• No results found

Onderzoeksdoel en -methode

Het doel van het archeologisch vooronderzoek is vast te stellen of er in het plangebied sprake is van archeologische resten die door de bouwwerkzaamheden verstoord dreigen te worden en, zo ja, wat de waarde daarvan is in termen van beleving, fysieke en inhoudelijke kwaliteit. Vervolgens wordt er een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld, op basis waarvan een advies gegeven over een eventueel archeologisch vervolgtraject. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de richtlijnen en normen van Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 3.1).3

Hiervoor zijn specifiek de volgende bronnen geraadpleegd:

- Tastbare tijd. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht (Blijdesteijn 2005).

- het Archeologisch Informatie Systeem op www.archis2.nl; d.d. 4 januari 2010;

- Historisch kaartmateriaal: Watwaswaar.nl

- voor de verstoringen: de opdrachtgever (dhr. A.M.S. van der Laan), constructeur (dhr. P. de Leeuw) en www.bodemloket.nl.

2 Mondelinge mededeling dhr. A.M.S. van der Laan (opdrachtgever).

3 Voor toelichting archeologisch proces zie bijlage 2.

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 8 Rapportnummer: V751, definitief 2.0, d.d. 29-7-2010

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 9 Rapportnummer: V751, definitief 2.0, d.d. 29-7-2010

2 Verwachtingsmodel 2.1 Landschappelijke context

Het plangebied bevindt zich op de overgang van een van de kleinere stuwwallen in het Midden-Nederlandse zandgebied, naar het westelijke deel van de Eemvallei (glaciaal bekken), op een hoogte van ca. 5 meter boven NAP.4 De stuwwal van Baarn, die een maximale hoogte van 18 meter boven NAP bereikt, en het glaciale bekken zijn in het laatste deel van de voorlaatste ijstijd het Saalien (ca.

127.000-186.000 kalender jaren geleden), gevormd door het landijs.5 Ronddom de stuwwal bevindt zich een zone waar dekzand aan het oppervlak ligt. Dit dekzand is tijdens de laatste koude periode van het Pleistoceen (het Weichselien – 115.000-10.000 jaar geleden) door de wind afgezet. Dit materiaal wordt gerekend tot het Laagpakket van Wierden (Formatie van Boxtel).6

De opwarming van het klimaat, die begon op de overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen, zorgde voor een stijging van de zeespiegel, waardoor ten oosten van de stuwwal van Baarn een lagune ontstond in de Eemvallei. Door het gebrek aan sedimentaanvoer vanuit het achterland bleef de lagune onder invloed van de stijgende zeespiegel lang open7. Onder invloed van de hogere (grond)waterstand kon aan de randen van deze lagune veenvorming plaatsvinden (Basisveen, Formatie van Nieuwkoop8).

Door een toenemende afsluiting van zee (door dichtslibbing van het zeegat van Bergen), verzoette de lagune (de zoetwateraanvoer door met name de Overijsselse Vecht ging overheersen) en kon deze zich uitbreiden ten koste van het veen.

Na het ontstaan van een open verbinding met de Waddenzee in de Middeleeuwen is het gebied direct ten oosten van het plangebied gaan verzouten (tot aan het moment van sluiting van de afsluitdijk) en heeft er afzetting van klei plaatsgevonden. Deze klei behoort tot het Laagpakket van Lelystad (Formatie van Naaldwijk).9

Het plangebied is op de geomorfologische kaart gekarteerd als bebouwing (afbeelding 2). De afbeelding geeft echter wel een duidelijk vermoeden dat het plangebied op dekzandafzettingen (zowel

gordeldekzand-welvingen als verspoelde dekzanden) op de flank van de stuwwal van Baarn is

gesitueerd. Het plangebied ligt dus op de overgang van de hoog gelegen gronden van de stuwwal en de laag gelegen gronden van de Eemvallei (dekzandvlakte vervlakt door veen en/of overstroming en getij-riviermondafzettingen). De situering van het plangebied op de flank van de stuwwal van Baarn blijkt ook uit het digitale hoogte bestand van Nederland (AHN).10

