• No results found

Diagnose & advies3

115Motivatie en dwang

motivatie kunnen beschadigen doordat mensen dan de interesse in de taak verliezen en de activiteit alleen uitvoeren vanwege de beloning. Uit onderzoek blijkt voorts dat mensen ernaar streven zichzelf te zien als de oorzaak van het gedrag, en dat het dus misgaat als een handeling die op zichzelf motiverend is door anderen wordt gekoppeld aan opbrengsten. Mensen ervaren dan verlies van autonomie en daardoor treedt een daling van de intrinsieke motivatie op.

Dwang, of ‘de stok achter de deur’, is in de afgelopen jaren een belangrijk middel voor de reclassering geworden. Over het nut van dwang hebben wij met de gevonden literatuur geen consistent beeld kunnen vormen. Er zijn onderzoeken waaruit blijkt dat dwang helpt, dat wil zeggen dat het nale-ving van afspraken bevordert, en er zijn onderzoeken die aantonen dat dwang averechts werkt. Enkele opmerkingen zijn er echter wel te maken. Regelgeving of aanscherping van regelgeving heeft vaak onbedoelde effecten die negatief uitwerken op de vermindering van recidive. Daarom moet voorzichtig worden gedaan met regelgeving en de aanscherping ervan. Strengere regels en intensieve controle van naleving door een justi-tiabele kunnen er weliswaar toe leiden dat hij bijvoorbeeld bijzondere voorwaarden naleeft, maar leveren door de bank genomen slechts meer (technische) overtredingen op, die niet altijd veel te maken hebben met (dreigende) recidive. Er moet een goed evenwicht tussen regels en profes-sionaliteit van de reclasseringswerker zijn.

Hetzelfde geldt voor de dreiging met grotere vrijheidsbeperking of vrij-heidsbeneming. Deze stok achter de deur is een externe motivatie die zonder verdere ondersteuning van andere beïnvloeding slechts beperkte werking heeft. Een stok achter de deur is nuttig, maar als enig middel niet effectief. Veel onderzoekers spreken van een evenwicht tussen regelgeving en controle enerzijds en begeleiding anderzijds.

Onderzoek heeft tot nu toe nog weinig concrete informatie opgeleverd over de lange termijn effecten van dwang en regelgeving, zoals recidive-vermindering.

Uit onderzoek is wel gebleken dat een positieve benadering van veroor-deelden effectiever is. Wij noemen bijvoorbeeld de strengths­based bena-dering en active responsability voor veroordeelden. Bij deze initiatieven gaat het erom dat veroordeelden onder toezicht van de reclassering meer zelf inbrengen voor hun re-integratie, waarbij dan de nadruk minder op hun fouten komt te liggen en meer op de positieve aspecten van hun terugkeer.

De activiteiten die de reclassering uitvoert, staan niet op zichzelf. De effectiviteit van reclasseringsactiviteiten is dan ook voor een deel afhan-kelijk van factoren die buiten deze activiteiten zelf liggen. Een gedrags-interventie heeft bijvoorbeeld een bepaalde effectiviteit die niet alleen het gevolg is van de specifieke elementen waar zij uit is opgebouwd (de methoden en technieken die uit de theorie voortkomen), maar ook van de omgeving waarin zij wordt uitgevoerd, de personen door wie zij wordt uitgevoerd, en de eigenschappen van de mensen die de training volgen. De reconstructie van programmatheorieën was in eerste instantie gericht op de vier productgroepen van de reclassering. In het kielzog van deze reconstructie kwamen andere, meer algemene vragen boven water die nu juist gaan over de bovengenoemde interne en externe factoren die het werk van de reclassering kunnen beïnvloeden. Om de invloed van deze en andere factoren vast te stellen zullen enkele onderzoeksvragen daarover beantwoord moeten worden. Dit hoofdstuk bevat zoals al in paragraaf 1.5 gezegd, een verkenning van de onderzoeksdomeinen. Onderstaand worden de belangrijkste genoemd, met enige uitleg. De volledige lijsten met vragen zijn opgenomen in bijlage 3.

Samengevat zijn het vragen die over de professionals en de organisatie van de reclassering gaan (paragraaf 8.1) en vragen over de omgeving van de reclassering (paragraaf 8.2). In paragraaf 8.3 wordt uitgebreider stil-gestaan bij de eigenschappen van de doelgroep van de reclassering.

