• No results found

Nora Petit

In document Ontmoeting. Jaargang 15 · dbnl (pagina 94-99)

I

toen de spraak dienstbaar werd en veelstemmig leven voortbracht toen tijd niemand rekende toen alle aardlagen bekend waren en aarde het middelpunt was

zo goed dat nooit duisternis op aarde heerste -een onmogelijk en nimmer

uitgesproken oordeel

-in die dagen begon de mens naam te maken en werd een zeer gezien vreemdeling

II

men woont in het leven als in een dun gebouw, een horige stad onder de steden

hier blijf ik denk je voorgoed en je gelooft niet dat het niet waar is het wordt steeds drukker

een volksbuurt waar veel omgaat. gemener dan vergif is het dodelijk lawaai.

we leren het nooit dat iemand naast ons sterft wit wordt en strak als een kaars na nieuwjaar

het leven omzeilend tot van jezelf een druppel ik zo groot als de wereld zo groot een vuistvol armzalig leven het lijkt waarop lijkt het op ik op iemand? is daar iemand? er is niemand te vinden

de aarde heeft het hoofd laten hangen wij worden koud in de wintertuin

III

midden in het randbos is

het verleden gehecht met een veelvingerig leven

het is een stilte van voor 1000 jaar de veeltonigheid der vormen is elke dag opnieuw een gebeurtenis waarin niets plaats vindt

het leven gaat over en door de graven ook daar is het randbos voor

de dood grijpt achter de stammen vogels springen uit de mist omhoog er is geen kou om de kilte weer te geven aan het hout verkleumen de sekonden nu sterven ook de voeten van de wandelaar

er beweegt iets op de vijver het is een donsveer weggewaaid toen een zwaan zich poetste het is niet noemenswaard het is maar een kleine japanse prent

IV

toen het middag begon te worden nam ik mijn hand en schreef: omdat ik altijd geloofd heb in het teken ararat

omdat ik zeker wist dat er een begin is gemaakt. toen veranderde er veel op aarde het werd donker en stil

en ik sliep op de aarde vergeten

ik hoorde mijzelf een psalm zingen want ik geloofde nog steeds

dat het eenmaal dag zou zijn ik vertrouwde op de bomen aan de vogels gaf ik mijn woord

wij bedrogen elkaar niet ik leende van de bloemen ik leefde in een huis van geloof

V

toen ze hem brachten paste hij in

de holte van mijn hand

en ze verzekerden dat hij tevreden was met een warm nest

dat was voldoende

wetend dat geluk ook warm maakt pasten wij ons aan en

gedroegen ons als dieren in een herfstbos waar nooit iemand jacht op maakte

onherkenbaar zijn we veranderd

jaren ouder

ik zag het aan de wijze waarop je een appel at

aandachtig om het klokhuis te sparen groef je in de vrucht

niets schenden dacht ik

dat is ook een manier van leven

VI

ik leef weer in een schelp

ik ben heel anders mens

ik moest ineens het streepvel van de regen dragen en warm slapen en nooit meer opstaan

de bomen staan op straat te spreken met het daglicht

ik weet dat ergens vrede is gesloten nu kan ik ook weer lachen en mijn stem binnen roepen

VII

het is binnensmonds een subtropisch eiland men leeft er verliefd zonder haast

worden wij donker en rijp een egyptische harp is het hart lui van verzamelen

en honds de tong die tegenspreekt

VIII

gaan slapen heimelijk verrukt languit in een droom een boom slaapt staande van de bladeren druipt regen het kan nacht het kan ook dag zijn niemand weet het

niemand weet het dat de bloedstroom trager wordt dat de huid waarin hij leeft gaat lijken op dat malle dier de mens

en slapend is daar het kind van vroeger

het bouwt een tent om zich heen en daarin zijn dieren en hobbets en een dwergje

het is om te lachen het lacht ook hardop toch is het niet echt grappig om te leven

en daarom wordt het bang en veel te vroeg te oud om te huilen

ook wordt men slapend zo rijk als een koopman

komt thuis met vreemde waren in ruil voor een zak zilver geeft men het liefste dat men heeft

une vagebonde te zijn is wat men wil

en men ontsteelt aan het leven

een groot schip en vaart er mee door de nacht

IX

dagelijks gewekt uit de halfslaap

de dag is inmiddels gevorderd wat ontbreekt wordt in kaart gebracht o, nu een nest in de bomen te bouwen het koel keramisch verstand te ontvluchten

X

het huis is zo agrarisch als wat het is nergens tot zwijgen verplicht het bloeit uit de straat omhoog het is vrij het heeft een delicaat oog voor vernieuwing, kortom het maakt een vrouwmens van mij

het huis dat is meer dan de buren boven je het is cellulair een daad

waaruit van alles ontkiemt ik heb die vier benarde muren lief ik ben net oud genoeg om dat te weten dagdromend ben ik thuis geraakt

In document Ontmoeting. Jaargang 15 · dbnl (pagina 94-99)