• No results found

5.1 Bureauonderzoek

De naam Sliedrecht is voor het eerst gemeld in een historische bron van 2 mei 1064, in een opsomming van aan de bisschop van Utrecht teruggegeven goederen door de Duitse keizer. Intussen blijkt dat dit document dateert uit ca. 1140. Voor archeologisch onderzoek is de precieze datering niet van belang, want het is niet meer dan een ante quem- datering; de locatie is ouder dan de vermelding. Sliedrecht bestaat dus sowieso in de 11e eeuw n. Chr. Interessant is de uitgang –trecht. Daarvoor geldt

12

:

trecht - veer. Vormvarianten: tricht, drecht. Van (1350) lat. traiectum met de betekenis

'overgestoken'. 1. plaats waar men de rivier pleegt over te steken; 2. doorwaadbare plaats in een rivier (bekend als uitgang der namen van verschillende Nederlandse plaatsen als: Dordrecht, Duivendrecht, Zwijndrecht, Haastrecht, Utrecht, Maastricht enz.) Deze namen zijn dus plaatsbaar in de Romeinse tijd.

10 Weerts et al., 2003 11 Bosch & Kok, 1994

12 http://staringcollege.nevenzel.com/NMKD0.html

VESTIGIA B.V. Archeologie & Cultuurhistorie 7 Rapportnr.: V152, versie 2.0,definitief, 23 september 2004

De origine van de naam Sliedrecht in de Romeinse Tijd is niet ondenkbeeldig. Aan de zuidzijde van de Merwede, bijvoorbeeld ter plaatse van de insteekhaven zijn scherven van deze ouderdom verzameld. De dichts bijzijnde onderzochte locatie is “vindplaats 1” in het tracé van de Betuweroute nabij Papendrecht op een fossiele stroomrug.

13

Het ligt ten noordwesten van het onderhavig studiegebied. Deze vindplaats is overigens met doorgaande routes in verband gebracht, omdat nederzettingssporen ontbraken.

Nederzettingssporen zijn aangetekend in meer noordwaartse richting, allemaal op stroomruggen.

In het plangebied tekenen zich twee stroomruggen af, omdat zij de lokale typografie hebben beïnvloed. In het zuidelijk deel ligt een NW-ZO georiënteerde stroomrug, waarmee de dijk waarop de huidige weg

“Baanhoek” is gelegen, samenvalt. In het noorden ligt een O-W georiënteerde stroomrug, waarvan de route wordt aangegeven door een sloot en de daarbij behorende perceelindeling. Voor beide stroomruggen is het evident dat ze geen sporen van uit de Romeinse tijd kunnen bevatten, daarvoor liggen ze te diep; gemiddeld –6,0 m NAP. Dit is veel lager dan de hoogteligging van het maaiveld in de Romeinse tijd. Net ten westen van het plangebied ligt een waarneming, waarvan de situering gerelateerd lijkt te zijn aan de stroomrug. Er zou sprake zijn van middeleeuwse bewoning (kasteel), maar tijdens een verkenning zijn daarvan geen sporen waargenomen (ARCHIS II, 7907). Dit is de meest nabij gelegen vondstmelding, in het plangebied zelf bevinden zich geen meldingen. Een andere melding betreft een scherf van een “Badorf”-aardewerk dat is gevonden op de locatie met toponiem “Baanhoek”, maar volgens ARCHIS (22788) ligt de vindplaats aan de andere zijde van de Merwede. Bijlage 2 is een samenvatting van de ARCHIS II-waarnemingen in de omgeving, waarvan afb. 2 de verspreiding toont.

De internetpagina’s van de AWN melden geen vondsten in het plangebied en de onmiddellijke omgeving.

E-mailcorrespondentie met de voorzitter van de lokale werkgroep, dhr. Koorevaar, heeft bevestigd dat vondsten in het plangebied onbekend zijn.