De in de directe omgeving voorkomende bodemtypen zijn gerelateerd aan de hoogteligging (afbeelding 3). Op de stuwwal van Baarn komen holtpodzolgronden voor en langs de flanken van de stuwwal (middel hoge zandgronden) komen hoge zwarte enkeerdgronden voor. Daar waar het zand van de stuwwal is gaan verstuiven zijn duinvaaggronden ontstaan. Op de laagste delen van de stuwwal komen lage enkeerdgronden, laarpodzolgronden, veldpodzolgronden en gooreerdgronden voor. De Eemvallei wordt gekenmerkt door het voorkomen van in meer of mindere mate venige en/of moerige gronden (weideveengronden en waardveengronden) en gronden waar slechts in beperkte mate sprake is geweest van bodemvorming (hier gelegen direct aan weerszijde van de Eem: drechtvaaggronden en nesvaaggronden).

4 www.ahn.nl geraadpleegd op 16 maart 2010.

5 Busschers et al. 2008.

6 Schokker 2003, De Mulder et al. 2003.

7 Zagwijn 1986.

8 Weerts et al. 2003.

9 Weerts et al. 2003.

10 www.ahn.nl geraadpleegd op 16 maart 2010.

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 10 Rapportnummer: V751, definitief 2.0, d.d. 29-7-2010

Het plangebied zelf is niet bodemkundig gekarteerd vanwege de bebouwing, maar op basis van de ligging ten opzichte van de stuwwal en het daarmee samenhangende kwelwater vanuit de stuwwal, kunnen natte zandgronden (hydropodzolgronden en hydro-eerdgronden) al dan niet met een opgebrachte bovengrond worden verwacht; lage enkeerdgronden, laarpodzolgronden, en gooreerdgronden.11

Op basis van de geologie, geomorfologie en bodemopbouw kan geconcludeerd worden dat het plangebied op de overgang van middelhoge naar lage zandgronden is gesitueerd met relatief natte zandgronden. Deze zandgronden zijn sinds de Karolingische tijd (Vroege Middeleeuwen, ca. 750-900 jaar geleden) in gebruik genomen. Het plangebied was in de perioden ervoor voor bewoning en bewerking waarschijnlijk te nat. Wanneer het plangebied gesitueerd is op lage enkeerdgronden heeft het een hogere archeologische verwachting dan wanneer het plangebied is gesitueerd op

gooreerdgronden.

2.2 Archeologie

Voor de archeologische verwachting is Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW 3.0) en de Cultuurhistorische HoofdStructuur van de Provincie Utrecht geraadpleegd.12 Op beide kaarten ligt het plangebied in een zone die niet is gekarteerd. Dit komt door de ligging binnen de bebouwde kom van Baarn. In de omgeving van het plangebied liggen zowel zones met lage, middelhoge als hoge verwachting. Over de verwachting binnen het plangebied is dus weinig te zeggen op basis van deze archeologische verwachtingskaarten.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen archeologische monumenten of waarnemingen gedocumenteerd (afbeelding 4). Op een dekzandrug ten noordwesten van het plangebied is een flink aantal vuursteenvondsten gedaan, welke worden gedateerd in het Mesolithicum (bijlage 3).

