‘Ze hebben mijn gezeid bóven...’, knarste 't tusschen 'n hoestbui door.
‘Nee, hier woont Menzel Polack, en ruk uit!’, gudste 't van boven, in felle
humeurigheid.
‘Neem me niet kwalijk’, zei de ouwe heer benejen, en langzaam voortstappend,
had-ie door den enkelen klank van 'n naam 't waarachtig gevoel of-ie an verkalking
leed en 'n duizeling te pakken had. Bij de Weesperpoort nam-ie 'n taxi, gaf 't adres
van 'n huis op 't Museumplein op, en achterover leunend, zat-ie naar adem te happen.
Hier hield alles bij op. Mevrouw de weduwe Menzel Polack op bezoek in de
woonschuit van Jaapje Eekhoorn, terwijl Jan Tulp van de vlakte verdwenen was - je
kon je kop over de gekste mogelijkheden breken - 'n verklaring, die ook maar even
steek hield, vond je niet...
‘Ik geloof al z'n leven’, peinsde Nathan Marius Duporc - de lezer zal reeds bevroed
hebben, dat hij 't was -: ‘ik begin stellig te gelooven, dat die dame, over de veertig,
'n hevige bevlieging voor C h a r l e s L e n o r m a n d , “secrétaire de la légation”
heeft, en probeert de krankzinnige kennismaking voort te zetten, of dat ze 'm uit
handen van de Justitie wil houden... In ieder geval is Jaapje Eekhoorn in z'n domicilie
terug, laat 'k 'm nog wat met rust tot de kleine dienstbode van den notaris ons
telefoneert, dat m'n vriend Jan in de til weerom is gevlogen, of dat de Post brieven
in de woonschuit begint te bezorgen... 't Zou me bijzonder verbazen, als we niet gauw
verrassingen beleven...’
Op 't Museumplein, voor het hek van de woning van wijlen Arthur Rondeel,
stapte-ie uit, betaalde den chauffeur, schelde aan, gaf z'n visitekaartje af. 't Heele
huis rouwde. De gordijnen waren neergelaten en aan de voorzij was geen enkel
venster verlicht.
‘'k Hoef 't niet te probeeren’, zei de huisknecht, 't kaartje met de eenvoudige letters
N . M . D u p o r c , I n s p e c t e u r d e r C e n t r a l e R e c h e r c h e heen en weer
bekijkend: ‘de juffrouw, die
gen vroeg van Aerdenhout gearriveerd is, ontvangt geen sterveling. 'k Hoef 't nièt te
vragen. In gewone tij jen zou 'r zoo laat al geen denken an zijn, en onder deze
omstandigheden, met 'n vader, die vermoord - en 'n verloofde, die zich as 'n smeerpijp
terugtrekt, valt 't me in me hersens niet in uw kaartje...’
‘Ligt juffrouw Clotilde Rondeel te bed?’ informeerde de Inspecteur, die zich in
de taxi van de witte pruik, den bril en de bouffante had ontdaan: ‘in dat geval, spreekt
't vanzelf dat 'k mijn bezoek tot nader uitstel...’
‘Nee, de juffrouw is bij de hand, maar heeft zich in de werkkamer van wijlen
meneer opgesloten... Voor wie en wat 'r komt, is de juffrouw 'r beslist n i e t ... Zelfs
de onderdirecteur, meneer Cochefort, die vanmorgen op de Beurs in mekaar is gezakt,
werd kort voor zes terug gezonden... De beste huisvrienden vangen, zooas je dat
noemt, bot... Asjeblief 'n heele bak met over de drie honderd kaartjes, die de juffrouw
niet eens heeft willen of kunnen inkijken... En ze heeft nog geen hap gegeten. Zielig...’
‘En de verloofde, die meneer Jones Junior...?’, vroeg Duporc met gepaste en
gemeende deelneming...: ‘is die net zoo min...?’
‘Dien had 'k met plezier in z'n kraag genomen en de trappen afgesmeten’, zei de
huisknecht wraaklustig: ‘om half elf holt-ie met z'n hoed op z'n hoofd na boven, en
vertelt ons en haar 't zwijne-nieuws... Ik hoor driftige stemmen - zij huilt - hij stelt
zich an as 'n idioot - schreeuwt 'r in 't Engelsch op los - net de eenige taal, die ik niet
versta - ik wenk den chauffeur, die an tafel bedient, as de familie thuis eet - en die
in al de talen van de wereld de menschen krom vloeken kan - we willen net luisteren
niet om te luisteren, maar om tusschenbijjen te kommen, as 't noodig mocht zijn
-we hebben allemaal 't zuur an de opschepper - toen de juffrouw schelde. Ik na binnen.
‘Laat meneer uit’, zee ze, en ze had moeite te praten, zoo als ze door 'r zenuwen op
werd
ten: ‘en wat 'r verder gebeurt, ik ben 'r voor meneer niet meer!’... ‘Zeg je dat,
Clotilde!’, zee hij: ‘in 't bijzijn van bedienden?’... Hij wier zoo wit as 't marmer van
de gang. Ze gaf 'm geen asem meer, zee enkel voor de tweede maal: ‘heb je me
verstaan, Johan?... Meneer Henry Jones heeft me, na 't bericht van den dood van m'n
vader zulke schandelijke dingen gezegd, dat-ie hier niet meer ontvangen wordt!’..
Hij wou nog zoete broodjes bakken, maar ze sloeg de deur achter zich dicht, en toen
zee ik: ‘asjeblief meneer’, en as-ie niet woest heen was geloopen, had 'k 'm 'n zetje
gegeven... De adder, om op zoo'n oogenblik, wat u?...’
‘Misselijk!’, zei de heer Nathan Marius Duporc: ‘misselijk, ergerlijk!... Maar doe
me in ieder geval 't genoegen m'n kaartje boven af te geven... Ik zal 'r 'n paar woorden
op schrijven... Zegt de juffrouw nee, dan retireer ik me vanzelf...’
‘'k Heb kans dat 'k zóó m'n ontslag krijg’, zei de huisknecht angstig, maar toch
door 't gekrabbel op 't kaartje: B r e n g u n a d e r e b e r i c h t e n o v e r u w e n
o n g e l u k k i g e n v a d e r , geïmponeerd.
Rustig bekeek de Inspecteur der Centrale Recherche den fraaien bak met de
In document
Herman Heijermans, De moord in de trein · dbnl
(pagina 112-115)