• No results found

Nico Tillie | Landschapsarchitect en adviseur duurzaamheid

met name de wateropgave, is tot nu toe een succesverhaal. Niet voor niets wordt deze integrale aanpak internationaal geroemd.

Met de opkomst van de CO2- en energieopgaven is er echter een complicerende factor bijgekomen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld wateropgaven hebben CO2 en energie een minder duidelijke ruimtelijke component waardoor opgaven vaak te technisch of alleen vanuit energie worden opgepakt.

Als reactie hierop is een brede integrale aanpak, vaak de 3 p’s genoemd (people, planet, profi t/ prosperity) steeds meer doorgedrongen. Een opgave bevat daarmee het hele scala aan sociaal- economische en ruimtelijke vraagstukken. Critici zeggen dan ook dat bijna alles onder duurzaam- heid valt. Duurzame ontwikkeling is daardoor voor velen ongrijpbaar geworden. Men vraagt zich af ‘hoe ze duurzaamheid in plannen moeten meenemen’, terwijl men bijvoorbeeld al jaren aan het vergroenen van de stad werkt of aan de ‘modal shift’ van auto naar fi ets. De losse beleidsvelden moeten hun rol in het grotere geheel (h)erkennen; een kader dat richting geeft kan hierbij helpen.

Op zoek naar een nieuwe synergie tussen top-down en bottom-up

Ontwikkelingen die helpen kaders te stellen, zijn de beoordelingsinstrumenten voor duurzaamheid op gebiedsniveau: DPL, GPR, Breaam

gebiedsontwikkeling, Breeam communities,

Leed neighborhood development et cetera. Het zijn waardevolle instrumenten voor nulmetingen of als procesinstrument om duurzame gebieds- ontwikkeling met verschillende partijen te bereiken.

Maar dit is slechts een begin en er is meer nodig! In planprocessen en ruimtelijk ordening zijn deze instrumenten namelijk niet altijd één op één in te zetten, omdat de uitkomsten in cijfers, percentages of credits zijn. De data moeten ruimtelijk en situatie- of locatiespecifi ek gemaakt worden, bijvoorbeeld met behulp van GIS-kaarten. Een procentuele uitkomst van de behoefte aan tien procent meer vrijliggende fi etspaden wordt inzichtelijker met een GIS-kaart en daarmee locatie- of situatiespecifi eker. In het planproces waarin bottom-up en top-down stakeholders bij elkaar komen, kunnen vragen als ‘waar zijn de scholen?’, ‘waar ontbreken vrijliggende fi etspaden? ‘wat zijn gevaarlijke kruispunten?’, met een GIS-kaart direct gekoppeld worden aan antwoorden. Zo wordt in ieder geval vanuit een ruimtelijk perspectief duidelijker welke ingreep op welke plek de meeste meerwaarde heeft. Prestatiegerichte stedenbouw en ruimtelijke ordening (asset based planning) krijgt hiermee meer kans.

Naast het bieden van (wettelijke) kaders en beleid, vervult de overheid een grote rol bij de dataverstrekking en het faciliteren van dergelijke processen op alle schaalniveaus (zie fi guur 1).

fi g.1. Inhoud en planproces worden gekoppeld aan locatiespeci- fi eke problemen en kansen middels data en kaarten zodat prestatiegerichte duurzame stedelijke ontwikkeling kan worden gefaciliteerd. Prioriteiten van andere stakeholders Prioriteiten van de overheid als stakeholder (beleid en kaders) Opgave Visie of Project

faciliteren: locatiespecifi eke Kennis/data GIS (WAT, WAAR potentiële meerwaarde) Problemen en kansen benoemen, coalities vormen Doelen en ambities dan exper- tise inzetten, toepassen Kies projecten en inzet van middelen, uitvoering

Veerkrachtige steden

Steden hebben basisvoorzieningen nodig als schone lucht, drinkwater, voedsel, onderdak, grondstoffen, transport en energievoorziening. Het zijn zaken van algemeen en persoonlijk belang die de normaalste zaak van de wereld zijn. Toch zijn alle steden hierin sterk afhankelijk van de regio of plaatsen ver daarbuiten. Om veerkrachtig te zijn bij tegenslagen is een grote rol weggelegd voor diverse overheden. De overheid moet zich niet terugtrekken, maar een nieuwe rol in het netwerk nemen, op alle overheidsniveaus. In de literatuur over veerkrachtige steden heeft men het steeds meer over de 3 R’s. ‘Resilience’, ‘Regeneration’ en radical ‘Reorganisation’ (Du Plessis, 2012). Vooral bij ‘Reorganisation’ is er een megaopgave voor de overheid.

