• No results found

Movement in the Literature of European Languages zo node ontbreekt

tyrants du jour’: positivisme, naturalisme, Parnasse; zie zijn Message poétique du symbolisme, Parijs 1947, dl. 2, p. 403.

3. Dresden, Symbolisme, p. 97; ook C.W. Bowra ziet daarin het kenmerkende van het symbolisme, zie zijn The Heritage of Symbolism, derde dr., Londen 1947, pp. 2-3.

4. Dresden, Symbolisme, p. 143; ook R. Wellek ziet in het gebruik van het meerduidige symbool hét kenmerk van het symbolisme, zie: ‘What is Symbolism?’ in The Symbolist Movement in

the Literature of European Languages, onder redactie van A. Balakian, Boedapest 1982, p. 26.

5. Dresden, Symbolisme, p. 110 (en 9, 118); A. Balakian spreekt over de ‘cult of ambiguity’, zie: ‘Conclusion’ in The Symbolist Movement in the Literature of European Languages, pp. 691-695. 6. Dresden, Symbolisme, p. 100, 7. Ook J. Kamerbeek jr. wijst op de voorkeur van symbolisten

voor immanente poëtica, ‘Op zoek naar een definitie van het symbolisme’, in: Levende talen 1970, pp. 772-773.

7. Dresden, Symbolisme, pp. 157-163 en G. Dorleijn, ‘“Het sterkste werkt wat is weggelaten”; J. H Leopold als symbolist,’ in: Literatuur I (1984), p. 80.

8. Vergl. The Symbolist Movement; a Critical Appraisal, New York 1977, p. 50 met de ‘Conclusion’ in The Symbolist Movement in the Literature of European Languages, p. 696.

9. Dresden, Symbolisme, p. 30.

10. A. Zijderveld, ‘De poëzie der Tachtigers in het licht van het symbolisme’, in:TNTL54 (1935), pp. 183-209.

11. H. van den Bergh en H. Pröpper, ‘Symbolisme’, in: Twee eeuwen literatuurgeschiedenis, onder redactie van G.J. van Bork en N. Laan, Amsterdam 1986, pp. 153-158.

12. W.J. van den Akker, Een dichter schreit niet; aspecten van M. Nijhoffs versexterne poetica, Utrecht enz. 1985, dl. 1, p. 72.

13. F. Erens, Vervlogen jaren; vervolledigd uitgegeven en van aantekeningen voorzien door H.G.M. Prick, Zwolle 1958, p. 111.

14. Zie: H.G.M. Prick, ‘Stéphane Mallarmé en Tachtig’, in: Maatstaf 27 (1979), afl. 5/6, pp. 129-148. 15. Zie: J.C. van Aart, Idealisme en ‘Idéisme’, Amsterdam 1977, p. 139, proefschrift Amsterdam

VU; en M. Hanot, De beginselen van Albert Verweys kritiek, Gent 1957, pp. 177-9. 16. A. Balakian, The Symbolist Movement, p. 111.

17. Zie: Ch. Chadwick, Symbolism, Londen 1971, pp. 2-4.

18. Vergl. D.A.M. Binnendijk, Een protest tegen den tijd; inleiding tot de poëzie van P.C. Boutens, Amsterdam 1945, pp. 19-20.

19. J.H. Leopold, Verzamelde verzen 1, Amsterdam 1982, p. 64. Het gedicht dient hier uitsluitend als illustratie bij de bespreking van Leopolds positie als symbolist. Een volledige analyse zou ook de context van dit vers in beschouwing moeten nemen.

20. Zie voor een uitwerking van dit thema: G.J. Dorleijn, ‘J.H. Leopolds Verzen’, in: Lexicon van

literaire werken.

21. H. Gorter, Verzen; de editie 1890, ingeleid en geannoteerd door E. Endt, Amsterdam 1977, p. 23

22. W. Kloos, ‘Literaire kroniek’, in: De nieuwe gids 6 (1890-1), dl. 1, p. 147.

23. Zie: J.D.F. van Halsema, ‘Gorter na Mei (2)’, in: De revisor 5 (1978), afl. 4, pp. 54-63. 24. Endt legt in zijn editie van de Verzen 1890 de relatie Gorter-Leopold juist naar aanleiding van

het geciteerde vers uit, zie p. 176. Vergl. ook W.E.G. Louw, Die invloed van Gorter op Leopold, Kaapstad enz. 1942, p. 119.

25. Zie: J.H. Leopold, Gedichten uit de nalatenschap, uitgegeven en van editie-technisch en genetisch-interpretatief commentaar voorzien door G.J. Dorleijn, Amsterdam enz. 1984, dl. 2, pp. 249-250 en verder 167-173. Monumenta literaria neerlandica 11, 4.

26. Zie: G. Dorleijn, ‘“Het sterkste werkt wat is weggelaten,” J.H. Leopold als symbolist’, in:

Literatuur 1 (1984), pp. 79-85.

27. A.L. Sötemann, Op het voetspoor van de dichter; de ontstaansgeschiedenis van J.H. Leopolds

‘Naast ons, naast ons, achter het riet’, Amsterdam 1980.

28. Vergl. J.H. Leopold, Gedichten uit de nalatenschap, uitgegeven en van editie-technisch commentaar voorzien door G.J. Dorleijn, dl. 2, p. 167.

