• No results found

Door de universiteit van Maryland (USA) is onderzoek uitgevoerd naar het toepassen van omgevingsverrijking in de vorm van verticale schotten op de (re)productie en het welzijn van vleeskuikenouderdieren. Na een pilotproef (Estevez, 1999) is deze methode toegepast op vijf commerciële bedrijven in de Verenigde Staten (Leone and Estevez, 2008)1. Hierbij moeten we opmerken dat de stalinrichting verschilt van die in Nederland (zie voetnoot).

Ieder bedrijf had een stal zonder deze schotten en een stal waarin in de strooiselruimte deze schotten stonden opgesteld. In dit onderzoek werd de nadruk gelegd op de productieparameters. Uit het onderzoek bleek dat door het opstellen van verticale schotten in de strooiselruimte de eierenproductie toenam met gemiddeld 2,1%, en dat er door een hoger uitkomstpercentage en een hoger

bevruchtingspercentage een productieverhoging werd gerealiseerd van 4,5 kuiken per hen. De deelnemende bedrijven waren geen probleembedrijven, maar bedrijven die al een gemiddelde tot goede productie hadden (Estévez, pers. med.).

Uit de pilotproef en de vervolgproef bleek dat bij bedrijven die geen problemen hadden met

grondeieren, het percentage grondeieren niet toenam bij gebruik van de schotten. Bij bedrijven met grondeieren (2%) nam het percentage grondeieren juist af bij het gebruik van de schotten (Leone, pers. med.). In het meest recente onderzoek werd ook het verspreidingsgedrag van de hanen gemeten. Het bleek dat het gedeelte van de strooiselruimte waarin de hanen zich bevonden veel groter was bij de stallen met schotten (259 m2 per haan) dan bij de controlestallen zonder schotten (184 m2/haan) (Leone and Estevez, 2008).

1

De verticale schotten waren opgesteld in de strooiselruimte, met een tussenruimte van 4,5 meter. Bij deze bedrijven was er een centrale strooiselruimte waarin de schotten afwisselend aan beide zijden tegen de beun werden geplaatst. Voer en water voor de hanen stonden op het strooisel. De stal lay-out verschilt dus van de Nederlandse situatie. De schotten bestonden uit een frame van houten planken (70 x 70 cm), met twee 61 cm

Rapport 255

22

Helaas zijn het paargedrag en de beschadigingen bij de hennen niet gemeten in dit onderzoek. De onderzoekers verklaren het positieve resultaat in de stallen met schotten door te stellen dat door het gebruik van schotten er een meer gelijkmatig ruimtegebruik is in de stal (Cornetto and Estévez, 2001). Door de schotten maken er meer hennen gebruik van de strooiselruimte, waardoor er minder

competitie is tussen de hanen voor paringen, en het percentage gedwongen paringen afneemt (Leone and Estévez, 2008). Dit zijn echter hypotheses die nog wel moeten worden getoetst. De onderzoekers hebben verder geen onderzoek aan gedrag of beschadigingen bij de hennen uitgevoerd (Estévez, pers. med.), maar het zou interessant kunnen zijn om daar verder onderzoek naar te doen, ook al is de stalinrichting in Nederland anders dan in de Verenigde Staten.

Vermindering algemene agressie en veerbeschadigingen

Hocking en Jones (2006) hebben onderzoek uitgevoerd naar mogelijkheden om agressie en

beschadigingen tijdens de opfokperiode te verminderen door het verstrekken van omgevingsverrijking. Beschadigingen aan het verenpak ontstaan tijdens de opfokperiode ondermeer doordat er competitie is rond de voerbakken (waarbij de dieren over elkaar heen klimmen) en doordat er sprake is van (stereotiep) verenpikken, vaak gericht op de staart. Dit stereotiepe pikgedrag wordt vooral veroorzaakt door het hongergevoel bij de dieren (zie o.a. De Jong et al., 2002). Uit de proef van Hocking en Jones (2006) bleek dat het verstrekken van balen houtkrullen en bundeltjes strotouwtjes2 geen positief effect op beschadigend gedrag tijdens de opfok hadden.

Lopend onderzoek naar het effect van bezettingsdichtheid op de ontwikkeling van het paargedrag, beschadigingen en technische resultaten bij vleeskuikenouderdieren

In 2008 is bij ASG onderzoek gestart naar het effect van de bezettingsdichtheid op het paargedrag, veer- en huidbeschadigingen en de technische resultaten bij vleeskuikenouderdieren. Dit experiment bestaat uit twee volledige legrondes tot 60 weken leeftijd. De resultaten zullen eind 2010 beschikbaar zijn.

Onderzoek naar het scheiden van hennen en hanen gedurende een gedeelte van de dag (Quality Time)

Door ASG (Van Emous, 2008, 2009) is recent een pilot proef gedaan naar het gescheiden houden van hennen en hanen gedurende 5 uur op het midden van de dag. Voor het onderzoek zijn twee aan elkaar geschakelde groepskooien voor vleeskuikenouderdieren op een praktijkbedrijf gebruikt. In de kooi zaten bij aanvang 85 hennen en zeven hanen. Het doel van de proef was tweeledig:

 Wat is het effect van het gedurende een gedeelte van de dag apart zetten van hanen onderling?  Wat is het effect van het mengen van de hennen tussen de hanen na een periode van gescheiden

leven op het paargedrag?

