• No results found

Het onbepaald voornaamwoordelijk bijwoord: over termi- termi-nologische knelpunten bij de Nederlandse woordsoorten

In document 34ste Conferentie Onderwijs Nederlands (pagina 102-106)

1. Inleiding

In het inleidende deel van het nieuwe handboek Morfologie en Syntaxis (Smessaert, van Craenenbroeck & Vanden Wyngaerd 2019) komt een uitgebreid hoofdstuk aan bod over de woordsoorten van het Nederlands. Een goede vertrouwdheid met de woord-soorten vormt immers essentiële voorkennis, zowel bij de studie van de woordstruc-tuur als bij die van de zinsstrucwoordstruc-tuur. In deze presentatie wil ik ingaan op twee termi-

5

nologische knelpunten waarop we bij de redactie van dat hoofdstuk zijn gebotst. In paragraaf 2 bespreek ik de noties van ‘bepaaldheid’ en ‘onbepaaldheid’ en in paragraaf 3 is het zgn. ‘voornaamwoordelijk bijwoord’ aan de orde. In de afsluitende paragraaf 4 brengen we de twee terminologische kwesties samen in de gedaante van het ‘onbe-paald voornaamwoordelijk bijwoord’ uit de titel.

2. Bepaald vs. onbepaald

Uitgangspunt is het semantische onderscheid tussen nominale constituenten met een bepaald lidwoord (de vrouw/het kind/de vrouwen/de kinderen) enerzijds, en nominale constituenten met een onbepaald lidwoord in het enkelvoud (een vrouw/een kind) of zonder lidwoord in het meervoud (vrouwen/kinderen) anderzijds (Smessaert, van Craenenbroeck & Vanden Wyngaerd 2019: 60-61). We spreken in het eerste geval van een bepaalde of ‘definiete’ nominale constituent – waarbij de toehoorder de aangedui-de referent kan iaangedui-dentificeren – en in het tweeaangedui-de geval van een onbepaalaangedui-de of ‘inaangedui-defi- ‘indefi-niete’ nominale constituent – waarbij dat niet geldt. Het onderscheid tussen beide is erg duidelijk in zinnen die beginnen met het zgn.

‘plaatsonderwerp’ er. De bepaalde constituenten zijn uitgesloten in (1a), terwijl de onbepaalde perfect normaal klinken in (1b):

(1) a. *Er loopt de vrouw/het kind over het plein. *Er lopen de vrouwen/de kinderen ...

b. Er loopt een vrouw/een kind over het plein. Er lopen vrouwen/kinderen ...

Nominale constituenten met een aanwijzend voornaamwoord (die vrouw/dat kind) of een bezittelijk voornaamwoord (mijn vrouw/haar kind) zijn bepaald, en dus ook uitge-sloten in het patroon van (1a).

Een tweede context waarin de ANS (E-ANS §7.2-3) het onderscheid ‘bepaald/onbe-paald’ hanteert, is die van de telwoorden. De bepaalde hoofdtelwoorden (getallen en samenstellingen: tien, vijfentwintig) en bepaalde rangtelwoorden (afgeleid van getallen:

eerste, vierde) noemen het precieze aantal of ‘rangnummer’. De onbepaalde hoofdtel-woorden (veel/weinig) en onbepaalde rangtelhoofdtel-woorden (middelste/laatste/hoeveelste/

zoveelste), daarentegen, noemen een niet nader gespecificeerd aantal of rangnummer.

Het is overduidelijk dat dit bij de telwoorden gehanteerde onderscheid geen enkele correlatie vertoont met het oorspronkelijke onderscheid: met het bepaald hoofdtel-woord drie is drie vrouwen een onbepaalde, en de drie vrouwen een bepaalde nomina-le constituent. Om deze terminologische verwarring te vermijden, pnomina-leiten we er dan ook voor om het concept ‘(on)bepaaldheid’ te beperken tot het domein van de iden-tificatie. Voor het domein van de kwantificatie stellen we het onderscheid voor tussen

‘absolute telwoorden’ – die precieze informatie geven over hoeveelheid of plaats in de rangorde – en ‘relatieve telwoorden’ – die daar contextafhankelijke informatie over verschaffen (Smessaert, van Craenenbroeck & Vanden Wyngaerd 2019: 77).

