• No results found

Hoewel Weber na de Eerste Wereldoorlog nog maar anderhalf jaar zou leven, is deze korte fase van zijn leven boeiend en belangrijk genoeg om er een aparte paragraaf aan te wijden.265 Dat ligt zowel aan de tijd zelf,

die uitermate bewogen en chaotisch was: de revolutie van 1918/19, de moeilijke beginfase van de Weimarrepubliek en het verdrag van Versailles, als aan Webers zeer drukke activiteiten: zijn houding ten aanzien van de revolutie, zijn betrokkenheid bij de 'Deutsche Demokratische Partei' (DDP), zijn aandeel in de grondwet van Weimar - en de daaraan gekop- pelde theorieën over politiek leiderschap -, zijn afvaardiging naar Versailles en tot slot zijn verblijf in München, waar hij zich weer vooral aan de wetenschap wijdde en gedurende een jaar aan de universiteit doceerde. Weber was in zijn laatste levensjaar buitengewoon actief en productief; Karl Jaspers beschreef zijn gemoedsgesteldheid zelfs als "manisch".266

De nederlaag van Duitsland in de Eerste Wereldoorlog heeft Weber ervaren als een absolute catastrofe. In een brief aan Else Jaffé van 12 november 1918 schreef hij over "diese furchtbare Erniedrigung und den qualvollen häßlichen Tod des alten Deutschland [..,]".267 De nederlaag en

de daarop volgende revolutie hebben Weber en de meeste van zijn tijdgenoten inderdaad ervaren als een "dood", als een enorme breuk in de geschiedenis, waarbij Duitsland weer helemaal teruggeplaatst werd in een tijd die niet bepaald tot de meest succesvolle van zijn geschiedenis behoorde: "Wir fangen noch einmal wie nach 1648 und 1807 von vorn a»".268 Maar al snel maakte Webers pessimisme plaats voor een construc-

tieve houding, waarmee hij redden wilde wat er nog te redden viel. In zijn ogen waren de twee voornaamste politieke opgaven voor Duitsland het

265. Zie voor deze fase van Webers leven vooral Lebensbild, pp. 629-712; W.J. Mommsen, Max

Weber 1890-1920, pp. 305-415; R.M. Lepsius, 'Max Weber in München', in: Interessen, pp. 9-30 en

tot slot de speciaal aan deze jaren gewijde band met politieke teksten en voordrachten: MWG 1/16, Zur

Neuordnung Deutschlands (1988), onder redactie van W.J. Mommsen i.s.m. W. Schwentker.

266. Zie de brief van Karl Jaspers aan Hannah Ahrendt van 29.4.1966, in: Hannah Ahrendt - Kar!

Jaspers. Briefwechsel 1926-1969, hrsg. von L. Köhler & H. Saner (München/Zürich, 1985), pp. 671-

674, aldaar p. 672: "Im letzten Jahr seines Lebens stand er [Weber] [...] in einer 'manischen', aber völlig disziplinierten Verfassung. Er sagte, noch nie seien ihm die Sätze und Begriffe mit solcher Klarheit in die Feder geflossen (die berühmten 170 Seiten, mit denen "Wirtschaft und Gesellschaft" beginnt, beweisen es). Er schrieb unbegreiflich viel, er hielt Vorlesungen, die kein Student vergessen hat. Er machte ständig politische Reisen, und hielt Reden, strahlte und litt zugleich",- Marianne Weber vermeldt dat Weber in München een "tweede jeugd" beleefde, zie Lebensbild, pp. 675 en 683. 267. Geciteerd in: MWG 1/16, pp. 3-4.

268. Weber in een brief aan Friedrich Crusius (hoogleraar klassieke filologie in München) van 24.11.1918, geciteerd in Lebensbild, p. 648. Weber drukte in deze brief echter ook zijn vertrouwen uit in een "derde jeugd" van Duitsland: "Wir haben der Welt vor 110 Jahren gezeigt, daß wir - nur wir - unter Fremdherrschaft eines der ganz großen Kulturvölker zu sein vermochten. Das machen wir jetzt noch einmal! Dann schenkt uns die Geschichte, die uns - nur uns - schon eine zweite Jugend gab, auch die dritte" (p. 649).

bereiken van een zo gunstig mogelijke vrede en het ontwerpen van een zo goed mogelijke binnenlandse politieke - democratische - orde.