8.1 De professionals en organisatie van de reclassering

De reclassering is zelf ook een onderzoeksdomein. Daarmee wordt bedoeld dat er mogelijk interne factoren van de reclassering zijn die van invloed zijn op de effectiviteit van de interventies die zij pleegt om haar doelen te bereiken. Zo kan het zijn dat de beleidstheorieën en -aannames niet (geheel) geaccepteerd en dus ook niet (juist) gebruikt worden door de uitvoerders van reclasseringsactiviteiten. Daarnaast kan het ook zijn dat reclasseringsmedewerkers onvoldoende zijn toegerust om te werken met de genoemde theorieën en aannames. Als deze zogenoemde programma-integriteit er niet is, is het de vraag wat de betekenis en de waarde van de wetenschappelijke onderbouwing van beleidstheorieën en -aannames zijn. Een onderzoeksvraag daarover is de volgende:

25 Worden de geldende beleidstheorieën en ­aannames van de reclassering door de professionals van de reclassering toegepast zoals bedoeld?

Zoals al eerder gezegd is de reclassering een organisatie die voor de uitvoering van haar taken professionals inzet. Op grond van de bevindin-gen uit het bevindin-genoemde onderzoek van Boone (2002) alleen al is het gerecht-vaardigd om de bovenstaande vraag te stellen.

In 2003 heeft Wanningen in opdracht van Reclassering Nederland een onderzoek uitgevoerd onder tachtig medewerkers van deze organisatie om

Overige onderzoeksdomeinen

‘duidelijkheid te krijgen over de perceptie van de SRN-medewerkers rond (1) de kernwaarden en -opdracht, respectievelijk (2) identiteit, missie, richting en kwaliteit. De bevindingen en aanbevelingen die uit de analyse van de interviewdata voortkomen, dienen als een uitgangspunt voor het Directieteam om te besluiten.’ (Wanningen, 2003: 3)

In groepsinterviews is aan de medewerkers naar hun mening gevraagd omtrent genoemde thema’s. Hoewel niet uitdrukkelijk werd gevraagd naar de persoonlijke beleidstheorieën van medewerkers, kan uit de resultaten van de interviews wel geconcludeerd worden dat de meesten van hen de missie van Reclassering Nederland weliswaar ambitieus vonden, maar toch onderschreven.

In het buitenland heeft Bracken (2003) in twee regio’s, de ene in Canada en de andere in Engeland, kwalitatief onderzoek gedaan naar de kennis en kunde die reclasseringswerkers belangrijk vinden voor hun werk. Daar-bij kwamen ook interessante bevindingen over hun ‘beleidstrouw’ naar boven, dat wil zeggen, de onderzoeker trekt sommige van zijn bevindin-gen in verband met deze ‘trouw’ in twijfel:

‘What was not clear from this research was the extent to which

probation officers indicated the importance of a skill or knowledge area because it was official policy that this was important, or because they believed it to be important and demonstrated that through their work with offenders.’ (p. 113)

Jammer genoeg laat hij het bij deze constatering. Daarnaast is het ook jammer dat zijn onderzoek, hoe interessant ook, voornamelijk subjectieve (meningen van reclasseringswerkers) bevindingen oplevert. Een objectief antwoord op vraag 25 geeft hij niet.

Al met al blijft het denkbaar dat professionals van de reclassering andere theorieën ‘aanhangen’ die wel of niet in de geldende beleidskaders passen. Zeker omdat sinds het onderzoek van Wanningen (2003) er veel inhoude-lijke veranderingen zijn doorgevoerd bij de reclassering, is het relevant om verder onderzoek te doen naar de eventuele ‘persoonlijke’ theorieën en de redenen daarvoor.

26 Waaruit bestaat de professionaliteit van reclasseringsmedewerkers?

In de vorige vraag (25) wordt weliswaar ingegaan op de professionaliteit van de reclasseringsmedewerkers, maar slechts oppervlakkig. Gezien de grote invloed van de reclasseringsmedewerkers op de uitvoering (en dus op de effectiviteit) van reclasseringsactiviteiten, is het belangrijk om duidelijkheid te scheppen over de professie van reclasseringswerker en mutatis mutandis zijn professionaliteit. Het gaat er dan om vast te stellen welke eigenschappen, vaardigheden en competenties professionals van de reclassering moeten hebben om het reclasseringswerk optimaal uit te voeren. Het genoemde onderzoek van Bracken (2003) is daar een voor-beeld van. Overigens kwam hij tot dezelfde conclusies als anderen (Rex, 1999; Barry, 2000; Trotter, 2000; Farrall, 2004; Burnett & McNeill, 2005;

119