• No results found

Nutriënten en overige biologie ondersteunende stoffen

2. Waterlichamen

6.3 Maatregelen SGBP-3

6.3.2 Nutriënten en overige biologie ondersteunende stoffen

Voor het nemen van maatregelen ligt de belangrijkste opgave bij de nutriënten. De overige biologie ondersteunende stoffen zijn veelal indicatoren voor een goede waterkwaliteit (met een gezonde nutriënthuishouding) en in die zin meer ‘volgend’ dan ‘ondersteunend’. Beide groepen worden hieronder besproken.

Nutriënten

Hieronder wordt achtereenvolgens nader ingegaan op de landelijke en regionale situatie met betrekking tot de toestand en herkomst van nutriënten, de toedeling van de restopgave en de te nemen maatregelen.

Landelijk beeld

Uit de Nationale Wateranalyse volgt dat in 2019 (meetcijfers 2016-2018) ongeveer 50 procent van de regionale en rijkswaterlichamen in Nederland voldeed aan de KRW-normen, zowel voor stikstof als fosfor. Vooral in de regionale wateren werd de norm overschreden. Voor circa 65 procent van de wateren voldeed één van beide nutriënten.

In 2009 (meetcijfers 2006-2008) voldeed circa 35 procent van de waterlichamen aan de norm voor stikstof en ongeveer 40 procent voor fosfor. Tussen de toetsingen van 2009 en 2019 is het aandeel waterlichamen dat goed scoort dus met circa 10-15 procentpunten gestegen. Een indicatieve vergelijking van de toetsjaren 2015 (meetcijfers 2011-2014) en 2019 laat echter zien dat de waterkwaliteit in een deel van de waterlichamen is verslechterd. In de periode 2015-2019 is de concentratie stikstof in wateren in west- en zuid-Nederland toegenomen met meer dan 0,5 mg/l. In wateren in noord-, oost- en midden-Nederland is de waterkwaliteit het meest verbeterd. Voor fosfor is vooral verslechtering te zien in het westelijke deel van Nederland. In de rest van Nederland blijft de verandering van de fosforconcentratie hoofdzakelijk binnen een marge van 0,05 mg/l.

De reductieopgave verschilt sterk per regio. Voor stikstof ligt de grootste opgave vooral in zuid- en west-Nederland, voor fosfor met name in west-Nederland.

56 De meeste nutriënten zijn afkomstig uit water dat uitspoelt of afspoelt vanaf landbouwgronden naar nabijgelegen watergangen. Een deel van de nutriënten van landbouwgronden komt direct uit

toegediende kunstmest of dierlijke mest. Daarnaast is in veel bodems een voorraad stikstof en vooral fosfor aanwezig, deels opgebouwd door onder andere de bemesting van afgelopen decennia en deels van nature aanwezig, die gestaag uitspoelt naar het oppervlaktewater: nalevering uit de bodem.

Verder draagt in laag-Nederland kwel bij aan de nutriëntbelasting en overal in Nederland

stikstofdepositie vanuit de lucht. Andere relevante bronnen voor de belasting van regionale wateren zijn emissies van RWZI’s, uit- en afspoeling van natuurgronden en aanvoer vanuit het buitenland via grensoverschrijdende wateren. De bijdragen van riooloverstorten, erfafspoeling en watervogels zijn te klein om een betekenisvolle bron te kunnen zijn op landelijk niveau maar kunnen lokaal wel van betekenis zijn.

Voor Rijn-Oost zijn de belangrijkste bronnen voor stikstof: bemesting, aanvoer buitenland en RWZI’s.

Voor fosfor zijn dit: nalevering bodem, RWZI's, aanvoer buitenland en bemesting.

Beeld Rijn-Oost

Het beeld voor Rijn-Oost is samengevat in de Nationale Wateranalyse. De opgave om aan de nutriëntnormen te voldoen is in Rijn-Oost relatief laag. In 2019 lag in minder dan 10 procent van de wateren de concentratie twee keer of meer boven de norm. De voorziene maatregelen leiden tot een vermindering van 5-10 procent van de RWZI-belastingen en de meer dan 140 hectare mestvrije zones zorgen voor een vermindering van de belasting vanuit het landelijk gebied met enkele procenten. Na voorziene maatregelen ligt de berekende gemiddelde stikstofconcentratie (2,6 mg/l) in Rijn-Oost rond de gemiddelde norm in dit gebied (2,5 mg/l); het aandeel wateren dat aan de norm voldoet komt daarmee op 60 procent. Voor fosfor ligt de gemiddelde concentratie (0,13 mg/l) net onder de gemiddelde norm (0,14 mg/l), wat resulteert in een doelbereik van 70 procent.