29. J.H. Leopold, Verzamelde verzen 1, p. 148. 30. Idem, p. 152.

31. J.D.F. van Halsema, ‘Enkele bronnen van Leopolds Cheops’, in: Tijdschrift voor Nederlandse

32. P.C. Boutens, Verzamelde lyriek 1 (1898-1921), Amsterdam 1968, p. 21. 33. P.C. Boutens, Verzen, Den Haag 1898, p.XI.

34. Zie: A. Balakian, ‘Conclusion’, p. 683.

35. Vergl. W. Blok, P.C. Boutens en de nalatenschap van Andries de Hoghe, Amsterdam 1983, pp. 167, 179 en 370. Wat hier is vastgesteld in een deel van het oeuvre, lijkt te gelden voor het gehele latere werk.

36. P.C. Boutens, Verzamelde lyriek 1, p. 266.

37. P.C. Boutens, Verzamelde lyriek 2, Amsterdam 1968, p. 896.

38. Vergl. A.L. Sötemann, Over poëtica en poëzie, een bundel beschouwingen samengesteld en ingeleid door W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn, Groningen (1985), pp. 203-216.

39. P.C. Boutens, ‘Vorm en vormeloosheid in de dichtkunst’, in: Verslagen en mededelingen van

de Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde 1964, p. 364.

40. Idem, p. 365.

41. W. Blok, P.C. Boutens en de nalatenschap van Andries de Hoghe, p. 226. 42. P.C. Boutens, Verzamelde lyriek 2, p. 765.

43. Zie bijvoorbeeld H. van Gorp e.a., Lexicon van literaire termen, tweede dr., Groningen 1984, p. 300.

44. S. Vestdijk, Albert Verwey en de Idee, tweede dr., Amsterdam 1965, p. 68. Vergl. A. Verwey,

Proza 3, Amsterdam 1921, pp. 184-193.

45. E. d'Oliveira, De mannen van '80 aan het woord, tweede dr., Amsterdam z.j., p. 60. 46. S. Vestdijk, Albert Verwey en de Idee, p. 38; vergl. ook pp. 34 en 41.

47. Idem, p. 122.

48. R. Wellek, ‘The Term and Concept of Symbolism in Literary History’, in: Discriminations;

Further Concepts of Criticism, New Haven enz. 1970, p. 118.

49. H. van den Bergh, ‘De heilige eenvoud van J.A. Dèr Mouw: zijn plaats binnen de poëtica van zijn tijd’, in Tirade 22 (1978), p. 440.

50. J.A. Dèr Mouw (Adwaita), Volledig dichtwerk, Amsterdam 1986, p. 90. 51. H. van den Bergh, ‘De heilige eenvoud van J.A. Dèr Mouw’, p. 410.

52. H. van den Bergh, ‘Roland Holst als super-symbolist’, in: Maatstaf 20 (1972-3), pp. 816-827. Het grote aantal symbolistische kenmerken dat Van den Bergh noemt (liefst 38!) berust ten dele op een misleidende lezing van het boek van J. Aerts, Stijlgeheimen bij Karel van de

Woestijne, Leuven 1956. Aerts maakt bij voortduring een subtiel onderscheid tussen

impressionistische en symbolistische kenmerken. Dat verschil lijkt te verdwijnen in Van den Berghs opsomming.

53. A. Roland Holst, Proza I, Amsterdam 1983, p. 78. 54. Idem, p. 84.

55. Zie: J. Goffard, ‘Adriaan Roland Holst en Oswald Spengler’, in: De Vlaamse gids 57 (1973), afl. 10, pp. 19-31.

56. A. Roland Holst, Poëzie 1, Amsterdam 1981, p. 259. Vergl. ook het gedicht ‘Winteravondval’, pp. 234-236.

57. A. Roland Holst, Proza 1, pp. 354-355.

58. P.N. van Eyck, Verzameld werk 5, Amsterdam 1962, pp. 7-64.

59. L.H. Mosheuvel, Een roosvenster; aantekeningen bij Een winter aan zee, Groningen 1980. Proefschrift Utrecht.

60. A. Roland Holst, Proza 1, p. 348.

61. Zie W.H. Stenfert Kroese, De mythe van A. Roland Holst, Amsterdam 1951, p. 62; en A.L. Sötemann, ‘De meeuwen van A. Roland Holst’, in: Over poëtica en poëzie, pp. 191-202. 62. H. Bossaert, ‘A. Roland Holst, W.B. Yeats en de kunstidealen van het Franse symbolisme’, in:

Nieuw Vlaams tijdschrift 26 (1973), pp. 155-176.

63. C.M. Bowra, The Heritage of Symbolism, p. 230.

64. Zie: J.D.F. van Halsema, Bijeen het vroeger en later; de dichter Leopold en zijn bronnen, Amsterdam 1986, pp. 156-180; 214-220. Proefschrift AmsterdamVU.

65. Vergl. Approaching Postmodernism, onder redactie van D. Fokkema en H. Bertens, Amsterdam enz. 1986, pp. 4, 53-55.

66. Zie bijvoorbeeld: L. Forestier, ‘Symbolist Imagery’, en R. Gullon, ‘Symbolism and Modernism’, in: The Symbolist Movement in the Literature of European Languages, resp. pp. 101-118 en 213-228.