De overige vondsten in de omgeving betreffen alle vondsten uit de Late Middeleeuwen, met een concentratie in de omgeving van de oude kern van Baarn (bijlage 3); het plangebied bevindt zich niet in deze kern. Ook historische kaarten zover terug als 1720 (Ottens) bevatten geen aanwijzing voor bewoning in het plangebied in de Middeleeuwen en Nieuwe tijd.13 In de Grote Historische Atlas van Nederland (1839-1859) is weergegeven dat het plangebied in deze periode onbebouwd en onbestraat was; het bestond grotendeels uit bos en deels mogelijk uit een landbouwland (afbeelding 5). Pas op de iets later vervaardigde Topgrafische Kaart (1855) wordt voor het eerst bebouwing binnen het plangebied weergegeven, al betreft het alleen enkele gebouwen aan de meest noordelijke rand, waar nu de Wijlenkamplaan ligt. Binnen het plangebied ten zuiden van de bebouwing enkele straten (zonder bebouwing) aangegeven in een patroon dat nu niet meer bestaat. Op het Militaire Bonneblad van 1900 is de situatie vergelijkbaar, er bevindt zich nu alleen een hele rij huizen aan de noordzijde van de Wijlenkamplaan; de rest van plangebied is nog steeds onbebouwd. De huizen van de Vogelbuurt zijn aangelegd in de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw; dit wordt bevestigd door de kaarten uit deze periode waarop het plangebied (behalve de Wijlenkamplaan) begin jaren ’50 nog geheel onbebouwd is, maar begin jaren ’60 geheel is bebouwd volgens het huidige stratenplan.14 Het stratenplan binnen het plangebied ten zuiden van de Wijlenkampweg is bij de aanleg van de Vogelbuurt volledig op de schop gegaan.

11 Bakker/Schelling 1989.

12 http://geo.provincie-utrecht.nl/publiek/cultuurhistorie/index.html; www.archis2.nl.

13www.archiefeemland.nl.

14 www.watwaswaar.nl.

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 11 Rapportnummer: V751, definitief 2.0, d.d. 29-7-2010

2.3 Cultuurhistorie

Baarn is ontstaan als nederzetting in de twaalfde eeuw mede dankzij een toename in de

bevolkingsaantallen. De bestaande dorpen werden te groot om in hun eigen behoeften te kunnen voorzien, wat de stichting van nieuwe nederzettingen met voldoende landbouw- en weidegronden noodzakelijk maakte.

De oorspronkelijke nederzetting bestond uit maximaal twintig boerderijen in de omgeving van de huidige Leestraat.15 Omstreeks 1350 verleende de bisschop van Utrecht het dorp Baarn en haar inwoners stadsrechten. Het recht van poorterij heeft Baarn nooit gekregen. De stad heeft dan ook nooit de beschikking gehad over een muur of andere vorm van omwalling. In de eerste helft van de veertiende eeuw wordt de Pauluskerk gebouwd, nabij de Brink. Als gevolg hiervan verplaatst de kern van de stad zich in deze richting.16

In de Gouden Eeuw (1600-1672) is de landelijke ligging van Baarn aantrekkelijk voor de rijke burgerij.

Zij vindt in de omgeving van het dorp een geschikte plaats voor de bouw van haar zomerverblijven en jachthuizen. Twee voorbeelden van dergelijke landgoederen zijn het ‘lustslot’ Soestdijk en de hofstede

‘De Eult’ (in de nabijheid van het plangebied).17

In de negentiende eeuw, na de aanleg van de spoorlijn Amsterdam – Amersfoort (1874), neemt de bereikbaarheid en - daarmee ook de aantrekkingskracht - van Baarn toe. Een groeiend aantal rijke burgers (grotendeels afkomstig uit Amsterdam) laat grote villa’s bouwen op ruime, groene kavels.

Baarn wordt hiermee het eerste villadorp in Nederland, al spoedig gevolgd door bijvoorbeeld

Bilthoven.18 Een voorbeeld van een dergelijke villa (in de nabijheid van het plangebied) was het landhuis

‘Peking’ dat in 1791 gebouwd werd door de steenrijke Amsterdamse koopman Reinhard Scheerenberg.