14

Er dient te worden aangetekend dat de aandacht vooral is gevestigd op de al bekende stroomruggen en donken, die zich meestal aftekenen op het maaiveld. Het plangebied wordt echter gekenmerkt door een vrijwel egaal maaiveld, waardoor het waarschijnlijk grotendeels aan de aandacht ontsnapt van amateur-archeologen. Niettemin zijn op de Sliedrechtse stroomrug ten westen van het plangebied vondsten uit de Romeinse tijd verzameld. Daarnaast meldt dhr.

Koorevaar in het noordwesten van het plangebied “ een restant van de oude tiendweg. Deze Sliedrechtse tiendweg is door bebouwing en wegenaanleg vrijwel nergens meer zichtbaar “. De internetpagina van de Historische Vereniging Sliedrecht beschrijft het milieu in het verleden, maar meldt evenmin archeologische vondsten in het gebied. Dit is aanleiding te vermoeden dat de gegevens in ARCHIS II zowel actueel als representeer zijn voor de archeologische vindplaatsen in en rond het plangebied.

De Alblasserwaard en omgeving geniet archeologisch faam vanwege de conservering van vindplaatsen uit het late Mesolithicum en vroege- tot midden-Neolithicum. De vindplaatsen zijn vooral gelegen op donken, maar ook fossiele stroomruggen. In de zuidoosthoek van het plangebied, tegen de stroomrug aan, ligt misschien een donk (zie paragraaf 4). Vondstmeldingen van deze ouderdom zijn niet bekend uit het plangebied en evenmin uit de directe omgeving.

Het in de historische bronnen vermelde Sliedrecht lag op de zuidoever van de Merwede, terwijl langs de noordelijke oever Over-Sliedrecht was gesitueerd. Dit is als plaatsnaam voor het eerst vermeld in een acte van een acte van 1203, omdat het klooster Heysterbach, gelegen op het eiland van Dordrecht, de rechten kreeg van de visserij in de Merwede bij Over-Slydrecht. De oudste omdijkingen langs de noordzijde van de Merwede zijn uit de 11e eeuw. Deze verzameling van polder is in het vierde kwart van de 13e eeuw samengebracht door de aanleg van een grotere dijk langs de Merwede. Het zal onder meer aan deze dijk te danken zijn dat Over-Sliedrecht bespaard bleef voor de verdrinking door de St. Elizabethsvloed (1421), in tegenstelling tot Sliedrecht aan de zuidoever en wier naam overging op het voormalige Over-Sliedrecht. De

13 Dijkstra et al. 1999

14 Mail ontvangen op 10 september.

Archeologische Inventarisatie ten behoeve van de herinrichting van Baanhoek – West, Sliedrecht

VESTIGIA B.V. Archeologie & Cultuurhistorie 8

Rapportnr.: V152, versie 2.0,definitief, 23 september 2004

bewoning beperkte zich tot in de dorpen en langs dijken. Tot eind 19e eeuw bleef deze situatie ongewijzigd, zoals blijkt uit de kadastrale kaart 1832

15

en de historische kaart 1839-1859.

De huidige “Baanhoek” is dus de dijk waarvan de oorsprong ligt in de Late Middeleeuwen. Het is langs die dijk, aan de noordzijde, dat bewoningssporen van lintbebouwing uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd kunnen liggen. De dijk is gelegen op de kleiige oeverwalafzettingen van de Merwede, waarlangs een donk is vermoed.

16

Het plangebied is momenteel in gebruik als weiden, onderverdeeld in een strokenverkaveling, en is gelegen in de Polder Sliedrecht. Dit gebied heeft als historisch landschap een redelijk hoge waarde. De dijk

“Baanhoek” heeft als een historisch-landschappelijke lijn een hoge waarde.

5.1.1 Tussentijdse conclusie

De archeologische verwachting op de Indicatieve Kaart van Archeologische waarden, alsmede die op de kaart van Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de Provincie Zuid-Holland laat zich als volgt samenvatten:

Het ruim 40 ha grote gebied bestaat overwegend uit komgronden met veen-kleibodems waarvoor een lage verwachting op archeologische vindplaatsen geldt. Aan de zuidzijde van het terrein ligt een

stroomrug/oeverwalafzettingen met daarlangs een rivierduinlandschap, dat een middelhoge trefkans op archeologische vindplaatsen heeft. De noordwesthoek van het gebied herbergt in de ondergrond een stroomrug, waardoor die zone een hoge verwachting op archeologie is toegekend.