Bij het onderzoek werd gebruik gemaakt van een groepskooi waarbij de hanen ’s morgens uit de kooi werden gehaald en in het gangpad werden geplaatst. In het gangpad kregen de hanen voer en water. Na de scheidingsperiode van 5 uur werden de deurtjes van de kooi geopend en kregen de hennen toegang tot het strooisel. Om de hennen te stimuleren naar het strooisel te gaan werd voer gestrooid. Het scheiden van de dieren gaf geen problemen bij de hanen met verhoogde uitval. In figuur 5 is het totaal aantal paringen en het percentage gelukte paringen weergegeven. Uit de figuur blijkt dat in de eerste 15 minuten na het loslaten van de hennen er een flink aantal paringen plaatsvonden

(gemiddeld 13 stuks). Na dat eerste kwartier nam het aantal paringen af tot ongeveer acht paringen in het laatste kwartier van de eerste periode. Voor aanvang van de tweede waarnemingsperiode werd weer voer gestrooid om het aantal hennen dat op het strooisel liep te laten toenemen. Tijdens de tweede periode zagen we geen duidelijke lijn in het aantal paringen in de tijd.

Verder viel op dat het percentage gelukte paringen direct na aanvang van het loslaten van de hennen op zijn hoogst was. In de eerste waarnemingsperiode lag dit tijdens het eerste kwartier op 82%. Daarna nam het af naar tussen de 50 en 60%. Tijdens de tweede waarnemingsperiode zagen we direct na het strooien van het voer ook het hoogste percentage gelukte paringen. Ook in deze periode zagen we het percentage gelukte paringen daarna afnemen. Gemiddeld lag het percentage gelukte paringen in de eerste en tweede periode op respectievelijk 62 en 42%. Gemiddeld over beide perioden was dit 52%.

Rapport 255

Figuur 5 Totaal aantal paringen per tijdvak en het percentage gelukte paringen (gemiddelde van 24,

27 en 32 weken leeftijd) 0 3 6 9 12 15 13:45 14:00 14:15 14:30 14:45 15:00 15:15 15:30 15:45 16:00 16:15 16:30 Tijdvak Aa nta l pa ri ngen 0 20 40 60 80 100 % g e lu kt e p a ri ng en paringen %gelukt 1e periode 2e periode

In het begin van de proefperiode (24 weken leeftijd) zagen we dat een kleine 70% van de hennen het strooisel bezocht. Op 32 weken leeftijd kwamen echter zoveel hennen (90%) op het strooisel dat de volledige ruimte bedekt was met kippen. Door de beperkte ruimte hadden de hanen nauwelijks mogelijkheden om met de hennen te paren. Op dat moment zagen we dat de meeste hanen de kooi (met kunststof roostervloer) ingingen om met de daar achtergebleven hennen te paren. Dit suggereert dat het strooisel op zichzelf niet de belangrijkste factor is waarom de meeste paringen in

praktijkstallen op de grond plaatsvinden. Dit heeft dus veel meer te maken met het feit dat hanen ruimte nodig hebben om hun paargedrag te verrichten. Als ze die ruimte niet hebben op het strooisel zullen ze andere plaatsen in de stal zoeken.

De pilotproef krijgt in 2009 een vervolg in de vorm van een praktijkstal (Quality Time stal) waarin het scheiden van hennen en hanen wordt opgeschaald. In de stal komt een ruimte waar de hanen apart van de hennen worden gevoerd, en gedurende een gedeelte van de dag apart gehouden worden. De hanen worden daar voor de middag naar toe gelokt door middel van een eigen voer- en

watersysteem. De hanen worden gedurende enige uren (circa 5 uur) apart van de hennen gehouden. Het apart houden gebeurt via een oplierbaar gaas hekwerk dat naar beneden zakt. Na de middag krijgen de hennen dan weer toegang tot de hanen. Een bijkomend voordeel van het gescheiden houden tijdens het voeren is dat de hennen en hanen individueel veel beter naar hun behoefte gevoerd kunnen worden.

De tijd dat de dieren met elkaar in contact komen wordt verminderd, maar als ze bij elkaar zijn, wordt het contact tussen de hennen en hanen geïntensiveerd (Quality Time). Paringen worden in de natuur voornamelijk in de namiddag uitgevoerd en dat is dus het tijdstip waarbij er een optimaal haan/hen contact moet zijn. Om dit te optimaliseren wordt er regelmatig (automatisch) graan gestrooid, krijgen de dieren daglicht, verhogen we de lichtsterkte, en worden er schotjes geplaatst.

Onderzoek naar paargedrag bij vleeskuikenouderdieren

In deze paragraaf wordt een kort overzicht gegeven van onderzoek naar het paargedrag van vleeskuikenouderdieren. De resultaten van dit onderzoek geven geen directe aanwijzingen voor het houden van vleeskuikenouderdieren zonder ingrepen, maar het geeft wel meer inzicht in hoe het paargedrag verloopt. Deze kennis kan mogelijk worden gebruikt bij het zoeken naar oplossingen. Uit een onderzoek naar de competitie tussen hanen (uitgevoerd bij kleine groepen dieren met drie hanen en twaalf hennen) blijkt dat wanneer er competitie is tussen hanen er één haan is die een duidelijk hogere paarfrequentie heeft. Echter, het aantal bevruchtingen verschilt niet tussen hoog actieve en laag actieve hanen, en ook waren er geen verschillen in de frequentie gedwongen

paringen. Uit dit onderzoek bleek ook dat de zwaarste hanen de hoogste frequentie mislukte paringen hadden (zonder cloacaal contact), en dat paarpogingen meer voorkwamen bij hanen met kleine kammen. In dit onderzoek werd geen verband gevonden tussen paargedrag, uiterlijke kenmerken (zoals bv. kamgrootte), sperma kwaliteit en vruchtbaarheid. De auteurs concluderen dat de

Rapport 255

24

vruchtbaarheid van een haan een relatief kenmerk is en afhankelijke is van de reproductieve kwaliteiten van de andere hanen in een groep (Bilçik et al., 2005).