• No results found

Motieven van seriebrandstichters

Brandstichters vormen een bijzonder gevarieerde groep delictplegers. In veel publica- ties worden uiteenlopende ‘kapstokken’ gebruikt om brandstichters nader in te delen. In mindere mate gebeurt dit ook specifiek voor seriebrandstichters. De meest gebruik- te indeling is op basis van motieven.

De in de literatuur meest genoemde motieven, die in meer of mindere mate ook kunnen voorkomen bij seriebrandstichting, zijn (in willekeurige volgorde): geldelijk

15 De DSM verandert in de loop der tijd; criteria voor diagnosen worden naar gelang nieuwe inzichten aange- past. Voor wat betreft pyromanie wordt het uitsluitingscriterium van middelenintoxicatie ten tijde van de brandstichting in de literatuur ter discussie gesteld, omdat hierdoor een forse groep herhalende brandstich- ters wordt uitgesloten (bijvoorbeeld Lindberg et al., 2005).

gewin (winst), verhullen van een ander misdrijf, een ideologisch motief, erkenning/ aandacht en wraak (zie bijvoorbeeld Davis & Lauber, 1999; De Haan, 2007; Kocsis, 2002). Welke motieven het meest voorkomen bij seriebrandstichters wordt in de litera- tuur meestal niet duidelijk beargumenteerd (zie bijvoorbeeld Davis & Lauber, 1999; De Haan, 2007; Geller, 2008; Kocsis, 2002). In een studie van Sapp et al. (1998) blijkt

wraak het meest voorkomende motief (41%), gevolgd door opwinding (31%) (ook wel

omschreven als ‘spanning’) en vandalisme (7%). Bij seriebrandstichting uit wraak kan de wraak gericht zijn op een bepaalde persoon, een groep of instelling, of de wraak kan niet specifiek gericht zijn maar gelden voor de maatschappij als geheel, wanneer de dader zich bijvoorbeeld ‘onheus bejegend’ voelt door de maatschappij (Davis & Lauber, 1999). Dit maakt het motief complex. Volgens Canter en Fritzon (1998) ko- men seriebrandstichters vooral voor in de categorie expressieve brandstichtingen in/ aan een object. Het delict heeft voor hen met andere woorden een expressieve functie. Terugverwijzend naar de term communicative arson is brandstichting voor seriebrand- stichters met een gebrek aan sociale vaardigheden een ‘veilige’ manier om zich te uiten. Eenzaamheid, zich afgewezen voelen en boosheid of frustratie vanwege mislukte of ontbrekende (seksuele) relaties kunnen volgens forensisch behandelaars drijfveren zijn voor seriebrandstichters (Schoenmakers et al., 2010). In de literatuur wordt een erkenning- of aandachtmotief ook regelmatig genoemd, waarbij de seriebrandstichter te werk gaat vanuit een roep om hulp of aandacht. In het Nederlandse onderzoek van Schoenmakers et al. (2012) staan de seriebrandstichtingen veelal in het teken van (een combinatie van) het zoeken naar aandacht of erkenning, het afreageren van frustraties of boosheid, of juist het oproepen van spanning of de ‘kick’. Wraak komt in de bestu- deerde casuïstiek minder sterk naar voren. Volgens de onderzoekers komt dit mogelijk mede door verschillende gehanteerde definities. Zo is het afreageren van frustratie en/ of boosheid in het algemeen (dus niet gericht op een specifiek persoon) onder een bre- dere definitie op te vatten als wraak (wraak in het algemeen/tegen de maatschappij). Tot slot kunnen ook instrumentele motieven voorkomen bij seriebrandstichting, bij- voorbeeld als iemand meermalen brandsticht om er materieel of financieel op vooruit te gaan, zoals door het opstrijken van verzekeringsgeld (Kocsis, 2002; Kocsis & Irwin, 1997) of als brand wordt gesticht om ontdekking van andere delicten te voorkomen.

4.6 Delictkenmerken

De in de voorgaande paragrafen besproken bevindingen gaan over de persoon van de seriebrandstichter. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar kenmerken van de brandstichtingen, al dan niet in relatie tot het gedrag van de dader, zoals pleegtijd- stip, vervoermiddel, delictplanning, situationele kenmerken zoals middelengebruik en bijvoorbeeld het gedrag van de dader na het delict. Het meeste onderzoek gaat in op het geografische gedrag van seriebrandstichters (o.a. Fritzon, 2001; Meany, 2004) en het classificeren van brandstichtingen door het clusteren van delictgedragingen

( Santtila et al., 2002; Santtila, Fritzon & Tamelander, 2004). Het classificeren van seriebrandstichters op basis van delictgedrag en het linken van brandstichtingen komen in de volgende paragrafen aan bod.

