• No results found

Niet-broedvogels

In document Natuurtoets Gemeente Amsterdam (pagina 34-45)

EFFECTBEPALING EN -BEOORDELING

5.1 Effectbepaling .1 Aanlegfase

5.2.4 Niet-broedvogels

Voor niet-broedvogels blijkt uit hoofdstuk 4 dat verstoring door geluid, licht en optische en mechanische verstoring relevant zijn.

Aanlegfase

Verstoringsgevoelige gebieden

Voor een aantal soorten zijn effecten uitgesloten op basis van de huidige staat van voorkomen in het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer ten opzichte van hun instandhoudingsdoel (zie Tabel 3.1). Echter is het wel van belang om voor deze soorten de gevoelige gebieden van het Natura 2000-gebied nader te

beschouwen. Deze gebieden zijn van dusdanig belang voor deze vogelsoorten, dat een groot effect op deze gebieden alsnog tot significant negatieve effecten kan leiden, ook al worden de instandhoudingsdoelen in de huidige situatie gehaald.

Uit paragraaf 4.2.4 blijkt dat de verstoringsgevoelige gebieden liggen bij de Hoeckelingsdam, de Houtribdijk, Gouwzee, de kust van Waterland en de kustzone Muiden. De laatste is met name van belang voor grote groepen meerkoeten die hier in september en oktober al voorkomen. Deze gebieden liggen allen buiten het (verstorings)bereik van de werkzaamheden. Hiermee zijn negatieve (significante) effecten in de aanlegfase door geluid, licht, optische verstoring en mechanische verstoring op niet-broedvogelsoorten (inclusief meerkoet) in deze gebieden uit te sluiten.

Smient, slobeend, kuifeend, brilduiker, nonnetje en grote zaagbek

De soorten die nabij, op, of onder hun instandhoudingsdoel zitten zullen hieronder verder beoordeeld worden. In tabel 4.1 is opgenomen van wat voor soort gebieden de soorten met name gebruik maken of afhankelijk van zijn om te foerageren of te rusten. Dit zijn het open water, ondiep water en nat grasland. Nat grasland voor de soorten smient en slobeend is aanwezig bij Durgerdam, Waterlandse kust en bij Hoorn, op circa 2 km afstand van het plangebied IJburg. Nat grasland is niet aanwezig binnen het effectbereik van de werkzaamheden bij IJburg. Ondiep water voor smient en kuifeend is aanwezig bij verschillende kustzones rondom IJburg, zoals bij Durgerdam en kustzone Muiden. Het water bij IJburg is echter te diep voor smient om te foerageren, kuifeend kan echter wel foerageren op de mosselbanken bij IJburg. Door de afwezigheid van geschikt (essentieel) foerageergebied voor smient en slobeend bij IJburg, zijn negatieve effecten in de aanlegfase voor deze soorten uit te sluiten.

Open water voor kuifeend, brilduiker, nonnetje en grote zaagbek is daarentegen volop aanwezig direct rond IJburg. Soorten die van open water gebruik maken, foerageren potentieel binnen de reikwijdte van de effecten van de werkzaamheden. De werkzaamheden aan IJburg hebben echter een beperkt bereik in en over het open water. Tevens zijn ze tijdelijk van aard. Daarnaast bestaat er in de huidige situatie ook al een mate van verstoring door licht, geluid en optische verstoring door aanwezigheid van mensen en verkeer.

Hiermee is het potentiële foerageergebied binnen de verstoringscontour van de werkzaamheden reeds suboptimaal voor (verstoringsgevoelige) soorten van open water.

In de directe omgeving van IJburg is een (zeer) groot oppervlak aan open water beschikbaar dat buiten het effectbereik van de werkzaamheden valt. Vogelsoorten van het open water hebben hiermee voldoende alternatieven gedurende de werkzaamheden in ruimte en tijd om tijdelijk naar uit te wijken. De tijdelijke werkzaamheden hebben hiermee geen negatief effect op de instandhouding van niet-broedvogelsoorten van het open water.