De uitdagingen van de toekomst spelen zowel op nationaal als lokaal niveau. Of het nu gaat om klimaatverandering en overstromingsrisico’s of het energiezuinig maken van de bestaande gebouwvoorraad.

‘Niet alleen weten hoe het wordt, maar weten hoe

het werkt’

Opgaven

Steden moeten anticiperen op bovenstaande uitdagingen. Het is daarbij van belang dat ze bijvoorbeeld onderzoeken hoe het stedelijk

metabolisme werkt: hoe ziet bijvoorbeeld besparen en uitwisseling van energie en duurzame

opwekking in de stad en regio er uit, welke lokale potenties zijn er? Ook moet er aandacht zijn voor wat dit betekent voor het ruimtebeslag in de regio. De rol van de overheid is te onderzoeken waar, bijvoorbeeld op het vlak van energie, uitwisseling en synergie kunnen plaatsvinden tussen stad en de regio. Welke coalities zijn nodig voor die toekomstige opgave? Ook bij het beantwoorden van die vraag is een rol voor de overheid weggelegd.

De meeste steden hebben hun grootste groei periode gehad en er breekt een periode van transformatie aan. Toch is het een groot misverstand te denken dat de rol van de ruimte- lijke ordening daarom is uitgespeeld. Duurzame energie opwekking kost ruimte, landbouw kost ruimte, wateropslag kost ruimte. De ruimtelijke opgaven zijn steeds complexer geworden. Daarom zijn juist nu, in een fase van een van de grootste

maatschappelijke transities van onze tijd, ruimtelijke ordening en de overheid nodig. ‘Een veerkrachtige stad is dus niet een stad die alleen op overstromingen, droogte en hittestress kan reageren, maar ook een stad die voor ten minste een deel kan terugvallen op zijn lokale en regionale potenties wat betreft voedsel, energie en materialenvoorziening.’ (Tillie, 2011)

Kruising tussen het Westland en Rotterdam

De stad is afhankelijk van de regio. Daar waar steden op het vlak van warmtevoorziening zich zelf nog zouden kunnen voorzien, is dat voor elektriciteit bijvoorbeeld onmogelijk (Dobbelsteen et al., 2012). Er is simpelweg niet genoeg

oppervlakte beschikbaar. Maar ook voor voedsel en eventueel materialenvoorziening is de stad afhankelijk van de regio. Op het vlak van bijvoorbeeld (ov-)vervoer en fi ets(snel)wegen, recreatie en cultuurlandschap, is de relatie met de regio synergetisch.

De opkomst van regionale producten en stads- landbouw laten de behoefte aan lokale producten al zien. Maar misschien is het mogelijk steden op grote schaal een deel van hun hele voedsel- productie te laten integreren? Dan worden onze toekomstige steden kruisingen tussen het Westland en Rotterdam. Gebouwen en kassen zijn in deze utopische steden integraal met elkaar vervlochten; leeffuncties, voedselproductie maar ook energie in de vorm van warmte hebben een synergetische relatie met de stad. Een vierkante meter kas op het dak vangt genoeg warmte om vier vierkante meter woonoppervlak te verwarmen.

Niet alleen voedsel zoals groenten en vis, maar ook de ‘urban biobased economy’ komt daarmee in zicht. Biologische grondstoffen voor de chemische of farmaceutische industrie komen steeds meer van planten. Water-, en

nutriëntenkringlopen kunnen op het schaalniveau van de stedelijke regio voor een groot deel worden gesloten. In een dergelijke synergetische stad is een optimaal stedelijk-regionaal metabolisme aanwezig tussen stad en lokale, natuurlijke potenties. Het is deels zelfvoorzienend en ligt niet aan het infuus van fossiele brandstoffen.

Op dit moment is de regierol van de overheid op het regionale schaalniveau echter zwak. Een belangrijke reden hiervoor is dat er onder andere meerdere bestuurslagen actief zijn. De aan elkaar

grenzende buitengebieden van de verschillende gemeentes die samen de regio vormen zullen een steeds grotere rol gaan spelen in de transitie naar duurzame en veerkrachtige steden. Deze potentie zoals op het vlak van energieopwekking is nog lang niet erkend, laat staan dat er op wordt ingezet. Op het schaalniveau van de regio heeft het zelfoplossend vermogen van steden gezamenlijk nog niet bewezen een duurzame transitie aan te kunnen.

3. ‘Zelfoplossend vermogen’ ofwel energie