• No results found

3715.4.3 Niet-scheidbaar intransitieve constructies

een pragma-semantische benadering

3715.4.3 Niet-scheidbaar intransitieve constructies

In deze paragraaf ga ik kort in op niet scheidbare intransitieve werkwoorden. In zulke con-structies is een modaal partikel eveneens natuurlijk, bijvoorbeeld:

(74) a STOP jij eens.

b STOppen jullie maar.

Zinnen als deze zijn alleen mogelijk zonder modaal partikel bij een contrastinterpretatie: Stop JIJ!; Stoppen JUllie! In andere gevallen heeft het pronomen in een normale context een adpositionele functie en wordt het niet geïnterpreteerd als subject:

(75) a ZWIJG jij! (vergelijk: Zwijg, jij lafaard!) b STOP jij! (vergelijk: Stop, jij stommeling!)

In het geval van een meervoudsverbuiging van het werkwoord en het pronomen jullie lijken we te maken te hebben met een directieve infinitief met een adpositoneel pronomen en niet met een finiet werkwoord met een subject jullie: STOppen jullie! Een zin als Stoppen

jullie, jongens! is mogelijk met een subjectinterpretatie van het persoonlijk voornaamwoord,

maar in dat geval is de voor de hand liggende interpretatie die van een vraagzin met een directieve interpretatie. Zinnen met een modaal partikel kunnen wel als CIC gebruik wor-den geïnterpreteerd: Stoppen jullie maar, jongens!

In het geval van een adverbium of plaatsbepaling kan de constructie wel zonder modaal partikel worden gebruikt:

(76) a LUIster jij GOED!

b Loop jij naar de HEL, je bent me dol aan het maken!

c Ga jij onMIddelijk naar LONden, broer, maak Warwick warm voor deze

onder-neming.

d Slaap jij LEkker.

Ik suggereer dit op eenzelfde manier te verklaren als in het geval van de scheidbaar intran-sitieve constructies.

6 Conclusie

De centrale vraag van dit artikel is waarom er een sterke syntactische correlatie bestaat tus-sen imperatieven met een subject (de CIC) en modale partikels. In dit artikel heb ik laten zien dat dit verschijnsel een semantisch-pragmatische basis heeft. We hebben te maken met een aantal constructies of vormen met hun betekenis: (i) drie typen CIC’s met een verschillende informatiestructuur; (ii) modale partikels die met imperatieven voorkomen en (iii) imperatieven zonder modale partikels. Hierbij gaat het om de vraag in hoeverre de betekenissen van deze vormen met elkaar gecombineerd kunnen worden.

Uitgangspositie van de analyse is dat er sprake kan zijn van compatibiliteit of

incompati-biliteit tussen de betekenis of functie van een CIC en de functie van de imperatief zonder

modaal partikel. Een bepaald gebruik van de CIC zonder modaal partikel, bijvoorbeeld Let jij OP!, kan onacceptabel zijn omdat dit incompatibel is met de pragmatische context (en de daarbij gedachte communicatieve intentie van de spreker) waarin deze optreedt. In dat ge-val zijn er alternatieve expressies die geschikter zijn in de gegeven context. Ongeschiktheid is daarmee deels terug te voeren op semantische concurrentie met alternatieve expressies, met name de imperatiefconstructie zonder subject of de CIC met modale partikels.

Het algemene antwoord op de centrale vraag kan hiermee als volgt worden beant-woord. Het aanwijzen van het subject veronderstelt dat het om een specifieke persoon/ personen gaat en dat de inzet van deze specifieke persoon/personen naar voren wordt gehaald. De sterke compatibiliteit met modale partikels komt dan vooral omdat deze ook bepaalde veronderstellingen bevatten omtrent de houding van het subject tegenover de handeling. Het gebruik van imperatieven zonder modaal partikel is echter wel mogelijk; in die gevallen heeft de directief meestal een categorisch karakter.

Het optreden van modale partikels verschilt wel per type CIC. Er is in het bijzonder een verschil tussen die gevallen waar het persoonlijk voornaamwoord geaccentueerd is (con-trastinterpretatie en geschiktheidsinterpretatie), en die gevallen waar dat niet zo is. In het geval het persoonlijk voornaamwoord geaccentueerd is, is de communicatieve noodzaak om een direct of indirect contrast uit te drukken voldoende reden om een CIC te gebrui-ken. In het geval van de gerichtheidsinterpretatie, waarbij het persoonlijk voornaamwoord niet geaccentueerd is, speelt dit echter geen rol. Er moeten bij dat gebruik dan ook andere factoren zijn die het optreden van het subject oproepen. Deze factoren hebben te maken met de behoefte van de spreker om de hoorder expliciet te noemen en aan te spreken door middel van het persoonlijk voornaamwoord om zo de directief een persoonlijk gericht karakter te geven. In veel gevallen is dat persoonlijke karakter echter incompatibel met de CIC zonder modaal partikel, en vraagt het juist om ondersteuning door modale partikels. Er zijn echter ook een aantal contexten die het optreden van de kale CIC met een gericht-heidsinterpretatie faciliteren zoals (i) de aanwezigheid van een object of voorzetselvoor-werp, (ii) het gebruik van jullie of u in plaats van jij, (iii) het gebruik van aanspreekvormen of vergelijkbare vormen, (iv) het optreden van adverbia en (v) het optreden van bepalin-gen. Ik heb laten zien dat de invloed van deze factoren semantisch-pragmatisch van aard is:

