• No results found

Wageningen-model

7. NUMERIEK REKENMODEL of BESTAND

7A. Geef het numeriek rekenmodel/gegevensbestand (de implementatie in software), en motiveer de keuze of verwijs naar paginanummers uit een gepubliceerd rapport of artikel.

7B. Beschrijf de verificatie of verwijs naar paginanummers uit een gepubliceerd rapport of artikel. Verificatie moet niet verward worden met validatie. De eerste controleert de omzetting van formeel model naar code, de tweede toetst de resultaten van de code aan de werkelijkheid.

7C. Beschrijf en motiveer de keuze voor numerieke rekenmethoden, en geef de gebruikte discretisatie of verwijs naar paginanummers uit een gepubliceerd rapport of artikel. Veelal bestaat er bij numerieke rekenmethoden een afweging tussen rekensnelheid en –nauwkeurigheid.

Wijziging: Vraag 7 en 8 worden omgedraaid, zie opmerkingen bij vraag 8.

Het is relevant hier te vragen naar de gehele numerieke implementatie, en niet alleen het model (rekenhart). Bv. in de casus ‘MetaSWAP’ bleek dat de pre- en post-processing essentiële onderdelen van het gehele concept zijn. Het is niet heel inzichtelijk om naar de gehele code te vragen. Praktischer is het om naar een flow-diagram of meta-code te vragen.

Oplossing/aanbeveling: Wijzig vraag A tot: “Geef een overzicht met pseudo-code van de numerieke implementatie.”

Aansluitend moet ook gevraagd worden naar testen t.a.v. delen van of de gehele code, naast verificatie van het rekenhart.

Oplossing/aanbeveling: Wijzig vraag B tot: “Geef een overzicht van de verificatie en testen waaruit blijkt dat de numerieke implementatie een goede omzetting van formeel model naar code is. Verwijs evt. naar paginanummers uit een gepubliceerd rapport of artikel”.

De evaluatie t.a.v. ‘evenwicht’ is juist van toepassing op de numerieke implementatie. Immers, dat is het ‘model’ waarmee in de praktijk (lees: voor toepassingen) altijd wordt gewerkt. In dit kader worden vragen 9C en 9D ook hier naartoe verhuisd. Er kan ook meer informatie worden gevraagd over in hoeverre de numerieke implementatie een bron van fouten en onzekerheden kan zijn. De vraag m.b.t. de afweging tussen rekensnelheid en –nauwkeurigheid is een zeer terechte, maar ook nog erg beperkt. Er kunnen allerlei zaken een rol spelen buiten de numerieke rekenmethodes om, bv. in de vertaalslag van data naar invoer, of van rekenuitkomsten naar uitvoer. De vragen t.a.v. data zijn relevant bij deze vraag in het kader van de invoer, en tevens moet er sterk de nadruk liggen op de toepassing. Bv., een versnelling van de code is altijd zinnig, maar het heeft alleen prioriteit als dit voor de toepassing van belang is.

Oplossing/aanbeveling: Vervang de laatste vraag door een aantal vragen:

1/ Vraag 9C wordt bijgevoegd bij vraag A: “Geef een overzicht met pseudo-code van de numerieke implementatie. Beschrijf de rol van elke module van het model/bestand, bv. een gewasgroei- deelmodel als onderdeel van een hydrologisch model, of stappen in het stroomschema of de scripts van een bestand. Verwijs eventueel naar een gepubliceerd rapport of artikel met de broncode.” 2/ Vraag C wordt gewijzigd en uitgebreid: “Beschrijf en motiveer de keuzes die gemaakt zijn bij de numerieke implementatie (zoals numerieke integratiemethode, opbouw modules, etc.). Bv. bij numerieke rekenmethoden bestaat er vaak een afweging tussen rekensnelheid en –nauwkeurigheid. Verwijs eventueel naar paginanummers uit een gepubliceerd rapport of artikel.”

3/ Vraag 9D is de basis voor een additionele vraag D: “Beoordeel de complexiteit van de numerieke implementatie in relatie tot de toepassing. Belangrijke aspecten zijn onder meer: Zijn de goede keuzes gemaakt met het oog op de toepassing? Zijn alle onderdelen nodig? Welke missen/zijn overbodig? Wat is de duur van een run? Hoeveel (tussentijdse) uitvoer is er? Hoe groot is de datastroom? Zou de code sneller/efficiënter kunnen, bv. door selectie, aggregatie, andere methode, andere modulaire opbouw, etc.?”

8. SCHEMATISERING

De schematisering is bv. het indelen van de bodem in verschillende lagen (‘stratificatie’), of het clusteren van landgebruikstypen. De mate van detail die bij schematisering wordt gevolgd is afhankelijk van de toepassing, maar moet wel voldoende ondersteund worden door de data.

8A. Indien van toepassing, beschrijf de schematisering, of geef relevante en specifieke referenties? 8B. Wordt de schematisering voldoende ondersteund door de data (ja/matig/nee)? Motiveer.

Het lijkt zinniger om deze vraag te stellen, voordat de numerieke implementatie aan de beurt komt. Immers, de schematisering zou toegepast moeten zijn in de implementatie, anders is er geen reden om deze te bespreken. De schematisering kan bovendien als onderdeel van het conceptuele/formele model gezien worden.

Oplossing/aanbeveling: Verwissel vraag 8 en 7 van plaats. Een alternatieve oplossing kan zijn, om

deze vraag samen te voegen met vraag 4 (conceptueel model).

Een uitbreiding van deze vraag is ook zinnig. Er wordt niet expliciet gevraagd of de gebruikte schematisering aansluit bij de eisen vanuit de toepassing. Aangezien vaak met beschikbare schematiseringen wordt gewerkt (bv. PAWN) i.p.v. wat gewenst zou zijn, is dit zeker geen triviaal

punt. Het is vooral belangrijk om te weten, wat de onderliggende heterogeniteit is, en hoe deze vereenvoudigd is weergegeven.

Oplossing/aanbeveling: Breid vraag A uit met: “Let specifiek op de onderliggende heterogeniteit, en hoe deze is vereenvoudigd”. Voeg een vraag tussen A en B toe: “Welke schematisering zou gezien de toepassing gewenst zijn?” Voeg daar meteen een laatste vraag bij: “Stemt de daadwerkelijke schematisering van het model overeen met wat gewenst is vanuit de toepassing? Waarom wel/niet?”