Maar eerst werd Weber na de militaire nederlaag in oktober 1918 nog geconfronteerd met de revolutie die in november van dat jaar haar kop had opgestoken: op 4 november met de muiterij van de matrozen in Kiel, op 7 november, onder leiding van Kurt Eisner, in München en in andere regionale centra, en op 9 november ook in de hoofdstad Berlijn, waar Philipp Scheidemann de republiek uitriep en Wilhelm II naar Nederland vluchtte. De sociaal-democraat Friedrich Ebert werd de leider van een voorlopige regering, de 'Raad van Volkscommissarissen', die gedragen werd door de SPD en USPD, maar waarin ook nog burgerlijke krachten werkzaam waren (o.a. Hugo Preuß). Weber, voor wie de revolutie geenszins als een verrassing was gekomen, noemde haar "einen blutigen Karneval, der den ehrenvollen Namen einer Revolution nicht verdient".269

Zijn kritiek op de revolutie was dat haar timing wel erg ongelukkig was, namelijk op het moment dat de tegenstanders van Duitsland hun grootste triomf vierden. Daarbij kwam dat de kans op een mogelijke bemiddelende rol van president Wilson door de revolutie ("vrede tegen iedere prijs") verdwenen was, waardoor Duitsland uitgeleverd zou zijn aan vreemd gezag. Ook voor de binnenlandse politiek verwachtte Weber van de revolutie vooral een enorme chaos en een wanbestuur van de economie. Toch trad hij op verzoek tijdelijk toe tot de arbeiders- en soldatenraad van Heidelberg, waar hij naar eigen zeggen goede ervaringen opdeed.270 Maar ondanks

enig geflirt met het socialisme in deze tijd - vooral uit taktische overwegin- gen -, heeft Weber nooit echt geloofd in deze maatschappelijke orde.271

Een alternatief voor het burgerlijk-kapitalistisch systeem zag hij niet. Daarom deed Weber ook tijdens de revolutie van 1918/19 herhaaldelijk een oproep aan de burgerij om zich in te zetten voor het politiek en economisch herstel van Duitsland. Zonder haar medewerking zou naar zijn oordeel een nieuwe democratische orde in Duitsland niet tot stand kunnen komen.

Binnen deze context moet ook Webers toetreding tot de Deutsche Demokratische Partei (DDP) gezien worden. Midden november 1918 hadden vooral Alfred Weber, Theodor Wolff en Friedrich Naumann de

269. Geciteerd in Lebensbild, p. 642; vgl. PS, 546, waar Weber ook in zijn rede 'Politik als Beruf (jan. 1919) de revolutie nog een "Karneval" noemde; zie ook MWG 1/16, p. 270, in de 'Bemerkungen zum Fall Arco' (1920).

270. Zie W. J. Mommsen, Max Weber 1890-1920, pp. 320 en 530, n. 18 en Lebensbild, p. 644 ("Weber freut sich [...] an dem besonnenen Verantwortlichkeitsgefühl und der schlichten Tüchtigkeit der Mehrheitssozialisten, welche die von ihnen nicht gewollte Revolution gegen die Bolschewisten zu meistern suchen").

271. Vgl. W.J. Mommsen, Max Weber 1890-1920, pp. 320-323, vgl. p. 332 en van dezelfde auteur 'Kapitalismus und Sozialismus. Die Auseinandersetzung mit Karl Marx', in: Max Weber. Gesellschaft, pp. 144-181.

DDP opgericht als een partij voor de democratisch gezinde burgerij.272

Weber aarzelde aanvankelijk over zijn deelname, omdat hij nog kort daarvoor onomwonden de monarchie had verdedigd. Maar al snel ging hij overstag en was hij bereid mee te werken aan de formulering van het partijprogramma. Vanaf eind november hield hij voor de DDP buiten- gewoon succesvolle redevoeringen en werd hij, voor de verkiezingen van januari 1919, genomineerd als DDP-kandidaat van de Rijksdagkieskring Hessen-Nassau. Doordat hij echter, tot zijn grote teleurstelling, door de partijnotabelen op een uitzichtsloze plek op de kieslijst werd geplaatst, was zijn kandidatuur verkeken. In april 1920 trad Weber weer uit de DDP.273

