• No results found

Naar dit paradigma flecteren bijv.:b

A. Masculina.

1.ape, are ‘arend’, bake, ‘ham’, balke, bere, bode, boge, borne ‘water’, brame,

brudegome, dore ‘dwaas’, drake, dume, erve ‘erfgenaam’, erf(ge)name, galge,

gegade ‘genoot’, geloove, geselle, getughe, grave, hake, hane, hase, here, hertoghe,

hope ‘verwachting’, jode, kempe, koecke, craghe ‘keel’, leewe, lichame, mage

‘lichaamsdeel’,mane, mensche, mombore ‘voogd’, name, navele, necke, neve,

odevare, osse, pauwe, rese ‘reus’, rieme, rogge, rocke ‘spinrokken’, rouwe, scade

‘nadeel’,scheme ‘schaduw’, scoutete, smake, sterre, valke, vane, vorste, vorsate,

wedersake ‘tegenstander’, wille, wolke, wuwe;

2. romaanse woorden:hermite, juge, pape, prinche, prophete.

B. Neutra.

1.herte, oge, ore (die zeer vaak ook naar de vrouwelijke nomina gaan, § 17); voorts

orloghe, mere, spere (echter met gen. op -s);

3. woorden op -nisse: betekenisse, kennisse, vonnisse;

4. afleidingen van -heid, nl. -heide: scoenheide, waerheide;

5. nomina op -e met een prefix ghe-: gherechte, ghelucke, gheslachte.

§ 16. Bespreking.

In de neutra 2 en 5 hebben de nomina (vanouds oudwestgerm. sterkeja-stammen)

een gen. op -s en in oude teksten een pluralis op -e (bijv. mudde, stucke); in 3 en

4 gaan ze ook naar de feminina, § 17.

In de 15de eeuw verdwijnt bij vele woorden de slot -e: heer, graef, paep, mensch.

Put en rug komen reeds in de 13de eeuw zonder e voor: ze horen dan tot flexie I

of II al naar gelang ze consonantisch of vocalisch uitgaan.Her voor eigennamen

heeft al heel vroeg geen -e meer. Leeu en paeu zijn in de 14de e. ook sterk

geworden.

g e n . s i n g .a. bij een titel gevolgd van een eigennaam neemt deze laatste vaak

alleen het teken van de gen. aan:grave Arnouts sone;

b. zeer laat, meestal in de 15de e., vindt men een gen. op -s: sijns heers, des

haens (soms uit rijmnood: neefs, greefs); zeer zelden een dubbele gen.: sijns bodens.

Zeer oud is nog een zeldzame gen.des seges, des vreeds. Steeds leest men des

soons (soms des soon).

OPM. 1.Rogge heeft in Brab. oorkonden, reeds in de 13de e., steeds rogs

(rogds, rogx).

OPM. 2.Here is voor eigennamen in de gen. her (her Stevens), meest ser (<'s

her): ser Stevens, enz.

d a t .-a c c . s i n g . Uiterst zelden vindt men hier -en: minen ghesellen; zeer vaak

heren, en in Limburg: herten.

n o m .-a c c . p l u r . Zelden vindt men -e: mensche, bode, gheselle. Naast sonen

is nog de oude plur.sone; solre heeft vaak een plur. solres (ook de vorm solder

komt voor).Scoe, tee ‘teen’, die ‘dij’, knie, ree hebben in het meerv. scoen, teen,

dien, knien, reen. Woorden als vorder, mombaer die hun slot-e verliezen, kunnen

ook plur. op -s hebben.

OPM. 3. Verscheidene nomina op -e zijn vrouwelijk geworden: balke, beke,

bete, blixeme, boge, galge, gore, grepe, hage, hate, hoghe ‘vreuge’, craghe,

core ‘keur’, maghe, mane, name, navele, necke, nese ‘neus’, rieme, roke, sale

(sele), scade, scheme ‘schaduw’, scote, sede, seghe, smake, snede, steke,

sterre, toghe ‘teug’, vane, vrede, wille, wolke.

Aant.b: zonder -e: soen in Geld. reeds 1318 (Tille § 272), Limb. (Kern §

139); begin 14de eeuwmombaer.

g e n .:des soon: zie de plaatsen bij V.H. p. 337 en vgl. Franck § 172 A.