Gebruiksfase

Verstoringsgevoelige gebieden

Ook voor de gebruiksfase is het van belang om de voor vogelsoorten gevoelige gebieden van het

Natura 2000-gebied nader te beschouwen. Deze gebieden zijn van dusdanig belang voor deze vogelsoorten,

35 | 41 Witteveen+Bos | 108888/18-019.009 | Definitief 02

dat een groot effect op deze gebieden alsnog tot significant negatieve effecten kan leiden, ook al worden de instandhoudingsdoelen in de huidige situatie gehaald.

Uit het vaargedrag van de beschreven typen recreatievaartuigen (paragraaf 5.1.2) blijkt dat de meeste recreatie om uiteenlopende redenen als afstand, risico’s of vaarmogelijkheden niet in de buurt komt van deze gevoelige gebieden. Alleen geoefende kanoërs kunnen incidenteel en in verenigingsverband richting de kustzone Muiden en de Hoeckelingsdam varen (zie ook paragraaf 5.2.4). De toename in het verwachte aantal kano’s ten opzichte van de huidige situatie is echter gering, namelijk 5. Bovendien is het aannemelijk dat kanoërs met name in de weekenden en vakantieperiodes varen en dus lang niet elke dag. Vanwege de zeer geringe toename aan kanoërs, de gedragscode, het natuurbewuste karakter van de kanovereniging en het vaarverbod van medio april tot en met medio oktober voor het kranswiergebied bij kustzone Muiden, zijn effecten van deze kano’s uit te sluiten. Als er incidenteel namelijk toch een tocht richting de

Hoeckelingsdam of kustzone Muiden wordt ondernomen, wordt er conform de principes van de vereniging en de gedragscode op afstand om groepen vogels heen gevaren [lit. 2, 18]. Bovendien is het aannemelijk dat de frequentie van kanovaarders naar de gebieden niet toeneemt. Deze tochten vinden namelijk plaats in groepsverband. Door de uitbreiding met 5 kano’s zal de groep kanovaarders die een tocht onderneemt met één of twee kano’s toenemen, maar er vinden niet vaker tochten plaats. De meeste recreatievaartuigen maken geen gebruik van de gevoelige gebieden. De incidentele aanwezigheid van een enkele geoefende kanovaarder is niet uit te sluiten.

Kustzone Muiden

Voor de meest aanwezige soorten, smient, slobeend, kuifeend, brilduiker, nonnetje, grote zaagbek en meerkoet kunnen effecten door een incidentele kanovaarder worden uitgesloten. Brilduiker, nonnetje, slobeend en grote zaagbek zijn namelijk in de maanden april - oktober nauwelijks aanwezig in de kustzone Muiden. Het gaat dan om enkele individuele dieren. De aanwezigheid van een incidentele kanovaarder heeft hierdoor geen effect op de instandhoudingsdoelstellingen voor deze soorten. Kuifeend en smient komen in de maanden september en oktober met meer individuen voor, enkele tientallen tot 100 individuen. Deze aantallen zijn echter nog altijd relatief gering in verhouding tot het totale gebruik van het Markermeer &

IJmeer door kuifeend en smient. Het aanwezige aantal dieren beslaat hier minder dan 1 % van het instandhoudingsdoel. Bovendien zullen groepen van een dergelijke omvang bij een mogelijke incidentele extra verstoring opvliegen, maar ook lokaal weer neerstrijken. In relatie tot het instandhoudingsdoel zijn effecten door het incidenteel verstoren van een dergelijke groep uitgesloten. De zeer kleine kans op extra verstoring leidt immers niet tot een wezenlijke afname van belangrijke rustgebieden van deze soorten in deze periode van het jaar.

Meerkoet komt het hele jaar door in het gebied voor, en in de maanden september en oktober ook al in zeer grote aantallen. Meerkoet heeft echter een beperkte verstoringsgevoeligheid en het aantal ligt ver boven het instandhoudingsdoel [lit. 19]. Bovendien komen meerkoeten er in grote groepen voor, die moeilijk over het hoofd te zien zijn. Rekening houdend met de geldende gedragscode en de natuurvriendelijke opstelling van de kanovaarders, is het aannemelijk dat deze groepen vermeden worden. Bovendien geldt van 15 april tot en met 15 oktober in een deel van het verstoringsgevoelige gebied een vaarverbod (afbeelding 5.4). Bij elkaar genomen zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling voor meerkoet uitgesloten.

