spreker
De spreker heeft van oudsher een enorme voorsprong: hij is met zijn toehoorder in
dezelfde situatie, zodat ook gebaar en mimiek hem ten dienste staan. Dat voordeel
is door de moderne techniek wel enigszins aangevreten: per telefoon kan men elkaar
niet zien, per radio ook niet, en per televisie toch maar schijnbaar; u kunt wel wuiven
tegen de gekleurde man op het scherm, zoals een kind soms doet, maar hij wuift niet
terug. Bij de telefoon sta je te praten tegen iemand die er tegelijk wel en niet is, een
hoorbare afwezige; bij de radio spreekt men alléén, in een klein hokje en wie er
luistert weet geen mens; en bij de t.v. is er soms wel publiek, maar dat is weer niet
het publiek in de huiskamer. Al zijn deze nieuwe ontwikkelingen allerminst
onbelangrijk, in ons dagelijks leven spreken we toch meestal tegen zichtbare mensen.
Het behoeven er geen duizend te zijn zoals nu, en ook niet zo belangrijk als u allen,
maar het zijn er toch vaak een stuk of wat en altijd minstens één. De spreker kan
-laat ik maar spreker zeggen, als ik spreekster zeg verandert er niks, dan voelt alleen
een ándere groep zich gediscrimineerd - de spreker kan zien, kan voelen hoe die
ander of die anderen reageren, of ze hem begrijpen, of men het met hem eens is, of
dat er tegenwerpingen worden gemaakt. Hij heeft zijn hele lichaam, zijn hele
aanwezigheid, zijn hele persoonlijkheid ter beschikking, zijn gelaatsuitdrukking, zijn
handen, zijn houding en natuurlijk vooral zijn stem. Zijn stem, die hoger kan zijn of
lager, die harder kan zijn of zachter, die sneller kan zijn of langzamer, en waarin
verontwaardiging, bewondering, aarzeling, gemoedelijkheid, angst, woede nog op
een andere wijze tot uiting komt dan door de taal alleen, moeilijk analyseerbaar maar
onmiskenbaar. De spreker is altijd iemand die een rol speelt. De Grieken, die retorica
doceerden en wensten dat de tekst van een rede tevoren werd opgeschreven en uit
het hoofd geleerd, beschouwden een redenaar als tegelijkertijd een auteur en een
acteur. Maar ook wie er op goede gronden de voorkeur aan geeft te improviseren op
geordende punten, zonder een geschreven tekst voor zich te hebben, blijft een
hoofdrolspeler in een sociodrama. Hij kan in principe het maximum met zijn taal
bereiken, het maximaal mogelijke, want hij heeft álle middelen tot zijn beschikking.
En toch: als hij een filmreportage ziet van zijn eigen toespraak, is hij stellig
allerminst tevreden. Ik heb indertijd, toen ik bij de radio werkte, herhaaldelijk kunnen
merken hoe zeer mensen schrokken als ze kort na de opname het bandje hoorden.
Schrokken van hun eigen stem, schrokken van hun schamele woordkeus en
tekortschietend taalvermogen. Als men een dergelijke proef neemt bij een
t.v.-reportage, is de reactie in de meeste gevallen nog erger. Men schrikt van zichzelf
en men is ontgoocheld over het eigen optreden. Ook als het niet meer een debutant
betreft, ook als het iemand is die rustig kan kijken naar dat kwartier dat hij aan het
woord
en in het beeld is, met gebaar, gezicht en stem, dan nog is hij tien tegen één
óntevreden. Ik heb nooit iemand ontmoet die geen kritiek had op zijn optreden als
spreker. Iedereen vindt dat hij eigenlijk maar driekwart heeft gezegd van wat hij
wilde zeggen en meent te hébben gezegd.
