• No results found

Omvang, ligging en karakteristieken van de ontginningen die plaatshadden in fase 1 of 2

In document Hoe de heide van Enter verdween (pagina 72-76)

Areaal, topografische ligging en landschapsstructuur van de ontginningen

De omvang van de ontginningen die in fase 1 of 2 plaatshadden bedroeg zo’n 14,4 hectare verspreid over 93

ontginningen. De ontginningen bestonden voor het grootste deel uit bouwland, gevolgd door weiland. Bebouwing (huis, soms met schuur, en erf) nam een bescheiden aandeel in. Het aandeel dat tot bos werd ontgonnen was

verwaarloosbaar (zie tabel 3.3).31 De ontginningen hadden verspreid over het onderzoeksgebied plaats, met op enkele plekken concentraties van ontginningen. Nieuwe bebouwing werd met name in de Zuidermaten dicht nabij het dorp gesticht. Ten zuiden van het dorp, rond de es, lagen meerdere groepjes vroeg ontgonnen percelen bij elkaar. Dit kwam - op kleinere schaal - ook voor in de Zuidermaten, Kattelaarshoek en de Hieltjesdam. De meeste ontginningen waren gelegen op de gradiënt van de heide het meest grenzend aan reeds gecultiveerd land, langs of dicht in de buurt van wegen of karrensporen. Ook waren er enkele volledig nog door heide omsloten ontginningen. Twee daarvan waren gelegen op het Zuiderveld (zie afb. 3.7).32 De verkavelingsstructuur valt als onregelmatige blokverkaveling te karakteriseren.33

Totaalomvang van de ontginningen: 14,4 hectare

Percentage op totaal in beeld gebrachte ontginningen: 3,2%

Grondgebruik na ontginning Absolute omvang in m2 % totaaloppervlak in deze fase

(Dennen)bos 1.370 0,95

Bebouwing 12.317 8,55

Bouwland 108.747 75,46

Weiland 21.670 15,04

Tabel 3.3 Omvang van en grondgebruik na de ontginningen.

De kleinste ontginning - tot huis en erf - mat een oppervlakte van 30 m2, de grootste - tot weiland - 12.930 m2. Het merendeel van de ontginningen was kleiner dan 1.000 m2. Deze ‘kleine ontginningen’ bestonden voor vooral uit bouw-land gevolgd door bebouwing. Binnen deze groep vallen ook alle ontginningen tot bos. Ongeveer een derde van de ontginningen had een omvang tussen de 1.000 en 4.999 m2, deze bestonden voor het overgrote deel uit bouwland, 33 percelen ten opzichte van een bebouwingsontginning. Maar een klein deel van de ontginningen had een omvang die groter was dan 5.000 m2. Dit betroffen een perceel bebouwing, twee percelen weiland en twee percelen bouwland.34

Perceelsomvang van de ontginningen

< 1.000 m2 59,14%

1.000 – 4.999 m2 34,48%

5.000 m2 > 5,38%

Tabel 3.4 Perceelsomvang van de ontginningen.

Fysisch geografische ligging van de ontginningen

Bij de bos- en bouwlandontginningen binnen deze fase wist men de hoge delen van het landschap goed te vinden. De bosontginningen, niet zijnde singel of houtwal, waren voor twee derde gesitueerd op dekzandwelvingen en voor een derde op gordeldekzandwelvingen. Het bos werd hoofdzakelijk aangelegd op droge beekeerdgronden (GWT VI) gevolgd door laarpodzolgronden. De bouwlandontginningen hadden hoofdzakelijk plaats op (gordel) dekzandwelvingen. Qua bodemsoorten vertonen deze ontginningen sterke overeenkomst met de eerste fase. Er werd hoofdzakelijk ontgonnen op droge beekeerdgronden (GWT VI) en op droge podzolgronden (haar, laar en veld), GWT VI en hoger. Nieuwe bebouwing werd over het algemeen hoger dan de directe omgeving gesticht, al werd er ook op een aantal relatief lage plaatsen gebouwd. Weilandontginningen vonden plaats op de lagere delen van het landschap. Deze ontginningen hadden plaats op een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden en op lage dekzandduinen en lage gordeldekzandduinen. Tot weiland werd in deze fase vooral op nattere beekeerdgronden (GWT IIIb) ontgonnen.35 31 Ontginningsstudie Enter, gegevens ontginningen fase 1 of 2. 32 Vergelijking HisGIS-data Wierden & ontginningsstudie Enter, gegevens ontginningen fase 1 of 2. 33 Ontginningsstudie Enter, ontginningen fase 1 of 2. 34 Ontginningsstudie Enter, gegevens ontginningen fase 1 of 2. 35 Vergelijking ontginningsstudie Enter, gegevens ontginningen fase 1 of 2; geomorfologische kaart Zuidwest Twente; AHN & bodemkartering landinrichtingsgebied Enter 1:10.000.

3.4 Ontginningen in de drie decennia na de markeverdeling (1858-1888)

Inleiding

Vanaf 1806 gingen er stemmen op om maatregelen te nemen op het gebied van verdeling van de marken. Vanaf 1809 werden er vanuit de overheid verschillende pogingen gedaan om tot afschaffing van de marken te komen. De regering was van mening dat het markestelsel de ontginning van woeste gronden tegenhield. Met het ‘Besluit houdende bepalingen ter bevordering van het ontginnen van woeste gronden’ van 1809 trachtte men door middel van belastingvrijstelling en het in particulier eigendom brengen van markegronden te komen tot opheffing van de marken en ontginning van de woeste gronden. In 1810 volgde een gedetailleerdere uitwerking. Er werden naar aanleiding van deze besluiten slechts enkele marken in Overijssel verdeeld. Bij Koninklijk Besluit van 24 juni 1837 kregen de gouverneurs in de provincies opgedragen de bepalingen van 1809 en 1810 ‘stiptelijk’ in acht te nemen. Vanaf dat moment kwamen de verdelingen pas echt op gang. In de periode 1840-1859 werden 77 van de 114 marken in Overijssel verdeeld.36

In diezelfde periode werd ook de marke Enter verdeeld. Op 16 december 1852 werd het verdelingsplan voor de marke Enter vastgesteld, dit plan werd bij Koninklijk Besluit van 7 maart 1853 goedgekeurd. De scheidingsacte van 14 augustus 1857 bevat 1085 nieuwe percelen die gezamenlijk een oppervlakte van 927 hectare bestreken.37 Vlak na de markeverdeling bedroeg ruim 424 van 927 verdeelde hectares heidegronden.38 De verdeling van de marke ging gepaard met een nieuw verkavelingsplan en met nieuwe waterwegen en hoofdwegen.39 De verdeling van de marke Enter in 1857 had zodanige invloed op het landschap en de ontginningen dat in deze paragraaf eerst stilgestaan wordt bij het proces van de markeverdeling en ruimtelijke veranderingen die ermee gepaard gingen voordat er aandacht besteedt wordt aan de ontginningen. Het onderzoek van Woolderink naar de markeverdeling van Enter heeft uitgevoerd vormt de basis voor het onderzoek van de ontginningen die na de markeverdeling plaatsvonden.

In document Hoe de heide van Enter verdween (pagina 72-76)