Na de Tweede Wereldoorlog moeten op diverse kavels de villa’s plaatsmaken voor onder andere flatgebouwen en bungalows. Ook aan de randen van steden en dorpen worden grote uitbreidingen gerealiseerd. In het plangebied de Vogelbuurt aan de rand van het toenmalige Baarn, waar het grondgebruik tot de jaren zestig van de vorige eeuw bestond uit bos- en bouwland (zoals blijkt uit historische kaarten), worden tussen 1950 en 1960 merendeels zogenaamde duplexwoningen

gebouwd.19 De wijk is hierdoor een typisch voorbeeld van de naoorlogse wederopbouw. Het groene karakter (met hoogopstaande bomen) van de wijk wordt mede bepaald door de ligging van het kerkhof, net buiten het plangebied, dat een ‘groen lint’ vormt langs de Lepelaarstraat.

2.4 Veldbezoek

Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat in het gedeelte van het plangebied waar de huizen reeds zijn gesloopt de bodem is vergraven van 0,5 tot 1,0 m –mv (afbeelding 6; figuur1). Ook is vastgesteld dat slecht sprake van een zwak ontwikkeld bodemprofiel (AC), te weten: een dunne A-horizont van circa 10 cm, met direct hieronder de onveranderde C-horizont (figuur 1). De bodem kan worden

gekwalificeerd als een vaaggrond. Mogelijk is deze bodem van nature aanwezig, zoals ten westen van het plangebied het geval is. Het is echter ook zeer goed mogelijk dat de bodem een recente

antropogene oorsprong heeft; niet ondenkbaar is bijvoorbeeld dat het terrein voor de bouw in de jaren ’50 en ’70 is afgegraven/vergraven en dat hierdoor de oorspronkelijke bodem is verwijderd.

15 Website Historische Kring Baerne: www.historischekringbaerne.nl (geraadpleegd op 4 maart 2010).

16 Website Gemeente Baarn: www.baarn.nl (geraadpleegd op 4 maart 2010).

17 Blijdenstijn 2005.

18 Blijdenstijn 2005.

19 Kadaster 1832 en Bonnebladen via: www.watwaswaar.nl (geraadpleegd op 4 maart 2010).

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 12 Rapportnummer: V751, definitief 2.0, d.d. 29-7-2010

Door sloopwerkzaamheden in ‘blok A t/m E’ is de bodem dus zeker enkele decimeters tot bijna een meter in de horizont afgegraven, maar ook voor ‘blok F’ geld dat de oude funderingen de C-horizont tot circa 50 cm diepte moeten hebben verstoord (afbeelding 6).

2.5 Gespecificeerde archeologische verwachting

Op bodem-, geomorfologische kaarten en archeologische verwachtingskaarten is het plangebied niet gekarteerd. Extrapolatie van de kaartgegevens is lastig, omdat het plangebied mogelijk in een

‘overgangszone’ op genoemde kaarten valt. Op basis van het bureauonderzoek is het dus niet met zekerheid vast te stellen welke situatie kan worden aangetroffen. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen vondsten bekend welke een directe aanwijzing vormen voor de verwachting binnen het plangebied.

Het veldbezoek heeft echter uitgewezen dat zich binnen het plangebied zeer beperkte ontwikkelde bodem bevindt: vaaggrond. Een dergelijke bodem heeft een lage archeologische verwachting. Hiernaast is ook geconstateerd dat door de huidige bebouwing en de sloopwerkzaamheden een groot deel van het plangebied tot ruim in de C-horizont hebben verstoord. Hierdoor zijn met aan zekerheid waarschijnlijkheid eventueel aanwezige vondst- en sporenniveaus ter plaatse opgeruimd.

De kans dat zich binnen het plangebied in situ indicatoren bevinden wordt zeer gering geacht. De verwachting op basis van het bureauonderzoek en veldbezoek is daarom laag.

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 13 Rapportnummer: V751, definitief 2.0, d.d. 29-7-2010

Literatuur

Bakker, H. de/J. Schelling, 1966: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland: De hogere niveaus.

Wageningen (Center for Agricultural Publications and Documentation).

Blijdesteijn, R., 2005: Tastbare tijd. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht, Amsterdam.