hoorder
Ook de hoorder, de luisteraar, hetzij alleen, hetzij met anderen, heeft een groot
voordeel: hij is mét de spreker opgenomen binnen dezelfde situatie. De tijd, de plaats,
de omstandigheden zijn identiek, al kijkt de toehoorder in een andere windrichting
dan de spreker. De toehoorder kan hem niet enkel horen maar ook zien. Hij hoeft
alleen maar niet in te slapen en de reeks van gedachten komt in een aanhoudend
tempo op hem af. Hij ondergaat de mimiek, de houding, het gebaar en de klank in
al die vele modulaties waarover ik zo straks iets heb gezegd. Wanneer hij het met
de rede eens is, identificeert hij zich min of meer met de spreker. En ook de menselijke
omgeving, de aanwezigheid van de groep, van de massa, is van groot belang. Iedere
psycholoog die zich enigszins met massapsychologie heeft beziggehouden, en iedere
politicus die bij zichzelf en bij anderen de neiging tot demagogie heeft onderkend,
weet hoe de totaliteit van de groep werkzaam is op de individuen daarvan. In politieke
vergaderingen hebben volksmenners kans gezien de mensen te verleiden tot daden
waartoe ze nooit bereid zouden zijn geweest als ze alleen en in hun huiskamer erover
hadden kunnen nadenken. De totaliteit van de groep heeft invloed, of het een klas
is, een collegezaal of een congres. Maar ook indien de ideale toehoorder onder ideale
omstandigheden de volle tijdsduur aandachtig naar het betoog heeft geluisterd, kan
hij het niet navertellen. En als hij de filmreportage ziet waar ik juist over sprak, als
hij opnieuw hoort wat er gezegd is toen hij daar zelf aanwezig was, constateert hij
tot zijn verbijstering dat hij die eerste keer er toch niet meer dan driekwart van
begrepen en onthouden heeft. Maar: driekwart van driekwart is negen zestiende. Dus
nauwelijks meer dan de helft. En ik hoef u niet te verzekeren, dat driekwart van
driekwart stellig een geflatteerd gemiddelde is. Daaruit volgt niet, dat we nu maar
moeten ophouden met spreken - ik ben trouwens pas op de helft - maar wel dat we
onze irreële illusies moeten uitwisselen voor een portie realistische kritiek en
zelfkritiek.
schrijver
De derde figuur is de schrijver. Hij is alleen, of hij nu literator is of journalist of
minister of ambtenaar, hij is alleen. Hij zit voor een wit stuk papier met vulpen,
ballpoint of schrijfmachine; en het papier is zéér wit, beangstigend wit. Hij heeft in
vergelijking met de beide eerder-genoemde figuren allerlei nadelen, maar hij heeft
één ding voor: hij heeft de tijd. De verleiding is groot en soms onweerstaanbaar, daar
dan ook misbruik van te maken. Maar na elk uitstel ziet het papier er opnieuw
beangstigend wit uit. Omdat hij de tijd heeft, mist de schrijver de inspiratie van het
ogenblik, en omdat hij alleen is, mist hij de inspiratie van de luisterende ander. Hij
mist bovendien de situatie. Terwijl hij over het Deltaplan moet schrijven, zit hij
ergens op een vierde verdieping met uitzicht op een binnenplaats. Terwijl hij de
onderwijsproblemen behandelt, kent hij, ongetrouwd, in feite alleen het onderwijs
van zijn jeugd, een kwarteeuw terug. Hij is alleen, hij kan niets beginnen met al de
mogelijkheden van mimiek, gebaren en gelaatsexpressie.
Hij kan wel van zijn bureaustoel opstaan en hardop zeggen: Nu zal ik eens even
-maar dat maakt geen indruk op het blanke papier dat er nog altijd ligt. Hij kan ook
niets beginnen met al de mogelijkheden van zijn goedgeschoolde stem. Wat hij
luidkeels zou willen uitroepen, komt ongewild soms in iets grotere letters op het blad
dan normaal, althans als hij niet tikt; hij kan een enkel woord soms onderstrepen, en
de zetter vragen het cursief of vet te drukken, maar dit zijn maar magere hulpmiddelen.
In document
Onze Taal. Jaargang 45 · dbnl
(pagina 39-42)