Het maximale pakket laat zien dat er kansen liggen in verdergaande maatregelen op RWZI’s

(aanvullende maatregelen bij circa 20 RWZI’s leiden tot een reductie van 10-20 procent van de RWZI-belasting), inzet op afspraken om te komen tot verdere reductie van de buitenlandse aanvoer, en maatregelen om de belasting door landbouwbemesting te verminderen (als alle agrariërs mee zouden doen aan alle DAW-maatregelen, zou dat resulteren in een reductie van de landbouwbelasting met enkele tientallen procenten. Met het meest intensieve pakket zou het doelbereik voor zowel stikstof als fosfor uitkomen op circa 80 procent. Hierbij geldt wel de kanttekening dat analyses van de

modelresultaten laten zien dat het effect van het pakket waarin alle agrariërs meedoen met de DAW-maatregelen in dit gebied relatief grote onzekerheden kent; de genoemde 80 procent kan dus een onder- of overschatting zijn.

Beeld WDODelta

De toestand bij WDODelta is opgenomen in hoofdstuk 5 en is aanmerkelijk beter dan het gemiddelde beeld dat hierboven voor Rijn-Oost is aangegeven. De gemiddelde stikstofconcentratie lag over de periode 2017-2019 met 1.45 mg/l ruim beneden de (rekenkundig) gemiddelde norm van 2,39 mg/l.

Voor fosfor lag de gemiddelde concentratie in de periode 2017-2019 met 0,07 mg/ op de helft van de gemiddelde norm van 0,14 mg/l. Het aandeel waterlichamen dat aan de norm voldoet bedraagt voor fosfor 96% en voor stikstof 92% procent (resp. 48 en 46 van de 50 waterlichamen, excl. de nieuwe zandwinplassen vanwege een nog onvolledige meetreeks).

Hierbij wordt opgemerkt dat de meetresultaten in de beschouwde periode waarschijnlijk in (zeer) gunstige zin zijn beïnvloed door de weersomstandigheden. Vanwege de droge zomers zijn er relatief weinig meststoffen uit- en afgespoeld en is er veel rijkswater aangevoerd met relatief lage

concentraties aan stikstof en fosfaat.

Maar ook als langer wordt terug gekeken voldoet de waterkwaliteit in de meeste waterlichamen vrij structureel aan de concentratienormen. Dit is niet alleen te wijten aan de relatief grote hoeveelheden rivierwater die in de zomer (dus tijdens de meetperiode) structureel in het gebied worden ingelaten.

Ook het feit dat het merendeel van de 16 RWZI’s op grote minder kwetsbare rijkswateren lozen speelt een belangrijke rol. De invloed van de stedelijke belasting is hiermee – over het gehele gebied beschouwd - relatief beperkt.

In de eerder vermelde WUR studie wordt nader ingegaan op de herkomst van de nutriënten in het gebied van WDODelta. In grote lijnen komt het beeld goed overeen met het landelijk beeld uit de Nationale Wateranalyse.

Toedeling nutriëntopgave aan bronhouders

Voor een aantal bronnen zijn niet of nauwelijks maatregelen te treffen (WEnR, 2020). De veruit belangrijkste – niet te beïnvloeden - bron betreft de inlaat van rivierwater. De waterinlaat kan niet

57 worden gestopt zonder significante schade aan natuur en landbouw aan te brengen. Het ingelaten rivierwater voldoet ruimschoots aan de concentratienormen maar brengt wel een grote vracht aan nutriënten met zich mee. Omdat deze vracht mede verantwoordelijk is voor overmatige en

ongewenste vormen van plantengroei en voor de oplading van de waterbodem met fosfaat, maakt deze onderdeel uit van de totale nutriëntopgave. De totale opgave is verdeeld over de belangrijkste bronhouders die de mogelijkheid hebben om maatregelen te kunnen nemen. Dit zijn met name landbouw en WDOD (RWZI’s) en in mindere mate gemeenten (afkoppelen).

