• No results found

Omgevingsvergunning hoogte mestsilo’s

5.3 Landschap

5.3.3 Omgevingsvergunning hoogte mestsilo’s

Door het verlenen van een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken voor de maximale bouw- en goothoogte van mestsilo’s binnen het bouwvlak, zoals opgenomen in de artikelen 3.2.6, 4.2.6 en 5.2.6. Daarbij moet worden voldaan aan de volgende bepalingen:

1. de maximale bouwhoogte van een mestsilo is gelijk aan de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf;

2. de maximale goothoogte van een mestsilo is gelijk aan de helft van de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf;

3. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;

4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;

5. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen als omschreven in de bestemmingsomschrijving (paragraaf 1 van het

betreffende artikel);

6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.

Het behoud van de landschappelijke kwaliteit in het algemeen en van het nationaal landschap in het bijzonder is daarbij gewaarborgd middels bepaling 5 en 6. Bepaling 5 verwijst naar de bestemmingsomschrijving. De voor ‘Agrarisch met Waarden – Landschap’ aangewezen gronden zijn op die wijze onder meer bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van

landschapswaarden. De voor ‘Agrarisch met Waarden – Landschap en Natuur’ aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van

landschapswaarden en het behoud van landschapselementen.

Bepaling 6 vereist een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Daaronder wordt een zodanige vormgeving en inpassing verstaan, dat deze optimaal is afgestemd op bestaande of nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten (artikel 1.94). Een toetsing van het inrichtingsplan door het bevoegd gezag borgt het behoud van onder meer de landschapskwaliteit. Tot slot kan de maximale hoogte van een mestsilo nooit hoger zijn dan de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf (in dit plan is 12 meter toegestaan). Ten gevolge van de gestelde bepalingen in het artikel worden geen effecten verwacht op het aspect landschap en de kernkwaliteiten van het nationaal landschap ten gevolge van de mogelijkheid om af te wijken van de maximale bouwhoogte voor mestsilo’s binnen het bouwvlak. Het effect is zodoende als neutraal (0) beoordeeld.

Kenmerk R003-1229610LBE-wga-V01-NL

6 Conclusies

Op basis van het voorlopig toetsingsadvies dat op 5 december 2016 is uitgebracht over het planMER bestemmingsplan Landelijk Gebied Bronckhorst van 26 september 2016 is het MER aangevuld. Daarbij is rekening gehouden met de aspecten die de Commissie m.e.r. heeft benoemd in haar advies. In deze rapportage is op beschrijvende wijze, en daar waar nodig gekwantificeerd onderbouwd, ingegaan op de door de commissie geïdentificeerde

tekortkomingen. Ook is er op een aantal aspecten ingegaan die door de GNMF zijn ingebracht.

In hoofdstuk 2 van deze aanvulling is in meer detail ingegaan op de uitvoerbaarheid van het ontwerp bestemmingsplan. Aangetoond is op welke percelen de uitvoerbaarheid onder druk staat. Opgemerkt wordt wel dat de beoordeling van de uitvoerbaarheid op perceelniveau voortkomt uit een data-set die primair is opgezet voor een analyse op gebiedsniveau. De

beoordeling op perceelniveau is dan ook aan een aantal beperkingen onderhevig. Als het plan de wijzigingsbevoegdheid toekent aan alle percelen waarvoor in bijlage 2 is aangegeven dat het plan uitvoerbaar is omdat er sprake kan zijn van een afname van de emissie/depositie is het

aannemelijk dat de groeipotentie die aan deze percelen wordt geboden ook gerealiseerd kan worden zonder dat de gebruiksregel wordt overtreden.

In paragraaf 3.1 worden de effecten van mestverwerking beschreven. Een beperkt negatief effect op het aspect landschap kan ook met de voorgestelde maatregelen niet worden uitgesloten. De afwijkende aard van de bebouwing kan er immers toe leiden dat de mestverwerkingsinstallaties als niet passende elementen in het landschap ervaren worden, met name in de meer open landschapstypen waar de installaties goed zichtbaar zijn. Het effect op geur is als neutraal beoordeeld.