Busschers, F.S./R.T. Van Balen/K.M. Cohen/C. Kasse/H.J.T. Weerts/J. Wallinga/F.P.M. Bunnik, 2008: Response of the Rhine-Meuse fluvial system to Saalian ice-sheet dynamics, Boreas, 37-3, 377-398.

Mulder, E.F.J. de/M.C. Geluk/I.L. Ritsema/W.E. Westerhoff/Th.E. Wong, 2003: De ondergrond van Nederland, Groningen/Houten.

Schokker, J., 2003: Patterns and processes in a Pleistocene fluvio-aeolian environment. Roer Valley Graben, south-eastern Netherlands, Utrecht (Nederlandse Geografische Studies 314).

Weerts, H.J.T./P. Cleveringa/J.H.J. Ebbing/F.D. De Lang/W.E. Westerhoff, 2003: De

lithostratigrafische indeling van Nederland – Formaties uit het Tertiair en Kwartair, Utrecht (TNO-rapport NITG 03-051-A)

Zagwijn, W.H., 1986: Geologie van Nederland. Nederland in het Holoceen, Haarlem (Rijks Geologische Dienst).

Atlassen

- Wolters-Noordhoff Atlasproducties, 1990: Grote historische atlas van Nederland (1:50.000); 3 Oost-Nederland 1830-1855, Groningen.

- Wolters-Noordhoff Atlasproducties, 1997: Grote topografische atlas van Nederland (1:50.000); 3 Oost-Nederland, Groningen.

Digitale bronnen

- Archeologisch Informatiesysteem (Archis): http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html.

- Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN): www.ahn.nl.

- Archief Eemland: www.archiefeemland.nl.

- Historische kaarten: www.watwaswaar.nl.

- Website gemeente Baarn: www.baarn.nl.

- Website Historische Kring Baerne: www.historischekringbaerne.nl.

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 14 Rapportnummer: V751, definitief 2.0, d.d. 29-7-2010

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 15 Rapportnummer: V751, definitief 2.0, d.d. 29-7-2010

Afbeeldingen en bijlagen

Afbeelding 1: Ligging plangebied Afbeelding 2: Geomorfologische kaart Afbeelding 3: Bodemkaart

Afbeelding 4: Indicatieve kaart van archeologische waarden Afbeelding 5: Grote Historische Atlas (1839-1859)

Afbeelding 6: Bestemming en veldbezoek

Bijlage 1: Overzicht van archeologische en geologische perioden

Bijlage 2: Toelichting Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek Bijlage 3: Uitdraai Archisgegevens

VESTIGIA BV Archeologie & Cultuurhistorie 16 Rapportnummer: V751, definitief 2.0, d.d. 29-7-2010

AFBEELDING 1 LIGGING PLANGEBIED

LEGENDA

MAART 2010 / 1793 / RQ

TOPOGRAFISCHE KAART VAN NEDERLAND SCHAAL 1:25.000

NN NNNNNNN

Grasland Bos Akkerland Heide / open natuur Water

Hoofdwegen Overige wegen / paden Bebouwing

Plangebied Vogelbuurt

500m 0

148000 149000 150000

467000468000469000

NN NNNNNNN

AFBEELDING 5

BESTEMMING EN VELDBEZOEK

LEGENDA

MAART 2010 / 1793 / EL

(ONDERGROND: GBKN)

Plangebied Vogelbuurt

AFBEELDING 6

BESTEMMING EN VELDBEZOEK

LEGENDA

BAA01M 01683G0000 16

BAA01M 01683G0000

rstraat 21

37

BAA01M 01730G0000 BAA01M 03777G0000BAA01M 03777G0000

BAA01M 00068G0000

Diepte ontgraving (m -mv)

-0,5-0,5 -0,5-0,5-0,5-0,5-0,5-0,5-0,5

Locatie en richting foto (incl. nr.)

t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t

50m 0

148600 148700 148800

468300468400468500

NN NNNNNNN

Periode Van - tot

Vroeg-Paleolithicum Midden-Paleolithicum Laat-Paleolithicum

tot 300.000 voor Chr.