34steHSN-Conferentie

Ook in de context van het voornaamwoord hanteert de ANS de notie ‘onbepaald’ niet in het domein van de identificatie, maar wel in dat van de kwantificatie, met name om aan te geven dat het aantal van iets niet nader gespecificeerd wordt (E-ANS § 5.9.1).

De zgn. ‘collectiverende onbepaalde voornaamwoorden’ iedereen/alles (E-ANS § 5.9.2.1) leveren een bepaalde nominale constituent op, terwijl de zgn. ‘niet-collective-rende onbepaalde voornaamwoorden’ (n)iemand/(n)iets/enkele (E-ANS § 5.9.3.1) een onbepaalde nominale constituent vormen (E-ANS tabel § 14.3.1.5). Bemerk trou-wens dat de ANS de zgn. ‘onbepaalde voornaamwoorden’ niet definieert in contrast tot ‘bepaalde voornaamwoorden’. Ook hier pleiten we voor terminologische vereen-voudiging: in lijn met Vandeweghe (2009: 192-5) en Broekhuis (2013: 293) halen we inspiratie bij de logica, en spreken we van ‘kwantificationele voornaamwoorden’

(Smessaert, van Craenenbroeck & Vanden Wyngaerd 2019: 69), met een ‘universeel’

subtype (iedereen/alles) en een ‘existentieel’ subtype (iemand/iets).

Binnen de categorie van de bijwoorden van plaats en tijd, tot slot, zijn er een aantal vormen die een verwijzend gedrag vertonen dat heel erg vergelijkbaar is met dat van de voornaamwoorden (E-ANS § 8.3.3). Op het vlak van identificatie betreft het de vragende vormen wanneer/waar en de aanwijzende vormen dan/toen/nu/hier/daar/gin-der. Op vlak van kwantificatie, daarentegen, hanteert de ANS – naar analogie met de onbepaalde voornaamwoorden – de term ‘onbepaald bijwoord’ voor de vormen (n)ergens/overal en (n)ooit/altijd. Omdat er ook hier geen sprake is van een tegenhan-ger ‘bepaald bijwoord’, pleiten we voor de termen ‘universeel en existentieel kwantifi-cerend bijwoord’ (Smessaert, van Craenenbroeck & Vanden Wyngaerd 2019: 79/81).

3. Voornaamwoordelijk bijwoord

Combinaties van een voorzetsel en een erop volgend onzijdig voornaamwoord, name-lijk het/dit/dat of wat, zoals in (2a) zijn op zijn minst problematisch, zo niet uitgeslo-ten. Doorgaans treedt er in dat geval een omzettingsoperatie op, die vormen van het type er/hier/daar/waar(…)aan oplevert, ofwel in ongesplitste — aan elkaar geschreven

— variant in (2b), ofwel in gesplitste variant in (2c):

(2) a. *Ik denk nog altijd aan het/dit/dat. *Aan wat denk je nog altijd?

b. Ik denk nog altijd eraan/hieraan/daaraan. Waaraan denk je nog altijd?

c. Ik denk er/hier/daar nog altijd aan. Waar denk je nog altijd aan?

Hoewel de elementen er/hier/daar/waar op zich de bijwoordelijke semantiek van plaatsaanduiding hebben, is er bij hun gebruik in (2b-c) helemaal geen sprake van het idee van plaats. We gebruiken ze hier immers – net zoals de gewone voornaamwoor-den in (2a) – om naar dingen te verwijzen. Deze discrepantie tussen vorm en beteke-nis is net de aanleiding voor de term ‘voornaamwoordelijk bijwoord’, die zou moeten uitdrukken dat de vorm eruitziet als een bijwoord, maar de waarde heeft van een voor-

5

naamwoord. De term verwijst echter doorgaans niet naar de vormen er/hier/daar/waar op zichzelf, maar eerder naar de volledige combinatie met het voor-/achterzetsel, dus eraan/hieraan/daaraan/waaraan (ANS § 8.7.1.1).

