• No results found

Onbemeste stroken langs waterlopen Omschrijving referentiesituatie

Factsheets Bijlage

Factsheet 7 Onbemeste stroken langs waterlopen Omschrijving referentiesituatie

In de huidige situatie geldt voor de meeste situaties op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 3.79-3.85) een mestvrije zone ter breedte van de teeltvrije zone voor akker- en tuinbouwgewassen. De breedte van teelt- en mestvrije zone is gerekend vanuit de insteek van de waterloop. Voor aardappelen, uien, wortelen, bollen, vaste planten en bomen geldt een teeltvrije zone van 150 cm. Voor granen, graszaad en overige gewassen geldt een teeltvrije zone van 50 cm. Voor grasland en braakliggend land geldt een spuit- en mestvrije zone van 50 cm breed. Als het betrokken oppervlaktewaterlichaam is aangewezen op basis van het Uitvoeringsbesluit Meststoffen geldt een teelt-, spuit- en mestvrije zone van 500 cm.

Beheer van akkerranden is een van de opties in het Akkerbouw-strokenpakket om te voldoen aan de subsidiabele vergroeningseis van 5% ecologisch aandachtsgebied. Bij vrijwillig randenbeheer is de minimale breedte van de onbemeste strook meestal 3 m en de maximale breedte 12 m. De minimale en maximale lengtes zijn vaak niet vastgelegd. Een akkerrand kan ook mede tot doel hebben om natuurlijke vijanden aan te trekken die zorgen voor natuurlijke plaagbestrijding in gewassen. Men spreekt dan van Functionele

Agrobiodiversiteit en over ‘FAB-randen’. Omschrijving maatregel

Een bufferstrook is een strook langs een watergang die niet wordt bemest en waar of een ander gewas wordt geteeld of die braak ligt (natuurlijke begroeiing). We onderscheiden droge (op het perceel gelegen) en natte (in de waterloop gelegen) bufferstroken. Niet- bemeste bufferstroken hebben invloed op het oppervlakkige en ondiepe transport van stoffen vanaf het maaiveld en vanuit de ondiepe bodem naar een sloot.

In de omschrijving van de maatregel zoals voorgesteld voor het 6e Actieprogramma blijven

voor de onbemeste strook de gebruiksnormen van kracht. Dit betekent dat de mest die niet op de strook wordt toegediend elders op het perceel of andere percelen van het bedrijf kan worden gegeven.

Toepassingsgebied

Grasland, snijmaïs en open teelten van akker- en tuinbouwgewassen.

Het areaal waarop deze maatregel van toepassing zou zijn, is afhankelijk van de

strookbreedte en de totale lengte van waterlopen binnen een gebied. De totale lengte aan waterlopen bedraagt voor Nederland gemiddeld 90 meter per ha. Bij een strook ter weerszijde van de waterloop van 0,5 m bedraagt het grondbeslag 2 X 0,5 X 90/10000 X 100% = 0,9%. Bij een strookbreedte van 1,5 m is het grondbeslag dan 2,7%. Het getal van 90 m per ha geldt als gemiddelde. De grootste lengte per ha is met 136 m per ha

vastgesteld voor Zuid-Holland en de kleinste lengte per ha is met 40 m per ha vastgesteld voor Limburg (Van der Gaast en Van Bakel, 1997).

Effecten mesttransport en -verwerking Geen

Effecten waterkwaliteit*

Nitraat: door het van kracht blijven van de gebruiksnormen voor het gehele perceel kan de bemesting op andere delen van het perceel of op andere percelen binnen het bedrijf toenemen. Het midden van het perceel is doorgaans droger dan de perceelrand. De extra mest op het midden van het perceel zal in theorie tot een iets hogere nitraatuitspoeling kunnen leiden. In de praktijk zal het effect nihil of klein zijn, omdat het grondbeslag van een mestvrije zone in het zandgebied maximaal 2% bedraagt (Noij et al. 2008). De uitspoelingsgevoelige gronden zijn doorgaans droog (grondwatertrap VII, VIII) met waterlopen op grotere onderlinge afstand. Een mestvrije zone heeft daardoor een kleiner procentueel grondbeslag en het hierboven beschreven effect zal daardoor verwaarloosbar zijn. Er zijn geen onderzoeksgegevens beschikbaar die dit verder onderbouwen en kunnen kwantificeren.

N- en P-belasting van oppervlaktewater

Verondersteld wordt dat in aanwezigheid van een goed werkend drainagesysteem de aanleg van een bufferstrook langs een waterloop minder effectief is, omdat het meeste water verticaal in de bodem infiltreert en via de drainbuizen het oppervlaktewater bereikt. Noij et al. (2012) hebben de effectiviteit van droge bufferstroken voor typisch Nederlandse omstandigheden onderzocht. Door de aanwezigheid van diepe, goed doorlatende

bodemlagen, buisdrainage in een groot aantal landbouwpercelen en ondiepe oppervlaktewaterpeilen, is de effectiviteit veel kleiner dan internationale onderzoeksresultaten aangeven.

Het effect van bufferstroken op de reductie van de uitspoeling van stikstof naar het oppervlaktewater verschilt per bodemgroep, de werking van droge bufferstroken op de afspoeling van fosfor naar het oppervlaktewater is nihil, tenzij er sprake is van

overwegend ondiepe afvoer (inclusief oppervlakkige afvoer; de werking is evenredig met mate van ondiepe afvoer) én er sprake is van fosfaatverzadigde grond (de werking is evenredig met het verschil in fosfaattoestand tussen de bufferstrook en de rest van het perceel). Bufferstroken kunnen wel effectief zijn op fosfaatlekkende gronden met overwegend ondiepe afvoer. Op een hellend perceel met keileem op geringe diepte in Winterswijk is een werking van 60% vastgesteld; vanuit de hydrologie kan dit worden gezien als een bovengrens. De fosfaattoestand was daar nog beneden 42%

fosfaatverzadigingsgraad.

In modelstudies waarin wordt verondersteld dat de gebruiksnorm van een perceel evenredig wordt verminderd met het grondbeslag van een bufferstrook worden reducties berekend van ongeveer dezelfde grootte als de vermindering van het beteelde grondbeslag (Noij et al. 2012; Van Boekel et al. 2017).

Effecten emissies naar de lucht

Van onbemeste perceelstroken zijn door het onveranderd laten van gebruiksnormen geen effecten op emissies van ammoniak en lachgas (N2O) te verwachten.

Effecten grondstoffen Geen

Effecten klimaat, natuur en leefomgeving

Klimaat: doordat de broeikasgasemissies niet of nauwelijks wijzigen, zijn er ook geen waarneembare positieve of negatieve effecten voor het klimaat te verwachten. Natuur: de inrichting van onbemeste stroken langs waterlopen leidt tot een hogere botanische diversiteit, een toename van mogelijkheden voor schuilen en nestelen voor weidevogels. De inrichting van randen als FAB-randen (Functionele Agrobiodiversiteit) heeft ook een groot effect op de leef- en overlevingsruimte van insecten.

Leefomgeving: voor dierenwelzijn, geur en emissies heeft de aanleg van onbemeste stroken langs waterlopen geen effect. Door een meer divers landschap heeft het een positief effect op landschapsbeleving.

Factsheet 8 Voorkomen erfafspoeling