300.000-35.000 voor Chr.

35.000-8800 voor Chr.

Vroeg-Mesolithicum Midden-Mesolithicum Laat-Mesolithicum

88.00-7100 voor Chr.

7100-6450 voor Chr.

6450-4900 voor Chr.

Vroeg-Neolithicum Midden-Neolithicum Laat-Neolithicum

5300-4200 voor Chr.

4200-2850 voor Chr.

2850-2000 voor Chr.

Vroege Bronstijd Midden-Bronstijd Late Bronstijd

2000-1800 voor Chr.

1800-1100 voor Chr.

1100-800 voor Chr.

Vroege IJzertijd Midden-IJzertijd Late IJzertijd

800-500 voor Chr.

500-250 voor Chr.

250-12 voor Chr.

Vroeg-Romeinse Tijd Midden-Romeinse Tijd Laat-Romeinse Tijd

12 voor-70 na Chr.

70-270 na Chr.

270-450 na Chr.

Vroege Middeleeuwen

Late Middeleeuwen 450-1050 na Chr.

1050-1500 na Chr.

Nieuwe Tijd A Nieuwe Tijd B Nieuwe Tijd C

1500- 1650 na Chr.

1650-1850 na Chr.

1850-1950 na Chr.

(KNA 3.2 Deel II Protocol 4002)

Het doel van een bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen een omschreven gebied. Het resultaat is een standaardrapport met een gespecificeerde archeologische verwachting, op basis waarvan een beslissing genomen kan worden ten aanzien van (eventueel) vervolgonderzoek.

Het rapport bevat, waar mogelijk, gegevens over aan- of afwezigheid, aard, omvang, ouderdom, gaafheid, conservering en (relatieve) kwaliteit van archeologische waarden en aardwetenschappelijke eigenschappen (LS02 t/m LS04). Afhankelijk van de omvang van de toekomstige (planologische) ingreep en werkzaamheden, de aard van de aanleiding tot het bureauonderzoek en de vraagstelling (LS01), zullen aanvullende gegevens moeten worden verzameld. Hierbij blijft de doelstelling van het bureauonderzoek (het komen tot een gespecificeerde verwachting) overeind (LS05). Ten aanzien van archeologisch onderzoek in de bebouwde omgeving kunnen ondergrondse bouwhistorische waarden aangetast worden. Het is daarom wenselijk om ook in het archeologisch bureauonderzoek aandacht te schenken aan de bebouwde omgeving en het

voorkomen van ondergrondse bouwhistorische waarden, en zo een gespecificeerde verwachting op te stellen op basis van alle cultuurhistorische waarden in het onderzoeksgebied. Vervolgens wordt het rapport

opgesteld (LS06) en de gegevens aangeleverd bij Archis, waarna het proces kan worden afgesloten. Daarnaast dient de digitale documentatie binnen twee jaar na afronding van het standaardrapport overgedragen te worden aan het e-Depot (www.edna.nl) (DS05).

Het bureauonderzoek geldt als onderbouwing voor het door Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie opgestelde advies. Dit advies gaat nader in op de eventuele risico’s en benodigde vervolgstappen bij de verdere ruimtelijke ontwikkeling. Uit het advies kan volgen dat het archeologische verwachtingsmodel nader in het veld getoetst dient te worden. Dit kan door middel van een Inventariserend Veldonderzoek Overig (booronderzoek) en/of een Inventariserend Proefsleuvenonderzoek. Dit veldonderzoek leidt of tot vrijgave van het onderzoeksgebied of tot een advies voor behoud van de vindplaats en indien niet mogelijk nader archeologisch onderzoek. Indien fysiek behoud niet mogelijk is, dient een opgraving of archeologische begeleiding uitgevoerd te worden.