Deze naamgeving is hoogst ongelukkig. Ten eerste beschouwen we het linkerdeel er/hier/daar/waar niet als een bijwoord, maar als een speciaal type voornaamwoord, met name ‘een R-pronomen’ – een echt pronomen met als formele bijzonderheid dat het de slotklank /r/ bevat. We onderscheiden een persoonlijk (er), aanwijzend (hier/daar) en een vragend (waar) R-pronomen (Smessaert, van Craenenbroeck &

Vanden Wyngaerd 2019: 71-2). Ten tweede, en wellicht nog crucialer, beschouwen we ook de combinaties eraan/hieraan/daaraan/waaraan niet als bijwoorden. We beschou-wen ze zelfs niet als woorden (morfologische entiteiten) die tot een bepaalde woord-soort zouden moeten behoren, maar wel als constituenten of woordgroepen (dus syn-tactische entiteiten). Het feit dat ze in de spelling in (2b) aaneengeschreven worden, suggereert ten onrechte dat het hier om woorden gaat. Dat ze heel vaak de tendens ver-tonen om gesplitst voor te komen – zoals in (2c) – ondermijnt hun statuut als woord(soort) fundamenteel. In werkelijkheid betreft het hier ‘voorzetselconstituenten’

(PP’s), dus combinaties van twee woorden, met name een voornaamwoord en een ach-terzetsel. Om recht te doen aan de bijzondere vorm van het voornaamwoord – name-lijk die van R-pronomen – pleiten we voor vormen zoals er/hier/daar/waar(…)aan voor de term ‘R-PP’ (Smessaert, van Craenenbroeck & Vanden Wyngaerd 2019: 79-80).

4. Besluit: het onbepaald voornaamwoordelijk bijwoord

De twee terminologische kwesties uit paragrafen 2 en 3 komen samen in de gedaante van ‘het onbepaald voornaamwoordelijk bijwoord’ uit de titel (ANS § 8.7.1.3).

(3) a. Ik denk nog altijd aan iets/niets/alles.

b. Ik denk nog altijd ergens/nergens/overal aan.

De voornaamwoorden iets/niets/alles in (3a) noemen we niet langer ‘onbepaald’, maar wel ‘kwantificationeel’. De vormen ergens/nergens/overal in (3b) verwijzen niet naar een plaats, maar wel naar een zaak. We kunnen hier bijgevolg spreken van ‘kwantificatio-nele R-pronomina’, met als subtypes ‘universeel-kwantificationeel’ (overal/nergens) en

‘existentieel-kwantificationeel’ (ergens). Bij de uiteindelijke combinatie van zo’n kwan-tificationeel R-pronomen met het voor-/achterzetsel aan in (3b) pleiten we dus voor de vervanging van de meervoudig ongewenste klassieke term ‘onbepaald voornaam-woordelijk bijwoord’ door de term ‘kwantificationele R-PP’ (Smessaert, van Craenenbroeck & Vanden Wyngaerd 2019: 71-2/79-80). Bemerk dat – in tegenstel-ling tot de persoonlijke, aanwijzende en vragende voornaamwoorden in (2a) – het

‘gewone’ PP patroon bij de kwantificationele voornaamwoorden in (3a) perfect

gram-34steHSN-Conferentie

maticaal is. De pronominalisering tot R-PP in (3b) is met andere woorden niet ver-plicht. Bovendien worden dergelijke kwantificationele R-PP’s nooit aan elkaar geschreven, wat hun constituentstatuut als PP bevestigt.

Referenties

Broekhuis, H. (2013). Syntax of Dutch. Adpositions and Adpositional Phrases.

Amsterdam: Amsterdam University Press.

Broekhuis, H. & M. den Dikken (2012). Syntax of Dutch. Nouns and Noun Phrases.

Volume 2. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Haeseryn, W., K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij & M.C. van den Toorn (1997).

Algemene Nederlandse Spraakkunst. Groningen/Deurne: Martinus Nijhoff uitge-vers/Wolters Plantyn.

Smessaert, H., J. van Craenenbroeck & G. Vanden Wyngaerd (2019). Morfologie en syntaxis. Leuven: Acco.

Vandeweghe, W. (2009). Grammatica van de Nederlandse zin. Antwerpen-Apeldoorn:

Garant.

Ronde 3

Jimmy van Rijt

Fontys Lerarenopleiding Sittard / Radboud Universiteit Nijmegen Contact: j.vanrijt@fontys.nl

Waarom kun je wel zeggen ‘Frits leest’, maar niet ‘Frits

In document 34ste Conferentie Onderwijs Nederlands (pagina 102-106)