Op basis van het bureauonderzoek is deze verwachting op archeologische sporen en vondsten te verfijnen door die te relateren aan de verschillende archeologische perioden:

• Paleolithicum en Vroeg- tot Midden-Mesolithicum; geen

• Laat Mesolitcum tot en met Vroeg-Paleolithicum; lage trefkans op de diepgelegen stroomrug aan de noordzijde van het plangebied, een hoge trefkans op de donk langs de oeverwafafzettingen langs de zuidkant van het plangebied, en geen voor het daartussen gelegen deel.

• Midden-Neolithicum tot en met IJzertijd; geen

• Romeinse tijd; lage trefkans op de oeverwalafzettingen van de Merwede langs de zuidzijde van het plangebied;

• Vroege Middeleeuwen: geen

• Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd; een hoge trefkans direct ten noorden van de dijk “Baanhoek”, voor het overige deel laag.

5.2 Inventariserend veldonderzoek

Het archeologisch veldonderzoek is uitgevoerd tussen 25 juni en 1 juli 2004. Voorafgaand aan dit

onderzoek zijn in opdracht van TAUW sonderingen verricht. De resultaten van deze sonderingen zijn door Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie gecontroleerd op de aanwezigheid van dieper gelegen afzettingen in de ondergrond, waarop misschien archeologische sporen en vondsten zijn aan te treffen. De aandacht is natuurlijk in het bijzonder uitgegaan naar de sonderingen aan de zuidzijde van het terrein, waar een donk is vermoed. De metingen geven echter niet het bestaan prijs van een donk. Op ongeveer 10 m –NAP bevindt zich over het gehele terrein een overgang van veen en klei naar zandige afzettingen; laatstgenoemde maken deel uit van de Pleistocene riviervlakte (afzettingen behorend tot de Formatie van Kreftenheye). De flanken van die afzettingen zijn aangeboord, teneinde te bepalen wat de kans is daarop sporen van menselijke aanwezigheid te vinden. Met behulp van de sonderingen was het mogelijk de zuidelijke zone, waarvoor een

15 http://www.dewoonomgeving.nl 16 Zie Geologische Kaart, blad 38 West.

VESTIGIA B.V. Archeologie & Cultuurhistorie 9 Rapportnr.: V152, versie 2.0,definitief, 23 september 2004

hoge archeologische verwachting geldt, in omvang te beperken. Tot dicht tegen de dijk komt op beperkte diepte beneden maaiveld reeds een dik pakket veen voor (zoals in boringen gebied B2_A, nr. 17, 28 en 35, en diepe boringen 91 en 92, en in mindere mate 89). Daaronder bevindt zich een pakket slappe, (licht) humeuze komklei. In diepe boringen 5 en 6 is (op 7,5 tot 8 meter beneden maaiveld) sterk siltig matig grof, kalkhoudend zand aangetroffen, dat matig gesorteerd was en iets donkergrijs van kleur. Dit pakket wordt afgedekt door een pakket sterk siltige kleien, met zandlaminaties. Het zandige pakket voldoet niet aan de typische eigenschappen van een eolische afzetting, maar lijkt deel uit te maken van de fluviatiele afzettingen van de voorlopers van de Merwede. In gebied B2_B wordt het pakket veen en klei dat zich boven op de hiervoor genoemde sedimenten bevindt nog afgedekt door oeverwalafzettingen van de Merwede, varierend van matig tot sterk siltig. Verder naar het noorden gaand (richting deelgebied B2_A) volgt al snel een overgang naar veen op minder dan 1 meter beneden maaiveld. De afdekkende laag wordt daarbij ook steeds fijner van structuur (matig zware tot zware klei). Dit beeld zet zich volledig door in deelgebied A. De bodemopbouw bestaat hier uit een dun kleidek gevolgd door een veenpakket dat plaatselijk een veraard toplaagje kent, en daarnaast veel hout bevat. Gezien deze bodemopbouw en de daaraan gerelateerde archeologische verwachting is het ons inziens logisch om van de richtlijn van de provinciaal archeoloog af te wijken om 1 op de 10 boringen tot 4 onder het maaiveld te zetten, aangezien tot die diepte milieus zijn vertegenwoordigd waarin mensen gewoonlijk niet structureel wonen. Er zijn dus in alle redelijkheid geen archeologische bewoningssporen te verwachten.