Het rapport van WUR biedt een nadere toelichting op het handelingsperspectief van deze partijen en de wijze waarop de toedeling van deze opgave tot stand is gekomen. Hiervoor is het uitgangspunt (RBO, 2019d) aangehouden dat de verschillende beïnvloedbare antropogene bronhouders worden aangesproken op hun aandeel/bijdrage in de overschrijding van de normen voor stikstof en fosfor. Dit past bij het principe van ‘de vervuiler betaalt’ en voorkomt dat partijen elkaar blijven aankijken voor het nemen van maatregelen.

Fosfaat

Lokaal vormen de RWZI’s de grootste individuele bron voor de belasting van het oppervlaktewater met fosfaat. Vanwege de nalevering van al dan niet door mestgift opgeladen landbouwbodems, doet zich voor de kortere termijn op de RWZI’s een beter handelingsperspectief voor dan voor de aanpak van de emissie uit (landbouw)bodems. Uit een analyse van de eigen afdeling Onderzoek en Advies volgt dat de aan de RWZI’s toe te bedelen reductieopgave waarschijnlijk valt te realiseren met het extra doseren van ijzerchloride. De afleiding van de opgave is toegelicht in de interne memo ‘Afleiding aandeel RWZI’s in de nutriëntopgave’ (WDODelta, 2020d).

Stikstof

De landbouw(bodems) vormen de grootste bron voor de belasting van het oppervlaktewater met stikstof. Voor stikstof speelt nalevering van opgeladen bodems niet of nauwelijks een rol van betekenis. In tegenstelling tot voor fosfaat speelt de factor ‘actuele bemesting’ een relatief grote rol.

Hiermee ligt het belangrijkste en best te realiseren handelingsperspectief vooral bij de landbouw.

Zoals in de WUR studie wordt aangegeven wordt dit handelingsperspectief vormgegeven onder generiek mestbeleid (inclusief flankerend beleid onder de Nitraatrichtlijn) aangevuld met maatregelen onder het DAW programma

Sturen op fosfaat en stikstof

Voor de nutriënten geldt onder de KRW het principe van one-in all-in (zie ook hoofdstuk 5). Dat wil zeggen dat – indien de biologie in 2027 op orde is - het volstaat dat één van beide nutriënten aan de norm voldoet. Tot die tijd is het van belang om op beide parameters te blijven sturen. Dit ook vanuit de gedachte dat een robuust systeem voldoende lage gehalten van beide

parameters vergt. Hiermee kunnen pieken van één van beide parameters beter worden opvangen. De Nationale Wateranalyse geeft hierover aan: ‘Voor het bereiken van een goede biologische toestand is het dan ook vaak niet voldoende als één van de nutriënten voldoet.’

Besluitvorming nutriëntenaanpak WDODelta

De rekenresultaten van de WUR studie naar de herkomst van de nutriënten zijn al begin 2019 beschikbaar gekomen. Op basis van de hiervoor toegelichte toedeling van de opgave, is de aanpak van de nutriënten in grote lijnen vormgegeven. Om de doelen te halen dienen er met name

maatregelen in de landbouw en op enkele RWZI’s te worden genomen. Het Dagelijks bestuur van WDODelta heeft op 12 maart 2019 besloten om met deze aanpak het gebiedsproces (hoofdstuk 8) in te gaan. Omdat de nutriëntenproblematiek complex is en een beheersgebied overstijgende aanpak vergt, is tevens besloten om dit binnen een Rijn-oost verband gecoördineerde aanpak vorm te geven.

Dit heeft geleid tot de al eerder vermelde ‘Strategie en redeneerlijn aanpak nutriënten Rijn-oost’ (RBO, 2019c).

In een later stadium is gebleken dat de sedimentlaag in de Beilervaart / Linthorst-Homankanaal sterk eutroof is en in de zomer fosfor nalevert (WDODelta, 2020b). Deze interne bron wordt als een

significante belasting ingeschat en omdat de overige externe bronnen (RWZI/landbouw) steeds verder gesaneerd zijn en worden, wordt het verwijderen van de eutrofe sedimentlaag noodzakelijk geacht om de doelen te kunnen halen.