Pleegtijd

Seriebrandstichters plegen hun delicten met name in de avond en in de nacht. De brandstichtingen concentreren zich rond het weekend (Santtila et al., 2004; Sapp et al., 1998). Prins (2001) vindt in Groot-Brittannië een oververtegenwoordiging van brandstichtingen gepleegd op vrijdag, zaterdag en zondag. Ook in recent Nederlands onderzoek naar seriebrandstichters komen de nachtelijke uren en dagen rond het week- end het meest frequent naar voren (Schoenmakers et al., 2012). Er blijkt wat betreft tijdstip een verschil tussen soloplegers en groepsplegers. Brandstichtingen gepleegd door groepen daders zouden vaker ’s middags en in de vroege avond plaatsvinden; brandstichtingen door soloplegers vaker ’s nachts (Van Hoek, 1989).

Vervoermiddel

De meeste seriebrandstichters in buitenlands onderzoek verplaatsen zich te voet naar de plaats delict (Sapp et al., 1996; Santtila et al., 2004). In het onderzoek van Sapp et al. (1996) verplaatst de meerderheid van seriebrandstichters in de Verenigde Staten (61%) zich te voet. Een vijfde gebruikt gemotoriseerd vervoer (20%) en slechts een klein deel van de daders gebruikt de fiets (5%). Een kleine groep is al op de plek van de brandstichting aanwezig (8%) en de overigen gebruiken meerdere vervoermiddelen. Ook in Nederlands onderzoek blijken seriebrandstichters zich doorgaans te voet te verplaatsen naar de plaats delict; daarnaast gebruiken de Nederlandse seriebrandstich- ters vaak de fiets (Krikke, 2010; Schoenmakers et al., 2012). Met de interpretatie van bevindingen over gebruikte vervoermiddelen en reisafstanden, moeten de geografische spreiding en het landschap in landen dan wel regio’s in acht worden genomen. Boven- dien is de fiets in Nederland een heel gangbaar vervoermiddel.

Objecten

In de onderzoeken blijkt de objectkeuze van seriebrandstichters uiteen te lopen, waarbij woningen en bedrijfspanden, voertuigen, containers en bosschages de meest populaire doelwitten zijn (Krikke, 2010; Sapp et al., 1996; Schoenmakers et al., 2012). De percentages over hoe vaak deze populaire doelwitten voorkomen, lopen van 10% tot ruim 20%. Ook binnen een serie is de doelwitkeuze gevarieerd. Slechts in vijf van de zeventien series die Schoenmakers et al. (2012) onderzoeken, is er een hoge mate van specialisatie in een bepaald object (hoofdzakelijk containers en coniferen). Afwijkingen in de onderzoeksbevindingen kunnen samenhangen met verschillen in definities van de categorieën en/of met de verschillende ruimtelijke kenmerken tussen de Verenigde Staten en Nederland.

Delictplanning

Een ander kenmerk waarop daders onderling kunnen verschillen, is de mate van delictplanning. Sapp et al. (1996) rapporteren dat bijna de helft van de door hen on- derzochte seriebrandstichters het huis verlaat met de intentie brand te stichten en te kennen geeft dat de branden opzettelijk en voorbereid waren. Ruim een derde van de onderzochte groep zegt de delicten impulsief te plegen. De Nederlandse brandstichters in het onderzoek van Schoenmakers et al. (2012) nemen geen voorzorgsmaatregelen tegen herkenning. In de meeste van de zeventien onderzochte series oriënteren de daders zich vooraf niet specifiek op de omgeving ten behoeve van het brandstich- ten. De daders zijn vanuit hun dagelijkse routine vaak wel bekend met de omgeving. Brandversnellende of -geleidende middelen worden niet vaak meegenomen naar de plaats delict. In lijn met buitenlands onderzoek gebruiken de brandstichters in de meeste gevallen materialen die zij aantreffen op de plaats delict.