• Aanspreekvormen en sommige adverbia creëren door hun semantiek een semantisch domein voor jij omdat ze de persoonlijke betekenis van jij in de CIC ondersteunen; • Het gebruik van objecten, voorzetselvoorwerpen of bepalingen in de kale CIC zorgt

ervoor dat de focus van aandacht niet slechts op de handeling ligt die onmiddellijk en zonder omwegen moet worden ingezet, waardoor de semantische concurrentie met de kale imperatief zonder subject wordt verminderd en het gebruik van jij mogelijk wordt gemaakt;

• Datgene wat het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord toevoegt aan de impera-tief zonder subject verschilt per type subject (jij, jullie of u). Hierdoor verschilt ook de betekenis en functie van de CIC per type subject. De vormen jullie of u kunnen gebruikt worden om te benadrukken dat het subject meervoudig respectievelijk iemand is die EgbErt Fortuin

De syntaxis van imperatiefsubjecten en modale partikels: een pragma-semantische benadering

373

met u wordt aangesproken. De wens van de spreker om dit te doen is voldoende reden voor het gebruik van deze vormen. De vorm jij daarentegen heeft een meer specifiek persoonlijk karakter. Hierdoor gaat deze vorm vaker samen met modale partikels. Hoewel de feiten in algemene zin verklaard kunnen worden door middel van de bespro-ken pragmatisch-semantische benadering, zijn sommige gevallen niet geheel duidelijk. Ik noem hier bijvoorbeeld de vraag welke contexten het gebruik van jij in (in)transitieve zinnen met een gerichtheidsinterpretatie zonder modaal partikel faciliteren. Mede omdat de acceptabiliteitsoordelen hier niet scherp af te bakenen zijn, zou hier een (statistisch onderbouwde) uitwerking met acceptabiliteitsoordelen relevant zijn, waarbij ook gekeken zou kunnen worden naar het verschil tussen geschreven taal en gesproken taal. Ook zou de gegeven verklaring in termen van ‘focus van aandacht’ verder uitgewerkt en onder-bouwd kunnen worden. Verder spelen naast pragmatische-semantische factoren wellicht ook factoren van prosodische aard een rol in het besproken verschijnsel, met name de intonatiestructuur van de zin, maar misschien ook de accentuatiestructuur van de zin (de afwisseling van beklemtoonde en niet beklemtoonde lettergrepen). Verder onderzoek zou zich ook mede op dergelijke andere factoren kunnen richten.

Bibliografie

“ANS”, Algemene Nederlandse Spraakkunst (1997). Haeseryn, W., K. Romijn G.

Geerts, J. de Rooij, & M.C. van den Toorn, Groningen/Deurne: Martinus Nijhoff/ Wolters Plantyn.

As, S. van (1992). Nu en Nou: een woord, twee stijlen. In: Schermer-Vermeer et al. (red.)

(1992), 1-14.

Coppen, A. (1994). Leest u dit maar eens rustig. Linguïstisch miniatuurtje XXVII, Neder-L,

<http://baserv.uci.kun.nl/~salemans/archieven/miniatuurtjes/950908.html>.

Elffers, E. (1992). Wat betekent toch toch. In: Schermer-Vermeer et al. (red.) (1992), 63–

80.

Foolen, A. (1993). De betekenis van partikels. Proefschrift Universiteit Nijmegen.

Fortuin, E. (2000). Polysemy or monosemy: Interpretation of the imperative and the dative-infini-tive construction in Russian. Proefschrift, ILLC Amsterdam.

Fortuin, E. (2003). De directieve infinitief en imperatief in het Nederlands. Nederlandse Taalkunde 8, 14-43.

Van Heuven, V. J. & Kirsner, R. S. (2002). Interaction of tone and particle in the

signa-ling of clause type in Dutch. In: Linguistics in the Netherlands 2002, H. Broekhuis, P. Fikkert (red.), Amsterdam/ Philadelphia: John Benjamins 73-84.

Van Heuven, V. J. & Kirsner, R. S. (2004). Phonetic or phonological contrasts in Dutch

boundary tones? In: Linguistics in the Netherlands 2004, L. Cornips, J. Doetjes (red.), Amsterdam/ Philadelphia: John Benjamins 102-113.

Hoekstra, E. (1998). De gebiedende wijs en de 2e persoon meervoud van “zijn”. In: Taal-kundig Bulletin 28, 168-174.

Janssen, T. (1995). Heterosemy or polyfunctionality? The case of Dutch maar ‘but, only,

just’. In: T.F. Shannon, J. P. Snapper (red.) (1993), The Berkeley conference on Dutch

linguistics 1993. Publications for the American Association of Netherlandic studies 8.

Lan-ham, MD: University Press of America, 71–85.

Schermer-Vermeer, E.C., W. G. Klooster, & A.F. Florijn (1992). De kunst van de gram-matica: Artikelen aangeboden aan Frida Balk-Smit Duyzentkunst. Amsterdam:

Universi-teit van Amsterdam.

Verhagen, A. (1986). Linguistic theory and the function of word order in Dutch. Proefschrift

Vrije Universiteit Amsterdam.

Vismans, R. (1994). Modal particles in Dutch directives: A study in Functional Grammar. Studies

in Language and Use 11. Proefschrift IFOTT Amsterdam.

375