2 (uitgespaarde flexie? Bijv. Mart. 3, 448, has CDes godszoene

[menschelicheit], hs D des gods sone m.; Rijmb. 25644 A tsmenschen

sone teken, D smenscen sone t., maar B smenscen soens t., C smenscen

suens t. Nader te onderzoeken).

sijns heers enz.: vgl. V.H. § 282 en Brugge 1289 met scoutetens knapen

(Drap. I 494. 18); Hamondt 1360ghesellinne herens Didderics (Moors

39. 3. 6); Tongeren 1398in ons ouders scoutets hant (Moors 152. 8).

P l u r . Vormen met -e in Drap., Ieper (dus W.-Vl.), bijv. nog Aardenburg

1310van der cnape voedersele (Wijffels 30) zijn te onderzoeken in

verband met de slot-n in 't Wvl. (Klankl. § 105).

Nom.hare sonen in orig. oork. 24-3-1303 van Alsemberg bij Brussel (AEB.

5578); voor de vocalische plur.scoe, vgl. § 12γ Aant.

OPM. 1. Bijv. Ieper 13261 vierendeel rugghen, van ere raziere rugghen

(Ieper II 607. 25; 551. 9); Tongeren 1396dat vaet rogghen (Moors 150.

23); Zoutleeuw 14de e.19 mudde rogghen (Brab. 869), maar in Brab.

oorkonden: Erps 13. 4. 1294.ii. mudde rocs (AEB 5577. 419), Leuven

149145 mud rox (Brab. 619), Diest 1379 4 halster rogs (ib. 368), Tongerlo

1374een sister rogs, dit sister rogghen (Martens p. 267); Antwerpen

1425;18 muddekene rox (Brab. 53), Breda 1338 een lopen roghs (117).

OPM. 3.Name is bijv, al vrouwelijk in 1260 te Saaftinge (OMO, 4. 15).

§ 17. 2. Vrouwelijke substantieven.

N.B. In onderstaand paradigma issiele een oorspronkelijke oudgerm. ō-stam, tonge

eenn-stam.

N a a r d i t p a r a d i g m a f l e c t e r e n :

b.

1.ö- (en jō-)stammen:

a.bede, boete, brake, brugghe, erde, ere, ghenade, gerde ‘tak, roede’, gerste, have,

helle, hitte, hoede, hulpe, hure, claghe, crebbe, mate, miede ‘loon’, minne, nichte,

pine, rouwe, side, sake, smarte, sonde, sorge, spise, tale, trouwe, veede, vreese,

vroude ‘vreugd’, vrome, wile, woestine, wolle, - adere, havene, redene, scotele,

scoudere, vedere, wortele;

b.evene ‘haver’, camere, cokene, crone, mettene, molene, strate; kemenade

‘woonvertrek’,maniere, noene, plaetse; abdisse, meesterse, draperie, costrie,

voghedie, avonture, nature (alle ontleend);

c. namen op -inge: maninge, woeninge, - op -inne: coninghinne, - op -nesse:

kennesse, - op -te: biechte, ghemeente, ghifte, siecte;

d. aansluitend, oude formaties op -î: diepe, goede, hulde, coude, meneghe ‘menigte’,

oude ‘ouderdom’, were.

2.n-stammen: assce, bloeme, dierne, ‘deerne’, duve, linde, quene ‘vrouw’, scale,

sonne, vrouwe, weduwe, wonde; kerke, munte, plante.

3. de feminina geworden masculina:balke, beke, bete, blixeme, boge, galge, gore,

grepe, hage, hate, hoghe ‘vreugde’, craghe, core ‘keur’, maghe, mane, name, navele,

necke, nese ‘neus’, rieme, roke, sale (sele), scade, scheme ‘schaduw’, scote, sede,

seghe, smake, snede, steke, sterre, toghe ‘teug’, vane, vrede, wille, wolke, en neutra

herte, oge, ore (§ 15 b), antwoorde, beelde, ellende, kinne, cruce, cudde, conne,

orconde, orloghe, scade ‘schaduw’ (§ 10).

§ 18. Bespreking.

g e n .-d a t . s i n g . Doordat vele woorden, die in een vóórmnl. periode tot de

vocalische flexie behoorden, wegens de overeenkomst in de nom.-acc. met de

woorden der consonantische flexie in één flexiesysteem zijn samengevallen (beide

gingen uit op -e), treft men nog de vroegere vocalische

uit-gang aan:der tale, ere, boete, vastnesse, kerke, were; zo ook in het Gelders vaak

-e bij de namen op -inge: betalinge.