Situationele factoren

Uit de verklaringen van seriebrandstichters blijkt dat er voorafgaande aan het delict soms iets ‘gebeurd is’ waardoor zij op dat moment bijvoorbeeld boos of gefrustreerd zijn. Voorbeelden zijn het verliezen met gokken, het willen inbreken wat niet wil luk- ken, of een aanvaring met een collega op het werk. Deze gebeurtenis kan opgevat worden als de ‘trigger’ die de directe aanleiding vormt voor het daadwerkelijke brand- stichten (Schoenmakers et al., 2012). Het gebruik van alcohol kan daarbij drempel- verlagend werken. Seriebrandstichters of recidiverende brandstichters zijn veelal onder invloed van alcohol ten tijde van de brandstichting. Percentages lopen daarbij uiteen van bijna de helft van de seriebrandstichters (Sapp et al., 1996, 1998) en twee derde van de recidiverende brandstichters (Lindberg et al., 2005), tot driekwart van de serie- brandstichters (Schoenmakers et al., 2012). Het gebruik van alcohol hangt mogelijk mede samen met het nachtelijke karakter van de brandstichtingen en de pleegtijd rond het weekend. Dit kan blijken uit de routines van de daders. Een aantal geeft aan brand te stichten na kroegbezoek of na ’s avonds thuis te hebben gedronken (Schoenmakers et al., 2012).

Reisgedrag

Het merendeel (70%) van de seriebrandstichters die onderzocht zijn door Sapp et al. (1996) sticht de branden binnen een straal van ruim drie kilometer (twee mijl) van hun woning. Een theorie die het delictgebied en bijbehorende reisgedrag van da- ders beschrijft, is de circle theory of environmental range ontwikkeld door Canter en Larkin (1993). De theorie maakt een onderscheid tussen het cirkelvormige delictgebied ( criminal range), het gebied dat alle plaatsen delict van de dader bevat en het cirkel- vormige woongebied (home range), het gebied dat de dader kent en waarbinnen zijn

dagelijks leven zich afspeelt. Daarnaast zijn er twee modellen die het geografisch reis- gedrag van de seriedader omschrijven:

1. In het reizigersmodel (commuter) reist een dader buiten zijn woongebied om de delicten te plegen. Het delict- en woongebied overlappen niet.

2. In het stropermodel (marauder) is er overlap tussen het woongebied en het delict- gebied. De plaatsen delict zijn gesitueerd rondom de woonlocatie van de dader. Hoewel bevindingen in de literatuur enigszins uiteenlopen, wordt het stropermodel vaker in verband gebracht met seriemisdrijven en meer specifiek met seriebrandstich- ting (Canter & Larkin, 1993; Meaney, 2004). Edwards en Grace (2006) vinden in hun onderzoek evenveel reizigers als stropers. Ook Kocsis en Irwin (1997) passen het model toe op seriebrandstichting. Volgens hun bevindingen laten seriebrandstichters juist vaker een stroperpatroon zien dan een reizigerspatroon. Ruim 80% van deze da- ders woont in het delictgebied. Ook andere onderzoeken tonen aan dat met name het stropermodel van toepassing is op seriemisdrijven, waaronder seriebrandstichting (bij- voorbeeld Meany, 2004). Dit kan te maken hebben met de beschikbaarheid van vol- doende doelwitten dichtbij huis en het motief om het delict te plegen (Meaney, 2004). Ook het onderzoek van Schoenmakers et al. (2012) ondersteunt het gegeven dat serie- brandstichters hun delicten binnen een af te bakenen gebied plegen (criminal range). Bij bijna alle onderzochte series (N=17) vallen de brandstichtingen binnen een dui- delijk afgebakend delictgebied. Daarnaast opereren deze seriebrandstichters volgens het zogenoemde ‘stropermodel’: zij wonen allemaal in het delictgebied. De meerder- heid van de daders sticht niet verder dan drie kilometer van het eigen woonadres branden. Dit benadert de bevindingen van Sapp et al. (1996) dat het merendeel van de seriebrandstichters in een straal van drie kilometer van de woning opereert.

Postdelictgedrag

Volgens buitenlands onderzoek blijft een groot deel van de seriebrandstichters kijken naar de brand en keert meer dan de helft van de seriebrandstichters binnen 24 uur terug naar de plaats delict (Sapp et al., 1996). Schoenmakers et al. (2012) vinden andere resultaten. Volgens de recherche-informatie (veelal de verhoren) blijven de daders bij de meeste brandstichtingen juist niet kijken en keren zij in de meeste geval- len niet terug. Het is echter wel zo, hoewel dit binnen de series niet frequent voor hoeft te komen, dat de meeste seriebrandstichters ergens in de serie wel een keer of vaker terugkeren naar de plaats delict en/of incidenteel of vaker blijven kijken.