Ook voor twee andere politieke functies kwam hij uiteindelijk niet in aanmerking. Ondanks zijn kritiek op de revolutie leek Weber in november 1918, dankzij zijn vroegere pleidooi voor een democratisering en parlemen- tarisering van het Duitse politieke systeem, de aangewezen persoon te zijn voor de post van staatssecretaris van Binnenlandse Zaken. In deze functie zou hij vooral moeten zorgen voor een democratische grondwet; uiteindelijk kreeg echter niet Weber, maar Hugo Preuß deze taak toebedeeld. Ook een benoeming van Weber tot gezant in Wenen vond geen doorgang.274

Wèl was Weber, als enige van de dertien deelnemers in een niet- ambtelijke functie, lid van de Pruisische grondwetscommissie, die van 9 tot 12 december 1918 in Berlijn bij elkaar kwam om een ontwerp voor een nieuwe grondwet op te stellen. Dat Weber zelf de indruk had dat zijn stem hier gehoord was, blijkt uit zijn brief direct na afloop van deze dagen, waarin hij schreef: "So, die Reichsverfassung ist - im Prinzip fertig, sehr ähnlich meinen Vorschlägen".275 Weber had in de eerste plaats gepleit

voor een federale staat. Een belangrijk grondwettelijk probleem in Duitsland was altijd de verhouding geweest tussen het Rijk en de verschillende deelstaten {Länder). Tijdens de revolutie van 1918/19 waren de separatistische tendensen, bijvoorbeeld in Beieren276, bijzonder sterk

geworden. Daarom was volgens Weber de enige realistische oplossing van het probleem van de Duitse eenheid dat men enigszins tegemoet kwam aan de verlangens van onafhankelijkheid binnen de verschillende deelstaten. Hij

272. Zie voor Weber en de DDP: Lebensbild, pp. 652-656 en 702-703; W.J. Mommsen, Max Weber

1890-1920, pp. 326-335 en 399-402; MWG 1/16, pp. 13-19. Zie voor de rol van Alfred Weber in de

DDP: E. Demm, Ein Liberaler, pp. 256-294.

273. In april 1920 wilde de DDP Weber als haar vertegenwoordiger naar de zogenaamde tweede 'socialiseringscommissie' sturen, hetgeen voor Weber een groot dilemma was. Uiteindelijk wees hij dit voorstel af. Zie voor Webers motieven om uit de DDP te stappen de brief van 14.4.1920 aan E. Petersen, afgedrukt in: W.J. Mommsen, Max Weber 1890-1920, pp. 333-334, n. 105. Weber schreef in deze brief onder andere: "Der Politiker soll und muß Kompromisse schließen. Aber ich bin von Beruf:

Gelehrter".

274. W.J. Mommsen vermoedt dat Webers felle optreden tegen de regering van Volkscommissarissen er aanzienlijk toe heeft bijgedragen dat hij niet in hoge politieke posities benoemd werd. Zie W.J. Mommsen, Max Weber 1890-1920, pp. 324-325.

275. Geciteerd in Lebensbild, p. 651 (brief van 13.12.1918).

pleitte ervoor dat "soviel Unitarismus als möglich in eine föderalistische Verfassung aufgenommen" werd.277 Verder maakte Weber zich sterk voor

het recht van enquête voor de Rijksdag, zoals hij dat ook al eerder had gedaan.278 Ook minderheden moesten van dit recht gebruik kunnen

maken. Overigens stond Weber met zijn eis tot het recht van enquête zeker niet alleen. Ook de door hem zeer geachte Hugo Preuß bijvoorbeeld had dit al in 1917 geëist.

Ongetwijfeld de belangrijkste - en later ook meest omstreden - bijdrage van Weber aan de grondwet van Weimar was zijn pleidooi voor een machtige rijkspresident, die door het volk gekozen moest worden en tegenwicht diende te bieden aan het parlement, de bureaucratie en de particularistische tendensen van de deelstaten. Het gaat hier om een "plebiszitäre Führerdemokratie", waarin een sterke, onafhankelijke en charismatische leider als vertrouwensman van de massa boven de partijpolitieke belangen stond en voor zijn beslissingen geheel zelf de verantwoordelijkheid droeg. Dit element van Webers politieke en wetenschappelijke denken is zó belangrijk, dat er in deze studie in een apart 'Excurs' aandacht aan zal worden besteed.

