• No results found

TABEL 7 Correlatie Matr

6.1 Onderzoeksvraag en Samenvatting

De onderzoeksvraag is als volgt:

In hoeverre is waarde relevantie tussen R&D-uitgaven en de marktwaarde afhankelijk van groeimogelijkheden?

In deze studie is onderzocht of er een relatie tussen de afhankelijkheid van waarde relevantie en de groei van beursgenoteerde industriële organisaties in Duitsland is. De waarde relevantie theorie is ontdekt door de onderzoekers Ball en Brown (1986). Ohlson (1995) is een van de vele onderzoekers die verder is gegaan in de materie en een model ontwikkelde waarmee waarde relevantie onderzocht kon worden, het zgn. Ohlson model. Om de waarde relevantie tussen R&D- uitgaven te beoordelen heb ik op basis van voorafgaande academische literatuur (Tsoligkas en Tsalavoutas, 2011; Oswald, 2008; Shah et al. 2008) het Ohlson (1995) model toegepast. Aanvankelijk wordt getest of het “clean surplus” Ohlson model, valide is in deze dataset. In hypothese 1 wordt vervolgens getest ik of R&D-uitgaven effect hebben op aandelenkoersen. In hypothese 2 wordt verder getoetst of waarde relevantie tussen de R&D-uitgaven en groeimogelijkheden, significant effect heeft op de aandelenkoersen.

Om de onderzoeksvraag juist en volledig te beantwoorden zijn de volgende variabele in ogenschouw genomen, te weten: Aandelenkoersen, Winst, Boekwaarde eigen vermogen, R&D- uitgaven, groei van R&D t.o.v. het voorgaande jaar en gemiddelde groei R&D en control variabelen Sales en Asset Turnover. In dit onderzoek zijn meerdere definities van R&D-uitgaven belicht volgens het ACCA en OECD en de kwalificaties van R&D-uitgaven zoals bepaald in IAS 38. Volgens Cohen en Levinthal (1989) is het niet alleen belangrijk om te investeren in nieuwe producten om concurrerend te blijven, maar ligt de essentie ook in het verzamelen van nieuwe informatie en het verbeteren van de mogelijkheid om bestaande informatie te exploiteren. Hoewel Cohen en Levinthal (1989) stellen dat het van belang is om kapitaal te investeren in R&D schetsen zij echter als keerzijde van R&D dat het kosten meebrengt en dat het geen zekerheid van uitbetaling waarborgt in de nabije toekomst. Verder stellen Franzen en Radhakrishnan (2009) dat R&D- uitgaven negatief verband houden met de aandelenkoersen van winstbedrijven en in de studie van

51

Callen en Morel (2005) zijn zwakke aanwijzingen zijn gevonden voor de waarde relevantie tussen R&D en aandelenkoersen.

De onderzoeksresultaten hebben ontpopt dat het “clean surplus” Ohlson (1995) model valide is, boekwaarde en winst verklaren de aandelenkoersen significant. Derhalve is geconcludeerd dat in deze specifieke sample de accounting variabele voor gebruikers van jaarrekeningen significant waarderelevant zijn, geheel in lijn met de stelling (Beaver, 2002), die stelt om boekhoudkundige cijfers als waarde relevant te kunnen beschouwen, is een significante associatie met aandelenkoerswaarden. Verder tonen R&D-uitgaven een significante associatie met aandelenkoersen, R&D is waarde relevant in deze dataset, H1 is ondersteund, gelijk aan de bevindingen van Chauvin & Hirschey (1993) en Chan et al. (2001), maar in strijd met de bevindingen van Callen en Morel (2005) die in hun sample zwakke aanwijzingen vonden voor de waarde relevantie tussen R&D en aandelenkoersen. Hypothese 2 toont geen significante afhankelijkheid van aandelenkoersen van R&D-uitgaven voor organisaties met groei en zonder groei. De verandering in de aandelenkoersen wordt niet voorspeld door het feit of een organisatie een groeiende R&D organisatie is in vergelijking met wanneer er sprake is van een niet-groeiende R&D organisatie. In conclusie is waarde relevantie tussen R&D-uitgaven en de aandelenkoersen niet afhankelijk van groeimogelijkheden en wordt hypothese 2 verworpen.

In het aanvullend onderzoek zijn de gemiddelde onderzocht van de afgelopen 3 (2015 – 2017), 5 (2013 – 2017), en 7 (2011 – 2017 jaren. Deze wijziging toont dat de accountingvariabelen boekwaarde, winst, R&D uitgaven en sales waarde relevant zijn, zij beïnvloeden aandeelkoersen significant in alle perioden, H1 houdt stand in het aanvullend onderzoek. H2 wordt ondersteunt door de gemiddelde data van periode 2015 – 2017, de waarde relevantie van R&D heeft significant effect op groeimogelijkheden. In de periode 2013 -2017 en 2011 – 2017 is dit niet aan de orde, de interactie is niet significant, hypothese 2 wordt in deze periodes niet ondersteund.

Voor beleggers die investeringsbeslissingen nemen, kredietverstrekkers en ook beleidsmakers gericht op het stimuleren van bedrijfsgroei en regelgevers die gericht zijn op het verbeteren van de waarde relevantie is het van cruciaal belang, om waarde relevantie en groeimogelijkheden van bedrijfssectoren op de voet te volgen. Want zoals Cañibano (2018) stelt dat waar traditionele maatstaven te kort schieten kan een analyse van immateriële activa uitkomst bieden.

6.2 Beperkingen

In mijn onderzoek zijn een aantal beperkingen die onderzoekers in de toekomst in ogenschouw genomen kunnen worden. Allereerst is de genomen steekproef beperkt tot en met 10 jaar (2008- 2017). Toekomstig onderzoek kan een langere periode nemen door gebruik te maken van de

52

database ‘COMPUSTAT’ of een andere om een langere periode te nemen bijv. 2005-heden waardoor de effecten gemeten kunnen worden sinds de invoering van IFRS. Ten tweede zijn slechts de Duitse “manufacturing” industriële organisaties meegenomen, terwijl Duitsland meer organisaties kent dan slechts industrie die investeren in R&D. Ten derde beperk ik mij tot de R&D- uitgaven die verwerkt worden in de resultatenrekening en dus niet op de balans worden getoond. Een soortgelijk onderzoek kan gedaan worden naar de R&D-investeringen die op de balans worden geplaatst. Een onderzoek naar het verschil in marktwaarde relevantie tussen R&D-kosten vs. R&D uitgaven als investeringen om te kijken of en in hoeverre deze van elkaar verschillen.