Mocht toch een keer incidenteel een grote groep meerkoeten verstoord worden, dan nog komt het behalen van het instandhoudingsdoel niet in het geding. Uit de huidige situatie blijkt immers dat er ruimschoots voldoende rust- en foerageerplaatsen in het gebied aanwezig zijn en dat het instandhoudingsdoel in ruime mate behaald wordt.

Hoeckelingsdam

Het gebied tussen de Hoeckelingsdam en Polder IJdoorn vormt rust- en foerageergebied voor diverse niet-broedvogelsoorten. Het gaat dan om aalscholver, brilduiker, nonnetje, tafeleend, grote zaagbek, fuut, krakeend, krooneend, slobeend, smient, meerkoet en zwarte stern.

Enkele soorten maken vooral in de wintermaanden gebruik van dit gebied. Er kunnen dan relatief grote groepen aalscholvers rusten, en maken enkele tot soms enkele tientallen individuen brilduiker, nonnetje, tafeleend en grote zaagbek gebruik van dit gebied. In deze maanden wordt echter nagenoeg geen

recreatievaart verwacht en blijven kanoërs dichter bij hun thuishaven. Verstoring door de geringe toename in het aantal kano’s tijdens het vaarseizoen (circa vijf) treedt daardoor niet op.

Fuut, krakeend en krooneend komen het hele jaar door in dit gebied voor. Doorgaans betreft het

waarnemingen van enkele individuen (krooneend), maar soms gaat het respectievelijk om groepen tot circa 150 (fuut) of enkele honderden individuen (krakeend). Het doelaantal voor fuut wordt ruim gehaald en de laatste 10 jaar is de trend positief [lit. 19]. Effecten door een incidentele verstoring door kanovaarders is derhalve uit te sluiten. Voor krooneend is geen doelaantal geformuleerd. De trend is de laatste 10 jaar sterk positief [lit. 19], in reactie op de toename van waterplanten in het Markermeer. Ondanks mogelijke

incidentele verstoring door de extra kanovaarders vanuit IJburg I blijft de draagkracht langs de westoever van het Markermeer en IJmeer voldoende voor de geringe aantallen krooneenden. De aantallen krakeenden liggen ruim boven de instandhoudingsdoelstelling (>300 % van het doel) en vertonen een sterk positieve trend [lit. 19], die samenhangt met een toename van waterplanten [lit. 20]. Een incidentele verstoring van krakeenden heeft derhalve geen effect op de instandhoudingsdoelstelling voor krakeend.

De luwte tussen de Hoeckelingsdam en Polder IJdoorn wordt overdag door slobeend gebruikt om te foerageren. Er komen gemiddeld per maand 10-20 individuen voor. Het gaat hier om zodanig kleine aantallen dat de eventuele incidentele verstoring van een enkele kanovaarder geen effecten op de instandhoudingsdoelstellingen teweegbrengt. Een groepje van een dergelijke omvang kan immers bij een mogelijke incidentele extra verstoring opvliegen, maar ook lokaal weer neerstrijken.

Smient rust overdag in groepen in dit gebied, voornamelijk in de wintermaanden, maar is hier ook al vanaf september aanwezig. Het kan dan gaan om enkele tientallen, of met uitzondering enkele honderden individuen. Deze aantallen zijn relatief gering in verhouding tot het totale gebruik van het Markermeer &

IJmeer door smient. Effecten op het instandhoudingsdoel zijn uitgesloten. De zeer kleine kans op extra verstoring leidt immers niet tot een wezenlijke afname van belangrijke rustgebieden van deze soorten in deze periode van het jaar. Ook groepen smienten van een dergelijke omvang kunnen bij een incidentele extra verstoring opvliegen, en lokaal weer neerstrijken.