Zoals Weber zelf al schreef, heeft hij inderdaad zijn sporen in de grondwet van Weimar nagelaten. Weliswaar was de grondwet 'unitarischer' en waren de bevoegdheden van de rijkspresident minder verreikend dan Weber had voorgesteld, maar toch kan men stellen dat de Weimar- constitutie een van de weinige politieke 'feiten' is waarin Webers invloed is terug te vinden.

Natuurlijk kan dat laatste allerminst gezegd worden van de vredesonder- handelingen. Hier was Weber, zoals iedere andere Duitser, volstrekt machteloos. Weber heeft zich altijd fel gekeerd tegen het "eenzijdige" en "onrechtvaardige" verwijt dat alleen Duitsland de schuld van de oorlog zou dragen. Net als vele andere Duitsers was hij van mening dat het tsaristische Rusland de hoofdschuldige was van de Eerste Wereldoorlog. Met het doel een "Friede des Rechts" te bereiken en in de openbare mening van de neutrale staten het idee van Duitslands schuld te bestrijden, werd begin februari 1919 in Webers huis, op initiatief van de met hem bevriende prins Max von Baden, de 'Heidelberger Vereinigung für eine Politik des Rechts' opgericht. Deelnemers waren onder anderen Max Weber, zijn broer Alfred, Hans Delbrück, Hermann Oncken, Lujo Brentano, Max Graf Montgelas en Albert Mendelssohn-Bartholdy.279 Maar van hun wens dat er een onpartij-

dige onderzoekscommissie zou komen, kwam niets terecht. Wel werd

277. Zie MWG 1/16, 'Beiträge zur Verfassungsfrage anläßlich der Verhandlungen im Reichsamt des lnnem vom 9. bis 12. Dezember 1918', pp. 56-90, aldaar p. 57.

278. Zie bijvoorbeeld de brief aan Friedrich Naumann van eind december 1908, in: MWG 11/5, pp. 711-716, waarin Weber al pleitte voor het recht van enquête voor de Rijksdag. Zie verder ook MWG 1/15, m.n. pp. 268-277 en 488-490.

Weber op grond van zijn medewerking aan deze 'Vereinigung' gevraagd om midden maart deel te nemen aan de voorbereidende besprekingen van de 'Commissie voor de vredesonderhandelingen', en om met de vredes- delegatie mee te gaan naar Parijs. Samen met anderen moest hij daar het Duitse antwoord geven op het geallieerde memorandum over de Duitse oorlogsschuld. Na de gebruikelijke, maar natuurlijk ook begrijpelijke aarzelingen liet Weber zich toch overhalen. Dat hij het "Schmachvertrag" volstrekt onverteerbaar vond, blijkt uit de suggestie van Marianne Weber en Karl Jaspers dat Weber in deze tijd zelfs aan zelfmoord heeft gedacht.280 De uiteindelijke vredesdelegatie die in mei naar Versailles

reisde, bestond uit tachtig personen, onder wie zich behalve Max Weber ook Walther Rathenau, Mary Warburg en Hans Delbrück bevonden. Maar zoals bekend werden de besprekingen in Versailles meer gekenmerkt door harde 'dictaten' dan door onderhandelingen. Weber voelde zich dan ook volstrekt overbodig: "O, es war scheußlich in Versailles. Um nichts hat man mich gefragt, d.h. maßgeblich gefragt [...]".281 Weber was "krank vor Wut

und Verzweiflung" en wilde persoonlijk dat dit "onvervulbare" verdrag niet werd ondertekend.282 Zeer waarschijnlijk hangt het feit dat hij hierna de

politiek vrijwel geheel de rug toekeerde, samen met de ervaring van deze "smadelijke" vrede van Versailles.283