Voor een Inventariserend Veldonderzoek Overig is een Plan van Aanpak vereist, dat 10 dagen van te voren ter inzage dient te liggen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Voor de andere typen archeologisch onderzoek dient eerst een Programma van Eisen opgesteld te worden. Dit Programma van Eisen dient goedgekeurd te worden door het bevoegd gezag (meestal de betreffende gemeente). Vestigia is bevoegd om het gehele archeologische proces te doorlopen.

Het is aan het bevoegd gezag om uiteindelijk te beslissen of na het bureauonderzoek nog andere

archeologische werkzaamheden verricht dienen te worden. Het advies uitgebracht door Vestigia kan daarbij een belangrijke rol spelen en als zodanig ingebracht worden bij bestemmingsplanontwerpen of –wijzigingen en aanvragen voor bouwvergunningen. Indien gewenst, draagt Vestigia zorg voor een adequate afstemming van de resultaten met de betrokken gemeentelijke afdelingen. Op deze wijze wordt voorkomen dat in een later stadium discussie ontstaat over de gemaakte analyses.

Het doel van inventariserend veldonderzoek (IVO) is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting door middel van waarnemingen in het veld, waarbij (extra) informatie wordt verkregen over bekende en/of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied. Dit omvat de aan- of afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden. Het resultaat van een IVO is een rapport met een waardering en een inhoudelijk (selectie-)advies (buiten normen van tijd en geld), aan de hand waarvan een beleidsbeslissing (meestal een selectiebesluit) genomen kan worden (SP02, VS02 t/m VS07, DS01 t/m DS05). Dit betekent dat de veldactiviteiten uitgevoerd worden tot het niveau waarop deze beslissing gefundeerd genomen kan worden.

Vestigia brengt naar aanleiding van het veldonderzoek een gespecificeerd advies uit, op basis waarvan het bevoegd gezag een besluit kan nemen over de wijziging in het bestemmingsplan van het onderzoeksgebied en eventueel nog te nemen vervolgstappen in het onderzoek.

Bij het IVO kan een onderscheid aangebracht worden in een verkennende, karterende en waarderende fase:

De verkennende fase heeft tot doel inzicht te krijgen in de gaafheid van vormeenheden van het landschap, voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze in het verleden. Het doel is kansarme zones uit te sluiten en kansrijke zones te selecteren voor de volgende fasen van onderzoek. De karterende fase heeft tot doel het onderzoeksterrein systematisch te onderzoeken op de aanwezigheid van vondsten en/of sporen. De waarderende fase heeft tot doel het waarnemingsnet te verdichten om de aard, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de archeologische resten vast te stellen.

Cruciaal voor de uitvoering van het IVO is de keuze voor een bepaalde onderzoeksmethode, waarmee de gespecificeerde archeologische verwachting, gesteld in het bureauonderzoeksrapport getoetst kan worden in het veld. Dit dient in een Plan van Aanpak duidelijk gemaakt te worden (VS01, SP01).Als eisen gelden een verantwoording van alle gebruikte informatie, waarop de keuze gebaseerd wordt en een beschrijving van de veronderstelde kenmerken van de verwachte archeologische vindplaatsen m.b.t. diepteligging, omvang, archeologische indicatoren, ruimtelijke verdelingen binnen de vindplaats, artefacten. Boor- en

proefsleuvenonderzoek zijn op dit moment de enige karterende methoden voor het opsporen van (niet-zichtbare) sites buiten de historische kern die breed inzetbaar zijn. Andere prospectietechnieken zijn alleen in specifieke omstandigheden toepasbaar (bv. grondradar). Daarnaast kan de oppervlaktekartering een bijzonder

proefsleuvenonderzoek zijn op dit moment de enige karterende methoden voor het opsporen van (niet-zichtbare) sites buiten de historische kern die breed inzetbaar zijn. Andere prospectietechnieken zijn alleen in specifieke omstandigheden toepasbaar (bv. grondradar). Daarnaast kan de oppervlaktekartering een bijzonder