór alles de normen verwacht voor het
zedelijk handelen in gemeenschap en staat. Later liet zich hier de invloed gelden
van de Duitse Calvinistische Scholastiek, vertolkt door B. Keckermann.
46De
beoefening van een zuiver-wijsgerige ethiek, welker goed recht door theologen als
L. Danaeus, A. Walaeus en G. Amesius werd aangevochten, behoefde den eerbied
voor de schriftuurlijke ethiek niet uit te sluiten. Wanneer nu tegen het einde van de
16de eeuw in Reformatorische kringen, ook in de Nederlanden, de behoefte zich
gaat doen voelen aan eenmetaphysica, waardoor de basis van de geloofsleer zou
kunnen worden verbreed en bij de menigvuldige controversen, zowel tussen de
Reformatorische theologen onderling als tussen Protestanten en Katholieken, het
eigen standpunt zou kunnen worden verstevigd, dan draagt deze metaphysica een
uitgesproken eclectisch karakter: de beginselen en de grote lijnen werden ontleend
aan Aristoteles, door bemiddeling hetzij van de prae-Reformatorische
Laatscholastiek, hetzij van het Averroïstisch gekleurde Aristotelisme van de 14de
en 15de eeuw, maar daarnaast zijn ook invloeden aan te wijzen van J. Duns Scotus,
van het nominalisme en van het Humanisme. Later werd vaak aansluiting gezocht
bij de Spaanse Nascholastiek, met name bij Suarez,
47tot ten slotte een eigen
Nederlandse Reformatorische schoolmetaphysica ontstond, die geleidelijk in een
Cartesiaanse Scholastiek zou overgaan. Toen eenmaal de Synode van Dordrecht
(1618-1619) aan het Nederlandse Protestantisme zijn vasten vorm en straffe
geloofsformulering had gegeven, is deze schoolmetaphysica door theologen als J.
Mac-44 P. Dibon,L'influence de Ramus aux universités néerlandaises du 17e siècle, Actes du XIe
Congr. internat. de phil., Brux., 1953, XIV, 307-311.
45 Ueberweg-Frischeisen Köhler-Moog,Die Phil. der Neuzeit bis zum Ende des XVIII Jahrh.,
Berlin,121924, 110; Petersen,t.a.p., 140.
46 J. Severijn,Geschiedenis der ethiek, Kampen, z.j., 177.
47 H. Robbers,De Spaans-Scholastieke wijsbegeerte op de Noord-Nederlandse universiteiten
in de eerste helft der 17de eeuw, BNJ, XVII (1956), 26-55; M. van Straaten, zelfde titel, t.z.p.,
303-307.
covius (1588-1644) en G. Voetius (1589-1676) gebruikt om met de leerstukken van
het geloof tot een Gereformeerde theologie van Aristotelische signatuur te worden
verbonden. Intussen waren zich in het kader van demetaphysica of prima philosophia
de onderdelenontologia, pneumatologia en theologia naturalis gaan aftekenen.
3. Aan de universiteit vanLeiden, als eerste in de Noordelijke Nederlanden in
1575, anderhalve eeuw na die van Leuven, gesticht, werden aanvankelijk bij het
onderwijs in de wijsbegeerte Laatscholastieke handboeken gebruikt, onder welke
deDialectica (1566) van den Leuvensen hoogleraar Aug. Hunnaeus (1521-1578)
en dePhysica (1566) van diens ambtgenoot Corn. Valerius (1522-1578) met name
worden genoemd.
48Op verzoek van enkele studenten werd echter in 1582 door den
senaat voorgeschreven, dat voortaan de tekst van Aristoteles zelf bij de lessen
moest worden gevolgd. Hoewel het van de stichting af in de bedoeling lag, onderwijs
te doen geven in logica, physica en ethica, bleven in het begin bijna doorlopend de
zetels voor een of twee van deze vakken vacant. Pas na de oprichting van het
Staten-College (1592), bestemd voor huisvesting van studenten in de theologie,
waar krachtens het reglement dagelijks philosophie gerepeteerd werd en ook
disputen in dat vak werden gehouden, heeft de wijsgerige propaedeuse aan de
Leidse hogeschool enigen vasten vorm gekregen.
49Voor een groot deel is dit te
danken aan de activiteit van den subregent en lateren regent P. Bertius (1565-1629),
onder wiens leiding de tekst van Aristoteles ijverig bestudeerd en tot stof voor
disputen werd verwerkt. Daarbij werd in ruime mate rekening gehouden met recente
Laatscholastieke geschriften, met name die van G. Zabarella (1532-1589) uit de
school van Padua, wiensOpera omnia in 1587 te Leiden waren uitgegeven. Door
Bertius en zijn opvolger als regent G.J. Vossius (1577-1649) is ook de invloed van
de Spaanse Nascholastiek, speciaal van B. Pereyra, op het wijsgerig onderwijs te
Leiden voorbereid.
4. Het bleek echter uiterst moeilijk, geschikte docenten voor de wijsgerige vakken
te vinden. Meermalen moest een beroep worden gedaan op buitenlanders,
emigranten uit de Zuidelijke Nederlanden, Fransen of Schotten.
50De meesten van
hen hadden geen eigenlijke wijsgerige opleiding genoten. De eerste periode van
het wijsgerig onderwijs te Leiden, van de stichting der universiteit in 1575 tot de
afsluiting van de godsdiensttwisten
48 Zie over deze handboeken: F. Sassen,Het oudste wijsgeerig onderwijs te Leiden, 1575-1619,
MNAW, 1940, 9-14.
49 G.D.J. Schotel,Een studentenoproer in 1594. Bijdrage tot de geschiedenis van het
Staten-Collegie te Leyden, Ldn., 1867.
in 1619, heeft dan ook slechts een gering getal wijsgerige publicaties opgeleverd.
Van de geschriften der docenten in de wijsbegeerte noemen wij: deElementa logices
(Ldn., 1598) van P. Molinaeus (1568-1658), die zelfs in het Nederlands, het Frans
en het Engels werden vertaald, deElementa logicae peripateticae (Ldn., 1604) van
P. Bertius (1565-1629), deInstitutiones physicae (Ldn., 1615) en de Primae
philosophiae institutiones (Ldn., 1616) van G. Jacchaeus (± 1578-1628). Daarnaast
moet worden vermeld deEthicorum Nicomachiorum paraphrasis incerto auctore
(Ldn., 1607), door den philoloog D. Heinsius (1580/81-1655) uitgegeven en in het
Latijn vertaald.
Dat er reeds eerder behoefte bestond aan compendia van de Aristotelische
In document
Ferd. Sassen, Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland tot het einde der negentiende eeuw · dbnl
(pagina 117-120)