Meerkoet is hier in grotere getalen aanwezig. Hier geldt echter hetzelfde als bij kustzone Muiden beschreven is; vanwege de beperkte verstoringsgevoeligheid, zeer grote en daardoor zichtbare groepen meerkoeten en geldende gedragscode zijn effecten op het instandhoudingsdoel van meerkoet uit te sluiten. Voor zwarte stern geldt dat er soms groepjes van enkele tientallen individuen worden waargenomen en een enkele keer een grotere groep van circa 100 individuen. Op de totalen aantallen zwarte sternen voor het Markermeer &

IJmeer zijn de gemiddelde aantallen nabij de Hoeckelingsdam verwaarloosbaar, zeker in relatie tot de geringe toename van het aantal kanoërs

Het varen in de gevoelige gebieden is hiermee, in combinatie met de geldende gedragscode, het natuurbewuste karakter van de kanovereniging, het vaarverbod bij kustzone Muiden (medio april - medio oktober) en de relatieve zeer geringe toename van het aantal recreatievaartuigen (< 1 %) dusdanig beperkt dat negatieve (significante) effecten in de gebruiksfase door geluid, licht, optische verstoring en

mechanische verstoring op niet-broedvogelsoorten in deze gebieden zijn uit te sluiten.

Soorten op, onder of nabij het instandhoudingsdoel: Smient, slobeend, kuifeend, brilduiker, nonnetje en grote zaagbek

Effecten van vaarrecreatie in de gebruiksfase op smient, brilduiker, nonnetje en grote zaagbek zijn uitgesloten. De relatieve toename van recreatievaartuigen in het gebied ten gevolge van de voorgenomen activiteiten bij IJburg I is namelijk zeer gering: minder dan 1 % ten opzichte van de huidige situatie.

Bovendien geldt dat het Markermeer & IJmeer dient als een overwinterfunctie voor deze soorten, daar waar vaarrecreatie ’s zomers plaatsvindt in de maanden april tot en met september. Het moment van potentiële verstoring overlapt hiermee enkel in april en mogelijk nog september met het gebruik van het gebied door smient, brilduiker, nonnetje en grote zaagbek. Negatieve effecten op deze soorten door verstoring zijn echter uitgesloten. De watersporten vanuit de IJbaai vinden namelijk niet plaats waar de vogels zich in deze maanden voornamelijk ophouden. Belangrijke gebieden voor deze soorten in deze periode zijn het Kinselmeer, de Gouwzee en de Oostvaardersplassen [lit. 11].

37 | 41 Witteveen+Bos | 108888/18-019.009 | Definitief 02

Voor kuifeend geldt dat deze soort zich tijdens de zomer bij de Houtribdijk ophoudt en alleen in de winter rondom IJburg aanwezig is.

Ook hier is dus geen sprake van overlap van het moment van potentiële verstoring door vaarrecreatie en het gebruik van het plangebied door de soort. Negatieve effecten van vaarrecreatie in de gebruiksfase op kuifeend zijn uitgesloten.

Het voorkomen van de slobeend is nagenoeg beperkt tot het westelijke IJmeer, en dan met name polder IJdoorn. Ook bij Hoorn en op het Enkhuizerzand komen ze voor, als ook op de plas op het Werkeiland bij de Diemer vijfhoek. Polder IJdoorn, Hoorn en het Enkhuizerzand zijn voor surfers en SUPpers te ver weg.

Geoefende kanoërs kunnen in principe bij de Polder IJdoorn (nabij de Hoeckelingsdam) komen, echter is dit slechts een enkele kano in weekenden of vakantieperiodes. Voor verstoring in dit gebied geldt hetzelfde als hiervoor voor de gevoelige gebieden is beredeneerd. Namelijk dat een enkele geoefende kanoër geen verstoring teweegbrengt. Werkeiland is in principe wel bereikbaar. Voor open zeilboten, sloepen en open motorboten is Polder IJdoorn geen geschikt vaardoel. De drasgebieden zijn niet geschikt om aan te meren of te recreëren. Ook voor deze boten is Werkeiland wel bereikbaar. Hier worden vogels die op de plas foerageren echter afgeschermd voor passerende vaartuigen door een dijkje en begroeiing. Het eiland is echter ook te betreden en als dit gebeurt wanneer slobeenden aanwezig zijn, is verstoring niet uitgesloten.

Uit gegevens van het NDFF blijkt echter dat op Werkeiland sporadisch een slobeend wordt waargenomen en steeds een enkel individu. Het gaat om twee à drie individuen per jaar. Werkeiland wordt niet door groepen slobeenden gebruikt om te rusten en foerageren. Een significante aantasting van het instandhoudingsdoel voor slobeend door een enkele betreding van Werkeiland is derhalve uit te sluiten.