Aan de noordzijde van deelgebieden A en B1 is een deel van de geplande boringen komen te vervallen door reeds uitgevoerde ingrepen in het landschap ten behoeve van een aansluiting op de rijksweg A15 en een recent aangelegd fietspad. Ook in deelgebied B1 wordt veel veen aangetroffen, reeds op beperkte diepte.

Ter hoogte van de reeks diepe boringen (21, 34, 44, 51 en 54) en in een aantal boringen daaromheen wordt wel klastisch materiaal aangetroffen, maar dan gaat het slechts over slappe, zwak siltige kleien, met hier en daar een iets stugger, iets grover bandje (echter van beperkte dikte). Aan de zuidzijde van deze boringen met een dikker klastisch pakket keert het veen vrij snel terug. Waarschijnlijk hebben we hier te maken met een uitloper van (oever- en) komafzettingen van de eerder beschreven stroomgordel die zich ter hoogte van het plangebied iets noordelijker is gelegen.

5.2.1 Tussentijdse conclusie

Op basis van de archeologische verwachting en om elk risico uit te sluiten voor de herinrichtingsplannen is afgeweken van de norm oor booronderzoek van de provincie Zuid-Holland. Ten eerste is het gehele gebied onderzocht op de aanwezigheid van archeologische waarden. De zone waarvoor een lage verwachting geldt, is niet intensief onderzocht maar zodanig gecontroleerd dat deze verwachting inderdaad valide is en de kans zeer klein moet worden geacht daar op archeologie te treffen.

De zones met een hoge tot zeer hoge trefkans zijn meer intensief onderzocht. Het boorgrid is weliswaar minder dicht dan de provincie Zuid-Holland aanbeveelt, namelijk gemiddeld 7 boringen/ha in plaats van 10 boringen/ha, maar dat is besloten nadat uit de eerste series van diepe boringen is gebleken dat er geen paleobodems met archeologische indicatoren in de diepere ondergrond verscholen gaan. Vindplaatsen uit de oudere prehistorie zijn gewoonlijk kleiner van omvang, zodat het boorgrid dichter behoort te zijn. Voor het prospecteren van vindplaatsen vanaf de Vroege Bronstijd kan met een minder dichtgrid worden volstaan. De resultaten laten zich als volgt opsommen:

• In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen.

• De bodemopbouw bevestigt het beeld van de bodemkaart. Geologisch gezien is er echter sprake van een groter oppervlak aan komafzettingen dan vooraf verwacht werd.

• Daaruit kan worden geconcludeerd dat de oeverwalafzettingen aan de zuidzijde en de stroomrug en de

noordwesthoek van het plangebied geen overduidelijke aantrekkingskracht hebben uitgeoefend op

Archeologische Inventarisatie ten behoeve van de herinrichting van Baanhoek – West, Sliedrecht

VESTIGIA B.V. Archeologie & Cultuurhistorie 10

Rapportnr.: V152, versie 2.0,definitief, 23 september 2004

prehistorische mensen, zelfs houtskool is niet geattesteerd. De hoge verwachting kan ons inziens worden bijgesteld in een lage verwachting.

• De lage trefkans op archeologische sporen of vondsten uit de Romeinse tijd langs de zuidzijde van het terrein is hypothetisch, die lijkt er niet te zijn.

• De hoge verwachting voor bewoningssporen ut de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd direct langs de

dijk is met dit onderzoek niet beproefd. Zij ligt ook overwegend buiten de grenzen van het plangebied.

VESTIGIA B.V. Archeologie & Cultuurhistorie 11

Rapportnr.: V152, versie 2.0,definitief, 23 september 2004

GERELATEERDE DOCUMENTEN