• No results found

Natuurwaarden en ecologische relaties

2. Beleid en wettelijk kader, plannen en regelgeving

3.2. Natuurwaarden en ecologische relaties

Het Leudal wordt beschouwd als een zeer waardevol voorbeeld van een beekdalcomplex, vanwege overgangen van natte beekdalbossen naar hoger gelegen drogere bosgemeenschappen. De vegetatie op de taluds van de beekinsnijdingen heeft bij optimale omstandigheden een geleidelijk verloop van de kruin tot in het beekdal, met een hoogteverschil van ongeveer 8 meter. De potentiële vegetatiegradiënt is weergeven in figuur 3.13 en wordt onder de figuur toegelicht.

In de huidige situatie bestaat ca. 43,5 ha van het Leudal uit vegetatietypen die kwalificeren voor de aangewezen habitattypen onder Natura 2000 (zie bijlage 2 en figuur 3.14). Dit zijn de habitattypen:  H91E0C Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen; met name Elzenbroek- en

Vogelkers-Essenbossen);

 H9160A Eiken-haagbeukenbossen (hogere zandgronden);  H9190 Oude eikenbossen;

 H9120 Beuken-eikenbossen met Hulst;  H6410 Blauwgrasland;

39

Figuur 3.13 Schematische dwarsdoorsnede Leudal: potentiële positie van de habitattypen en de bever/vissen in

het beekdallandschap

Toelichting gradiënt:

. Toestroom van grondwater: gebogen blauwe pijlen richting de beken

. Schematische weergave ondergrond: fijn zand met daarin (gestreepte blokjes) leemlagen Natura 2000 doelen Leudal:

Donkergrijs: Beken en Rivieren met waterplanten, subtype waterranonkels (H3260_A)

Blauw : Vochtige alluviale bossen, subtype beekbegeleidende bossen (H91E0_C); klein stukje Blauwgrasland (H6410) Bruin: Eiken-haagbeukenbossen, subtype hogere zandgronden (H9160_A)

Paars : H9120 Beuken-Eikenbossen met hulst (H9120) en Oude eikenbossen (H9190); Leefgebied Bever en vissen:

Toelichting vegetatiegradiënt van hoog naar laag

- Bovenaan de helling en op de plateaus: gebieden met o.a. de drogere bostypen Oude eikenbossen (H9190) en Beuken-eikenbossen met Hulst (H9120)

Bovenaan de beekdalinsnijdingen en op de plateaus bovenaan de gradiënt is geen invloed van grondwater, wel soms van stagnerend infiltratiewater. De vegetatie varieert met beuken-eikenbossen met Hulst, eiken-berkenbossen en oude eikenbossen, heiden en vennen. Veel van deze gebieden zijn beplant met naaldhout. Een groot deel van deze vegetaties heeft voor het Natura 2000-gebied geen instandhoudingsdoelstellingen. De gebieden waar ze voorkomen, zijn echter wel van belang, omdat ze het infiltratiegebied vormen voor het kwelwater in de hellingen naast de beekinsnijdingen, waar wel aangewezen habitattypen voorkomen.

- Op de flanken van de beekinsnijdingen: gebieden met o.a. eiken-haagbeukenbossen (H9160_A)

Op de flanken van deze beekinsnijdingen, iets lager op de helling, maar nog relatief hooggelegen, bereikt het grondwater de wortelzone. In het hele gebied zorgt lokaal grondwater, aangereikt met kalk afkomstig uit de leemlagen, voor buffering; de bodem droogt echter ook regelmatig uit.

40 De wortelzone van de vegetatie wordt dus voorzien van gebufferd grondwater. Het is de standplaats voor het habitattype eiken-haagbeukenbossen, dat in het Leudal vooral groeit in het noordelijke beekdal (Roggelsebeek/Zelsterbeek). Deze beek heeft een groter voedingsgebied voor dit lokaal toestromende water dan de andere beek in het zuidelijke beekdal (Tungelroysebeek/Leubeek). Daardoor is het mogelijk dat in de Zelsterbeek een grotere aanvoer van gebufferd grondwater in de wortelzone plaatsvindt, wat de aanwezigheid van het Eiken-haagbeukenbos ter plaatse verklaart. Langs de Tungelroysebeek liggen op overeenkomstige plaatsen drogere bostypen. Daarnaast is een deel van het potentiële areaal beplant met naaldbos.