Maatregelen nutriënten SGBP3

Voor de waterlichamen waar nutriënten de norm overschrijden zijn drie type maatregelen opgenomen in het SGBP3:

1. Indien sprake is van een overschrijding met fosfor en een belasting met effluent vanuit een

58 lokale RWZI, dan wordt de fosfaatbelasting gereduceerd door (extra) dosering van

ijzerchloride. Dit geldt voor de RWZI’s Beilen, Echten, Meppel, Smilde en Dieverbrug die lozen op de Drentse kanalen en daarmee mede verantwoordelijk zijn voor met name de belasting van de Beilervaart Linthorst-Homankanaal en de Middenraai.

2. WDODelta verwijdert de eutrofe onderhoudsbagger uit het noordelijk traject van de

Beilervaart Linthorst-Homankanaal. Het zuidelijke traject is al grotendeels gebaggerd onder SGBP1 en SGBP2. De hoeveelheid wordt geschat op maximaal ca. 65.000 m3 en dient nog nader te worden afgeperkt.

3. WDODelta faciliteert en/of stimuleert de landbouwsector in het treffen van DAW-maatregelen die de waterkwaliteit ten goede komen voor fosfaat en stikstof (incl.

ammonium).

Overige biologie ondersteunende stoffen (temperatuur, zuurstof, zuurgraad, en doorzicht)

Een aantal van de overige biologie ondersteunende parameters voldoet merendeels incidenteel niet aan de standaard referentiewaarden. Er worden geen specifieke maatregelen voor afgewogen.

Overige maatregelen, zoals bijvoorbeeld de aanpak van nutriënten, komt veelal ook ten goede aan deze parameters.

Zuurstof.

De zuurstofhuishouding is op enkele waterlichamen met een beperkte afwijking na goed op orde.

Naast indirecte maatregelen (nutriënten) die een positieve bijdrage leveren worden er geen

maatregelen voor zuurstof getroffen. Vanwege de gesignaleerde temperatuurstijging (zie verderop) vormt zuurstof de komende jaren wel een aandachtpunt

Zuurgraad.

In de Boezem en de Reest voldoet de zuurgraad niet aan de standaard referentiewaarden. Omdat dit zeer waarschijnlijk is te wijten aan natuurlijke omstandigheden worden er geen specifieke maatregelen afgewogen.

Doorzicht.

In drie van de zeventien beoordeelde waterlichamen voldoet het doorzicht net niet aan de norm. In de nieuwe waterlichamen Middenraai en Reestvervangende leiding is 64 cm resp. 62 cm gemeten (norm 65 cm). In de Boezem is 81 cm gemeten (norm 90 cm). De oorzaak is onduidelijk waarmee er ook geen additionele maatregelen voor in beeld zijn gekomen.

Temperatuur.

Twaalf van de waterlichamen voldoen (net) niet aan de maximale

temperatuur van 25 graden Celsius. Dit betekent een forse verslechtering ten opzichte van zes jaar geleden (2014) toen de norm alleen in het Overijssels Kanaal Zwolle werd overschreden. Deze verslechtering wordt veroorzaakt door de relatief warme en droge zomers van de afgelopen jaren.

Vraag is nog in hoeverre de klimaatverandering hierin een rol speelt en tot een structurele

verslechtering in de komende planperiode gaat leiden. Vooralsnog wordt uitgegaan van een tijdelijke verslechtering.

Overzicht maatregelen WDODelta in factsheets SGBP3

In tabel 15 wordt per waterlichaam aangegeven welke maatregelen WDODelta heeft opgenomen in de factsheets bij SGBP3. De maatregelen die onder generieke beleid vallen, bijvoorbeeld voor PAK’s, zink en gewasbeschermingsmiddelen, zijn hierin niet opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar de paragrafen met algemene maatregelen in het SGBP3.

Tabel 15 Overzicht maatregelen WDODelta voor chemie SGBP3 Waterlichaam

Onderzoek achtergrond- gehalten metalen bodem Fosfaat reductie RWZI Verwijderen eutrofe sedimentlaag Optimalisatie ammonium RWZI Facilteren en/of stimuleren DAW nutriënten en/of ammonium*)