Conclusie

Voor zowel aanleg- als gebruiksfase zijn significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van niet-broedvogels uit te sluiten. Hierbij wordt wel opgemerkt dat uitgegaan is van de natuurvriendelijke houding van de kanoërs en het naleven van de gedragscode.

6

CUMULATIE

Voor de beoordeling van cumulatie zijn effecten relevant, die van dezelfde aard zijn, dan wel betrekking hebben op dezelfde habitat of soort. Het gaat daarbij om cumulatie van negatieve effecten op habitattypen en soorten, die niet significant zijn. Significant negatieve effecten dienen immers in zijn geheel

gecompenseerd te worden, waardoor geen sprake kan zijn van cumulatie van effecten. In het geval van habitattypen en soorten waar niet significante negatieve effecten voor optreden, dient beoordeeld te worden of de effecten ook in samenhang met andere projecten geen significante effecten op instandhoudingsdoelstellingen hebben.

In deze Natuurtoets zijn negatieve effecten op habitattypen en -soorten en de meeste vogels uitgesloten.

Over het algemeen geldt dat activiteiten altijd kunnen leiden tot de verstoring van enkele individuen die hierdoor opvliegen en tijdelijk ergens anders neerstrijken. Dit wil echter niet zeggen dat hierdoor ook een negatief effect optreedt. Zolang het niet gaat om groepen vogels die structureel naar een ander gebied moeten uitwijken vanwege verstoring, zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen uit te sluiten.

Uit de effectbeoordeling in paragraaf 5.2 blijkt dat individuele slobeenden verstoort kunnen worden door de toegenomen recreatie zoals omschreven in deze Natuurtoets. Het gaat hier echter om enkele individuen die zullen opvliegen bij verstoring. Deze individuen kunnen uitwijken naar plassen in de nabije omgeving en deze uitwijking zal sporadisch plaatsvinden. Omdat het niet gaat om groepen vogels die structureel naar andere gebieden moeten uitwijken vanwege verstoring, is cumulatie met andere projecten uitgesloten.

39 | 41 Witteveen+Bos | 108888/18-019.009 | Definitief 02

7

CONCLUSIES

7.1 Habitattypen

Op basis van de aard en ligging van de activiteiten ten opzichte van de habitattypen zijn negatieve effecten op deze habitattypen in de aanlegfase uitgesloten. Vanwege het feit dat de meeste recreatievaarders het gebied met habitattypen vermijden vanwege de afstand of potentieel gevaarlijke situaties en dat de eventuele schade van kano’s verwaarloosbaar is, zijn negatieve effecten door mechanische verstoring van habitattypen in de gebruiksfase zijn ook uitgesloten. Een vergunningaanvraag Wet natuurbescherming is niet nodig.

7.2 Habitatsoorten

Voor de aangewezen habitatsoorten rivierdonderpad, kleine modderkruiper en meervleermuis geldt dat significant negatieve effecten uit te sluiten zijn voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase. Deze beoordeling komt tot stand op basis van de locatie en aard van de werkzaamheden (aanlegfase) en het vaargedrag en de mogelijkheden van de beoordeelde recreatievaart en de foerageertijden die niet overeenkomen met de recreatietijden. Een vergunningaanvraag Wet natuurbescherming is niet nodig.

7.3 Broedvogels

Voor aalscholver en visdief zijn negatieve effecten in zowel de aanleg- als gebruiksfase uitgesloten omdat de broed- en foerageergebieden buiten bereik van de recreatievaart liggen of de recreatievaart qua periode op de dag niet overeenkomt met het gebruik van de gebieden van aalscholver en visdief. Een

vergunningaanvraag Wet natuurbescherming is niet nodig.

7.4 Niet-broedvogels

Voor een grote groep niet-broedvogels zijn significant negatieve effecten in zowel aanleg- als gebruiksfase uitgesloten op basis van de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soorten en omdat verstoringsgevoelige gebieden voor vogels in het algemeen geen effecten zullen ondervinden van de toename in recreatie ten gevolge van het afbouwen van IJburg fase I. Voor de overige soorten zijn significant negatieve effecten in zowel aanleg- als gebruiksfase ook uitgesloten omdat de werkzaamheden en de recreatie niet in gebieden plaats vindt die belangrijk zijn voor de vogels, of omdat de periode dat de vogels gebruik maken van het gebied niet overeenkomt met de recreatieperiode. Zie voor specifieke soorten paragraaf 5.2.4. Een vergunningaanvraag Wet natuurbescherming is niet nodig.