Vanaf juni 1919, toen Weber verhuisd was naar München, keerde hij zich inderdaad opnieuw, net als in 1915/16, geheel tot de wetenschap. Zijn wetenschappelijke activiteiten en zijn altijd daaraan gekoppelde eis van waardevrijheid lijken ook een bescherming van zijn persoonlijkheid tegen de in zijn ogen rampzalige politiek.284 Maar Weber trof het niet, want ook

in München was de politieke situatie zoals hij die in juni aantrof buiten-

280. Zie haar Lebensbild, p. 662: "In diesen Wochen spricht er einmal von der Sehnsucht nach dem blauen südlichen Meer, in das man hineingeht - weiter und weiter - für immer. 'Aber das kann ich Marianne nicht antun'".- Karl Jaspers schreef: "Er [Weber] war durch die Ereignisse tiefbewegt, war bei Deutschlands Zusammenbruch verzweifelt bis zur Neigung, nun auch selber untergehen zu wollen". Zie K. Jaspers, 'Max Weber. Eine Gedenkrede' (1920), in: K. Jaspers, Max Weber. Gesammelte

Schriften (München, 1988), pp. 32-48, aldaar p. 48. Aan Hannah Ahrendt schreef Jaspers: "Wer wie

Max Weber nicht bloß in der Theorie denkt, sondern dies Menschssein verwirklicht, kann zwar wunderbare Höhe erreichen, aber nur für den Augenblick, alles wird fragwürdig. Daher sein Leben lang die Neigung zum Tode, die Anwandlungen zu Selbstmordgedanken". Zie Hannah Arendt - Karl

Jaspers. Briefwechsel 1926-1969, hrsg. von L. Köhler & H. Saner (München/ Zürich, 1985), p. 672

(brief van 29.4.1966).

281. Geciteerd in Lebensbild, pp. 667-668 (brief van 30.5.1919, vgl. MWG 1/16, p. 33). 282. Brief van 20.6.1919, geciteerd in Lebensbild, p. 668.

283. Zie bijvoorbeeld de brief aan Marianne Weber van 30.5.1919: "Mit der 'Politik' ist jetzt 'Schluß'", in: MWG 1/16, p. 34, n. 97. Vgl. Lebensbild, p. 670.

284. Vgl. W.J. Mommsen, Max Weber 1890-1920, p. 334: "Harte wissenschaftliche Arbeit war seine selbstgewählte Therapie [...]". Zie ook MWG 1/16, p. 35: "Für politische Verpflichtungen fehlte Weber [vanaf juni 1919, P.D.] die innere Bereitschaft; er suchte statt dessen Zuflucht in rastloser wis- senschaftlicher Arbeit".

gewoon chaotisch en "oorlogszuchtig".285 Hier waren nog duidelijk de

naweeën voelbaar van de pas begin mei ten val gekomen communistische Radenregering. Daarbij waren 600 mensen om het leven gekomen. Gustav Landauer, een van de leiders van de Radenrepubliek, was vermoord en de Weber welbekende anarchisten Ernst Toller en Erich Mühsam waren gearresteerd. Weber was over het rechts-extremisme dat op de Raden- republiek volgde zeer bezorgd vanwege de bedreiging van de democratische orde van Weimar.286 Toch heeft hij slechts af en toe in het openbaar

opgetreden, onder andere in juli 1919 als getuige van Otto Neurath en Ernst Toller, die een leidende rol in de tweede Radenregering hadden gespeeld. Weber meldde in het proces tegen Toller, die van hoogverraad werd beschuldigd, dat hij "sterke menselijke sympathieën" voor hem had, maar ook dat Toller politiek zeer "onrijp" was en de wereld slechts vanuit zuiver ethische motieven probeerde te verbeteren zonder te letten op de resultaten. Kortom, Toller gold voor Weber als de gezindheidsethicus pur sang. Hij vatte zijn oordeel over hem als volgt samen: "Absolute Lauterkeit der

Absichten, gepaart mit ungewöhnlicher Weltfremdheit und Unkenntnis der politischen und wirtschaftlichen Realitäten"™1 Een paar maanden later,

in november, verdedigde Weber tegenover de Hongaarse regering een andere gezindheidsethicus, namelijk Georg Lukâcs, die als minister aan de Hongaarse Radenrepubliek had deelgenomen. Weber, die vanaf 1912 in Heidelberg vrijwel wekelijks met Lukâcs had gediscussieerd, was het, net als bij Toller, op politiek terrein volkomen met hem oneens en vond dat hij zijn wetenschappelijk werk weer moest oppakken, maar respecteerde toch zijn besluit.288 Verder is nog het 'geval Arco' in januari 1920 vermel-

denswaard, omdat Weber hier de socialistische student Meyer verdedigde, die door nationalistische studenten en aanhangers van graaf Arco - de