59

Achterste Plas X

Averlosche Leiding X

Beentjesgraven X

Boezem X X

Bomhofsplas X

Breebroeks Leiding X X

Buldersleiding X X

Dalfserveldwetering X X

Dalmsholterwaterleiding X

Dedemsvaart X

Drentse Kanalen X

Beilervaart_ Linthorst-Homankanaal X X X X

Drentse Hoofdvaart X

Hoogeveense Vaart X

Middenraai X X X

Oranjekanaal X X X

Reestvervangende Leiding X

Vogelzangse wijk X

Zuidwoldiger Waterlossing X X

Emmertochtsloot X

Goot / Ganzendiep X X

Groote Grift X

Groote Vloedgraven X X

Kloosterzielstreng X X

Kolkwetering X

Kostverlorenstreng X X

Linderte Leide X X

Marswetering X

Mastenbroek X X

Meppelerdiep X X X

Nieuwe Wetering (benedenloop) X X X

Nieuwe Wetering (bovenloop) X X

Noord_Zuidleiding X

Oosterbroekswaterleiding X X

Oude Diep X

Oude Vaart X X

Overijssels Kanaal (Deventer) X X

Overijssels Kanaal (Zwolle) X X

Raalterwetering X X X

Ramelerwaterleiding X X

Reest X

Reeve X X

Soestwetering (middenloop) X X

Soestwetering benedenloop X X

Soestwetering bovenloop X

Steenwetering X

Stouwe X

Uitwateringskanaal X X

Vecht-Zwarte Water X X

Vledder Aa X

Wapserveense Aa X

Westerveldse Aa X

Witteveens-leiding X

Wold Aa X

Zandwetering X X

*) Niet in alle waterlichamen overschrijden zowel nutriënten als ammonium. Maar omdat de

landbouwmaatregelen tussen nutriënten (met name stikstof) en ammonium met elkaar overeenkomen zijn deze hier samengenomen.

60 6.4 Doelbereik chemie 2027

6.4.1 Prioritaire stoffen en Specifiek verontreinigende stoffen

De mate van doelbereik voor de Prioritaire stoffen en Specifiek verontreinigende stoffen in 2021 en ook 2027 is zeer onzeker. Voor de metalen die zeer waarschijnlijke een verhoogde

achtergrondbelasting vanuit de landbodem kennen, is het nagenoeg uitgesloten dat de generieke normen overal gehaald kunnen gaan worden. Voor PAK is het doelbereik sterk afhankelijk van de effecten van algemene maatregelen op Europees en nationaal niveau. Voor de beide

gewasbeschermingsmiddelen, dichloorvos (PS) en methylazinfos (SVS), gaat het om een enkele incidentele overschrijding. Omdat het gebruik van deze middelen al grotendeels is uitgefaseerd, mag worden verwacht dat in 2027 aan de norm wordt voldaan.

De evaluatie van het chemisch meetnet die in 2020 plaatsvindt, kan leiden tot aanpassingen van het meetnet en tot nieuwe normoverschrijdingen in de laatste planperiode.

6.4.2 Nutriënten en overige biologie ondersteunende stoffen

PBL heeft voor de Nationale Wateranalyse de effecten van de regionale en landelijke maatregelen per waterlichaam doorgerekend op de toestand in 2027. Hierbij zijn verschillende maatregelpakketten (scenario’s) gehanteerd waaronder:

a. Pakket voorziene maatregelen: alle besloten en voorziene maatregelen t/m 2027;

b. Pakket maximaal: maximaal mogelijke maatregelen zonder rekeningen te houden met budget of draagvlak (voor WDODelta zijn de eigen maatregelen in pakket a en b gelijk maar verschilt de inzet van de algemene maatregelen);

c. Pakket 100% deelname DAW: pakket maximaal, waarbij voor de DAW-landbouwmaatregelen is aangenomen dat 100% van de boeren meedoet.

In de tabellen 16 en 17 zijn de resultaten van deze doorrekening voor resp. stikstof en fosfor

opgenomen. PBL heeft hierbij gebruik moeten maken van wat oudere monitoringsresultaten zodat de actuele beoordeling kan afwijken van de beoordeling in de tabellen. Uit de modelberekening volgt dat - voor alle maatregelscenario’s - in 2027 het fosfor- en/of stikstofgehalte in alle waterlichamen aan de normen zal gaan voldoen behalve in de Vledder Aa. PBL heeft echter voor de Vledder Aa nog met verouderde waterkwaliteitsgegevens uit het WKP gewerkt. Het bodemgebruik binnen het

stroomgebied van de Vledder Aa is voor een belangrijk deel omgezet van landbouw naar natuur. In de periode 2015-2017 is nog met een meetpunt gewerkt dat achteraf veelal droog bleek te vallen. Omdat dit onbetrouwbare meetwaarden oplevert is inmiddels overgegaan op een ander bestaand meetpunt dat wel permanent watervoerend is. De gehalten op dit meetpunt voldeden in de periode 2015-2017 met 0.84 mg/l voor stikstof en 0.07 mg/l voor fosfor ruimschoots aan de norm.