- Op de onderste helft van de flanken en beekdalbodem: gebieden met vochtige alluviale bossen (H91E0_C) en blauwgrasland (H6410)

Lager op de helling, op het onderste deel van de flanken van de beekinsnijdingen, wordt de wortelzone van de vegetatie eveneens voorzien van gebufferd grondwater. De invloed van het grondwater is hier groter dan hoger op de flank; de bodem is vrijwel permanent vochtig. In dit hele gebied zorgt lokaal grondwater dat aangereikt is met bufferstoffen door de leemlagen, dieper hard grondwater en ook inundatie met beekwater voor de buffering. Tevens kunnen er regelmatig overstromingen optreden.

De vegetatie gaat hier over in vogelkers-essenbossen, die deel uitmaken van het habitattype vochtige alluviale bossen. Deze vogelkers-essenbossen staan hier op permanent vochtige plaatsen en

bevinden zich vooral in het noordelijke beekdal (Roggelsebeek). Nog lager op de helling - op de beekdalbodem - is de bodem permanent nat door overstroming met beekwater of door kwel uit de bronnen. Door de permanent natte omstandigheden kan er ook veenvorming optreden. Op de laagste delen langs de beken in het gebied komt eveneens het habitattype vochtig alluviaal bos voor in de vorm van elzenbroekbossen of essenbronbos. Essenbronbos (associatie met Goudveil) is lokaal aanwezig in een smalle zone langs de Bevelandse beek (de zijbeek van de Roggelsebeek aan de westzijde van het Natura 2000-gebied).

In dezelfde zone kunnen in de gradiënt lokaal ook andere vegetaties en habitattypen voorkomen die niet zijn aangewezen als Natura 2000-doelen, zoals gagelstruwelen (voorkomend op plaatsen waar het eerste lateraal stromende water aan maaiveld uittreedt; in het oosten van het Leudal ter hoogte van het Ghoorbos). Tevens komt zeer lokaal, langs de Leubeek ter hoogte van Elisabethshof,

veldrusschraal-land voor, behorend tot het habitattype blauwgrasland (H6410). Dit is een Natura2000- instandhoudingsdoel voor het Leudal.

- In de beek: beken en rivieren met waterplanten (H3260_A), Bittervoorn (H1134), Kleine

Modderkruiper (H1149), Rivierdonderpad (H1163)

De beide beken in het gebied (Roggelsebeek/Zelsterbeek en Tungelroysebeek/Leubeek) zijn binnen het Natura 2000-gebied niet gekanaliseerd en kennen een sterke meandering. Daardoor treden er grote verschillen op in de karakteristiek van het beekmilieu: er is veel variatie in stroming, er is sprake van erosie en depositie van zandig materiaal en het water is vrij helder. De beken worden gevoed door regenwater en aangevuld met grondwater. Op de beekdalbodem komt in een deel van de beken het habitattype beken en rivieren met waterplanten voor op plaatsen waar voldoende licht aanwezig is. Tevens komen in de beken diverse vissoorten voor, waaronder de voor Leudal aangewezen

habitatrichtlijnsoorten Bittervoorn (H1134), Kleine Modderkruiper (H1149) en Rivierdonderpad (H1163).

- Gehele beekdalgradiënt: de Bever (H1337) en overige

De bever maakt gebruik van een deel van de hoogtegradiënt van de flanken tot de beekdalbodem. De soort verplaatst zich over de hele lengte van de beekdalen binnen het gebied. Bevers benutten de structuur van het landschap in het Leudal in relatie met de omgeving. In het Leudal is voldoende foerageergebied en ook ruimte voor het graven van oeverholen langs de beek. Door hun

knaagactiviteiten zorgen bevers op een natuurlijke wijze voor open plekken in de beekbegeleidende bossen en een natuurlijker hydrodynamiek van de beken doordat er omgevallen bomen in blijven

41 liggen. Af en toe maken ze ook dammen in een (zij-)beek, waardoor het beekpeil achter zo’n dam hoger wordt.

Het Leudal heeft door zijn grote variatie aan leefgebieden een behoorlijke faunarijkdom. Behalve voor de bovengenoemde habitatrichtlijnsoorten vormt het gebied een zeer waardevol leefgebied voor broedvogels en is verder belangrijk voor o.a. libellen, minder algemene amfibieën en reptielen,

dagvlinders, sprinkhanen en zoogdieren (waaronder de das). Hoewel deze soorten zelf zich niet direct kwalificeren in het Leudal om aangewezen te worden als Natura2000- doel, zijn ze wel belangrijke kwaliteitsindicatoren van diverse kwalificerende habitattypen (de zogenaamde “typische soorten”).

In het hierboven beschreven systeem zijn in het verleden veranderingen opgetreden in het grond- en oppervlakte-watersysteem en in het beheer. Dat heeft gevolgen voor de verspreiding en kwaliteit van de habitattypen. Op deze veranderingen en knelpunten wordt in de volgende paragraaf dieper ingegaan.