285. Zie bijvoorbeeld Webers brief in Lebensbild, p. 673: "Das Stadtbild ist noch recht kriegerisch, man vertieft die Schützengräben, verstärkt die Drahtverhause usw. [...]. Fortwährend finden Verhaftungen statt [...]".- Zie voor Webers verblijf in München ook R.M. Lepsius, 'Max Weber in München', in: Interessen, pp. 9-30; zie verder ook E. Weiller, Max Weber und die literarische Moderne, m.n. hst. IV: 'Literatur und Politik: Max Weber und die Intellektuellen im Umfeld der Münchener Räterevolution 1918/19', pp. 163-256.

286. Weber heeft de Weimar-republiek vanaf het begin ondersteund. In mei 1920 bijvoorbeeld was hij betrokken bij de "Kundgebung deutscher Hochschullehrer" ten gunste van de democratische republiek. Zie MWG 1/16, pp. 539-544- Kenmerkend voor Webers houding is dat hij zich zeer kwaad maakte over de Kapp-putsch die midden maart 1920 plaatsvond. Zie Lebensbild, p. 699. Maar even kenmerkend is het nationale gezichtspunt van waaruit hij deze Putsch beoordeelde: "Diese jetzige Kapp- Wirtschaft ist eine so haarsträubende Dummheit, daß ich an allem verzweifle: so den Franzosen in die Hände zu spielen". Geciteerd in: W.J. Mommsen, Max Weber 1890-1920, pp. 352-353 (brief aan Klara Mommsen, 16.3.1920).

287. Zie MWG 1/16, pp. 489-491: 'Zeugenaussage im Prozeß gegen Ernst Toller', het citaat op p. 489, vgl. 490 (twee maal een identieke formulering in resp. de Münchner Neuste Nachrichten en de

München-Augsburger Abendzeitung). Zie ook D. Dahlmann, 'Max Weber's Relation to Anarchism and

Anarchists: The Case of Emst Toller', in W.J. Mommsen & J. Osterhammel (eds.), Contemporaries, pp. 367-381.

288. Zie E. Karâdi, 'Ernst Bloch and Georg Lukâcs in Max Weber's Heidelberg', in: W.J. Mommsen & J. Osterhammel (eds.), Contemporaries, pp. 499-514, m.n. 508-509.

moordenaar van de revolutionair Kurt Eisner - werd aangevallen. Hoewel Weber Eisner geenszins wilde verdedigen, sprak hij zich duidelijk uit tegen de gratie voor Arco.289

Het 'geval Arco' was Webers laatste belangrijke stellingname in de Duitse politiek. Voor de rest heeft hij zich het laatste jaar van zijn leven gestort op de wetenschap, zowel op het docentschap aan de universiteit als op zijn publicaties. In München nam hij de leerstoel over van de bekende

Nationalökonom Lujo Brentano. In het zomersemester van 1919 gaf hij

colleges over 'Die allgemeinen Kategorien der Gesellschaftswissenschaft', overeenkomend met het huidige deel I van Wirtschaft und Gesellschaft. Maar omdat de meeste studenten dit college te moeilijk en abstract vonden, gaf hij in het wintersemester 1919/20 een andere reeks colleges, namelijk 'Abriß der universalen Sozial- und Wirtschaftsgeschichte'.290 Het aantal

toehoorders was in het algemeen zeer groot, zo'n 600, waarvan 2/3 deel 'gasten'. In februari 1920 organiseerden studenten een dispuut tussen Weber en Oswald Spengler, wiens eerste deel van zijn geruchtmakende Der

Untergang des Abendlandes aan het einde van de Eerste Wereldoorlog was

verschenen. Het viel te verwachten dat Weber Spenglers speculatieve geschiedfilosofie aanviel: "Ihre Prognosen, an Marx gemessen, sind dennoch ohne jeden wissenschaftlichen Wert".291