In paragraaf 3.2 worden de effecten van zonnepanelen beschreven. De mogelijkheden die geboden worden om zonnepanelen te plaatsen leiden niet tot een toename van het aantal uitbreidingen van agrarische bouwvlakken en de daarmee gepaard gaande negatieve effecten op het landschap. Het effect op het aspect landschap wordt daarom als neutraal beoordeeld.

Ecologische effecten als gevolg van plaatsing van zonnepanelen zijn niet uitgesloten. Ter voorkoming van deze effecten zullen in het bestemmingsplan voorwaarden aan plaatsing opgenomen moeten worden. Het gaat om soortgericht onderzoek voorafgaand aan plaatsing, en plaatsing buiten het broedseizoen. Met deze voorwaarden in het bestemmingsplan wordt het effect als neuraal beoordeeld.

Kenmerk R003-1229610LBE-wga-V01-NL

In hoofdstuk 4 wordt extra ingegaan op mogelijke lokale effecten met betrekking tot

luchtverontreiniging, geur en gezondheid. Op basis van deze aanvullingen luidt de conclusie dat de bevindingen zoals die in het MER zijn gedocumenteerd grotendeels in stand blijven. Door het planMER van 26 september 2016 te lezen in samenhang met deze rapportage zijn de

bevindingen die betrekking hebben op geur, fijnstof en gezondheid wel beter onderbouwd.

Tot slot wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op een drietal aspecten die in de zienswijze van het GNMF naar voren zijn gebracht. Aanvullend onderzoek naar de mogelijke effecten op de bodem (dan wel op de emissies vanuit de bodem) door een mogelijke toename van de beweiding plaatst dit mechanisme in het perspectief van de vigerende wet- en regelgeving. De conclusie is dat er voldoende regulerende mechanismen bestaan die zullen voorkomen dat er een negatief effect op zal kunnen treden.

Voor wat betreft de mogelijke negatieve gevolgen op de oppervlaktewaterhuishouding door een toename van het verhard oppervlak geldt dat een licht negatief effect niet kan worden uitgesloten.

Voor verreweg de meeste uitbreidingen bestaan er voldoende mechanismen in de wet- en regelgeving die dit zullen kunnen voorkomen. Alleen waar er sprake zal zijn van een inbreiding op een bestaande bouwvlak zal er in sommige gevallen sprake zijn van een beperkte toename van afstroom naar het oppervlaktewater.

Tot slot is in hoofdstuk 5 ook ingegaan op een aantal landschappelijke aspecten. Twee van de drie mogelijkheden die het plan biedt passen binnen de bestaande maatvoering en veroorzaken dus geen aanvullende landschappelijke verstoring. Alleen de toename van de maximale

bouwhoogte kan wel leiden tot een meer nadrukkelijke aanwezigheid van bedrijfsgebouwen in het landschap, ook bij gelijkblijvende maximale goothoogte. Een licht negatief effect op het aspect landschap kan daarmee niet worden uitgesloten.

Kenmerk R003-1229610LBE-wga-V01-NL

7 Literatuur

Biewenga G., T. Wiersma, K. Kooistra, H.J.C. van Dooren, 2008. Monitoring mestvergisting in de provincie Fryslân, Rapport 104, Wageningen UR Livestock Research Lelystad

Haperen, P.F. van, N. Verdoes en J.G.M. Jacobs, 2009. Rapportnummer 257: Duurzame mestvergisting Aalten. Wageningen: Wetenschapswinkel Wageningen UR.

Jacobs, J., P. van Haperen & N. Verdoes, 2010. Mestvergisting, voor iedereen zit er wel een ander luchtje aan. Over zorgvuldige veehouderij, Essaybundel 2010, blz. 206 t/m 217 [online].

http://edepot.wur.nl/162682.

Bijlage

1

Aanvulling van bijlage 7 uit het MER

Bijlage

2

Een uitvoerbaar planalternatief