Voor een beperkt aantal waterlichamen wordt berekend dat óf stikstof óf fosfor in 2027 niet aan de normen voldoen. Het gaat, zeker voor fosfor, veelal om geringe overschrijdingen van de norm. Hierbij speelt voor fosfor de vertraagde nalevering vanuit de bodem een rol waardoor de doelen later gehaald zullen worden.

61 Tabel 16 Resultaten doorrekening PBL maatregelpakketten Nationale analyse voor stikstof

Waterlichaam GEP Pakket

voorziene

62 Tabel 17 Resultaten doorrekening PBL maatregelpakketten Nationale analyse voor fosfor

Waterlichaam GEP Pakket

voorziene

63 Als gevolg van de berekende verbeterde nutriënthuishouding zal naar verwachting ook de toestand voor de overige biologie ondersteunende stoffen verbeteren. De gesignaleerde stijging van de

watertemperatuur vormt echter wel een aandachtspunt om in de komende planperiode nauwlettend te volgen. Een stijgende temperatuur kan omgekeerd ook negatieve effecten hebben op de

nutriënthuishouding, bijvoorbeeld door extra mobilisatie van fosfaat. Het aanbrengen van

beschaduwing door bijvoorbeeld het planten van bomen is op veel plaatsen onmogelijk, bijvoorbeeld vanwege overige functies als onderhoud en landbouwkundig gebruik. Het (grootschalig) beschaduwen zou echter wel een positieve bijdrage kunnen leveren aan het afremmen van de temperatuurstijging.

Vracht versus concentratie

Voor nutriënten worden de bronnenanalyses gebaseerd op een vrachtbenadering waarbij de belasting van het oppervlaktewater in kilogrammen per tijdseenheid worden berekend en uitgedrukt. Hierbij wordt zowel gebruik gemaakt van gemeten concentraties (effluent, grond- en oppervlaktewater) als van gemodelleerde emissies (uitspoeling, depositie e.d.). Met deze benadering wordt het beste beeld gekregen van de opgave per specifieke bron(houder).

De vrachten zeggen weinig tot niets over de concentraties in oppervlaktewater. Het kan zijn dat een bron met lage concentraties (bijvoorbeeld inlaatwater IJssel) bijdraagt aan een grote vracht en vice versa. Daarbij komt dat de beoordelingen van de toestand van het oppervlaktewater plaatsvinden op basis van het zomerhalfjaargemiddelde bestaande uit 6 maandelijkse metingen. Veel waterlichamen worden in de zomer gebruikt als aanvoerwatergang voor IJsselwater zodat de gehalten in de zomer relatief laag liggen. Daarnaast is in de quick scan met ecologische sleutelfactoren (Witteveen+Bos, 2019) het beeld naar voren gekomen dat een deel van de nutriënten zich in de vegetatie in plaats van het oppervlaktwater bevindt. Dit is ongewenst, niet alleen omdat plantenwoekering de water aan- en afvoer belemmert maar ook omdat hiermee het behalen van de ecologische doelen in gevaar komt.

64

7 Maatregelen Biologie - SGBP-3

7.1 Inleiding

Voorafgaand aan de eerste planperiode (2009-2015) is aan alle waterlichamen binnen WDODelta de status ‘sterk veranderd’ of ‘kunstmatig’ toegekend. In alle waterlichamen waren knelpunten aanwezig die ertoe hebben geleid dat de ecologische toestand niet optimaal was. Daarom is voor ieder

waterlichaam een passend maatregelenpakket opgesteld. Een onnatuurlijke inrichting, te weinig stroming en de aanwezigheid van stuwen als belemmering voor vis waren de belangrijkste

knelpunten. Maatregelen zijn daarom vooral gericht op herstel van de inrichting van de watergangen.

Niet alle maatregelen konden binnen één planperiode worden uitgevoerd. Daarom zijn een aantal maatregelen gefaseerd naar de tweede en derde planperiode.

Bij het opstellen van de maatregelen is pragmatisch gekeken naar ecologisch zinvolle maatregelen die

Bij het opstellen van de maatregelen is pragmatisch gekeken naar ecologisch zinvolle maatregelen die