7.5 Samenvatting

Uit de Natuurtoets blijkt dat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer voor zowel de aanleg- als gebruiksfase zijn uitgesloten. In tabel 7.1 is dit overzichtelijk weergegeven. Tevens is geconcludeerd dat geen cumulatie optreedt.

Tabel 7.1 Samenvatting conclusie relevante effecttypen per instandhoudingsdoelstelling (A=aanlegfase, G=Gebruiksfase). Groen geeft aan dat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten

Instandhoudingsdoelen Geluid Licht Optisch Mechanisch Verzuring en

vermesting habitattypen

kranswierwateren G A/G

meren met krabbenscheer en fonteinkruiden

G A/G

habitatsoorten

rivierdonderpad G A/G

meervleermuis G G

kleine modderkruiper G A/G

broedvogels (aalscholver & visdief) A/G A/G G G A/G

niet-broedvogels (smient, slobeend, kuifeend, brilduiker, nonnetje, grote zaagbek, meerkoet)

A/G A/G G G A/G

41 | 41 Witteveen+Bos | 108888/18-019.009 | Definitief 02

8

BRONNEN

1. Prognose ontwikkeling recreatievaart in 2030, 2040 en 2050, Waterrecreatie Advies BV, augustus 2016.

2. Passende beoordeling Extra waterrecreatie IJburg eerste fase, P. Zwart, Ingenieursbureau gemeente Amsterdam; 27 mei 2013.

3. Brief van Provincie Noord-Holland aan gemeente Amsterdam betreffende monitoring mosselbanken IJburg en vogeltellingen, 17 september 2015.

4. MER IJburg fase II, gemeente Amsterdam, 18 augustus 2008.

5. RIZA, 2003. Afname van de Driehoeksmossel in het Markermeer. Rapportnummer 2003.016.

6. Quaggamosselen in Nederland: zegen of gevaar? Artikel H2O-online, Van de Kamp, M., 2015.

7. www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/default.aspx?main=natura2000, geraadpleegd juni 2018.

8. NDFF, Nationale Database Flora en Fauna, data voor de afgelopen vijf jaar, geraadpleegd op 13 juni 2018.

9. Programma Aanpak Stikstof 2015-2021, Rijksoverheid, 2017.

10. Aerius Monitor 2016L.

11. Natura 2000-Beheerplan IJsselmeergebied 2017-2023 - Markermeer & IJmeer, Rijkswaterstaat, oktober 2017.

12. www.varendoejesamen.nl, geraadpleegd op 10 september 2018.

13. Motoremissies uit de recreatievaart, Deltares & TNO, mei 2016.

14. Methods for calculating emission from transport in Nederland, versie 2017, Klein et al.

15. Bunskoek, M., 2015. Flora- en faunaonderzoek dijkversterking Markermeerdijken. Actualisatie

inventarisatie van natuurwaarden in het kader van de Flora- en faunawet. Rapport 15-113. Ecogroen bv Zwolle.

16. www.vogelsamsterdam.nl.

17. Verstoringsgevoeligheid van vogels, Bureau Waardenburg, K.L. Krijgsveld, 2008.

18. Gedragscode Recreatie IJsselmeergebied, Coalitie Blauwe Hart Natuurlijk, mei 2016.

19. www.sovon.nl, geraadpleegd december 2018.

20. Noordhuis R., Groot, S., Dionisio Pires, M. & Maarse, M., 2014, Wetenschappelijk eindadvies ANT-IJsselmeergebied; Vijf jaar studie naar kansen voor het ecosysteem van het IJsselmeer, Markermeer en

20. Noordhuis R., Groot, S., Dionisio Pires, M. & Maarse, M., 2014, Wetenschappelijk eindadvies ANT-IJsselmeergebied; Vijf jaar studie naar kansen voor het ecosysteem van het IJsselmeer, Markermeer en

In document Natuurtoets Gemeente Amsterdam (pagina 34-45)

GERELATEERDE DOCUMENTEN