• No results found

Moslim zijn is ‘gewoon’

In document ‘JE PROBEERT EEN ANDER MENS TE ZIJN’ (pagina 101-107)

BIJLAGE 5. ISLAM ALS ‘GELEEFDE RELIGIE’

5.2. Moslim zijn is ‘gewoon’

Voor veel moslims is islam en moslim-zijn ‘gewoon’; ‘iets’ dat altijd aanwezig is in hun leven. Velen maken mee- en ervaren op jonge leeftijd wat dit moslim-zijn inhoudt omdat zij kennis verkrijgen van hetgeen waarin een moslim gelooft, zoals beschreven in de verzen van de Koran. Ilias vertelde bijvoorbeeld: ‘[…] die (Koranverzen, ldl) heb ik van mijn moeder meegekregen, zij vond dat heel belangrijk en iedere avond las zij deze aan ons voor.’ Ook krijgt men van jongs af aan mee wat het is om moslim te zijn doordat men in zijn of haar omgeving in aanraking komt met de orthopraxie van islam als ‘geleefde religie’.

Centraal in deze paragraaf staan de vragen ‘wat betekent islam en moslim-zijn voor jou?’ en ‘op welke manier speelt religie een rol in jou dagelijkse leven: hoe heb jij dit vanuit de opvoeding meegekregen? En hoe geef jij hier uiting aan?’ In de gesprekken leidde de eerste vraag steevast in het

90

opnoemen van de vijf verplichtingen die een moslim behoort na te leven, evenals de ge- en verboden met betrekking tot spijswetten, kledingvoorschriften en de daaruit voortvloeiende moeilijkheden die mijn gesprekspartners soms ervaren. Ook werd vaak verwezen naar normen en waarden waaronder roddelen als ‘iets’ dat moslims niet horen te doen, het verrichten van eerlijke arbeid waarmee men op een eerlijke manier geld verdient, en goed zij voor je medemens, als typerend voor moslims. Een moslimidentiteit vormt op deze manier een referentiekader van waaruit mijn gesprekspartners bepaalde gedragingen en praktijken naleven.

Islam is een belangrijk element in de zelf-definiëring en het zelfbeeld van moslims, maar de mate waarin iemand gelooft en de religie praktiseert is voor velen een persoonlijke aangelegenheid. Tegelijkertijd vormt islam en moslim-zijn een belangrijk element in iemands habitus. Mahmood (2012) beargumenteert dat in het verkrijgen van een habitus pedagogie; het aanleren en eigen maken van bepaalde gedragingen, een aanzienlijke rol speelt. Daarom spelen het gezin en de omgeving, alsook het mogelijk veranderen van deze omgeving een cruciale rol in het vormen van een habitus. Habitus betreft dus bewust of onbewust aangeleerd gedrag en denkpatronen die uiteindelijk een substantieel onderdeel van de eigen ‘ik’ worden.

Velen krijgen van huis uit, door ouders en omgeving, mee wat het is om moslim te zijn. Dat wil zeggen, wat moslims behoren te doen betreffende gedragingen, kledingvoorschriften en het zo goed mogelijk naleven van de vijf verplichtingen. Deze habitus wordt sterk beïnvloed door de frequentie waarmee iemand bepaalde gedragingen waarneemt in zijn of haar gezin (familie en vrienden). Daarnaast speelt de lokale context (omgeving) waarin iemand zich bevindt een rol in het zich eigen maken van een religieuze identiteit, in welke mate deze religieuze identiteit tot uiting komt en daarmee waarneembaar is voor anderen.

Familie en het gezin functioneren als rolmodellen. Zo vertelde Jasmin dat het voor kinderen ‘heel goed is om te zien, het is niet alleen leren, je moet ook zien hoe mensen leven in je familie.’ Voor Amal geldt hetzelfde. Zij benadrukt dat ouders een voorbeeldfunctie hebben en dat wanneer ouders het ‘juiste’ doen: een zo goed mogelijk leven leiden conform islam, ‘het makkelijker wordt om dit ook te doen, als je het juiste voorbeeld hebt.’ Het belang van ouders als rolmodellen wordt onderstreept door een van de informanten. Zij vertelt dat haar moeder geen hoofddoek draagt en dat niemand anders in haar directe omgeving zich ‘bezighoudt’ met islam, hetgeen van invloed is op haar eigen zoektocht naar islam:

Van zo’n persoon kan ik niet verwachten dat ik dan ook wat meekrijg, maar ja zij heeft het ook nooit meegekregen. Daarom heb ik het nog moeilijker gehad dan alle anderen, ondanks dat ik moslim ben. (…) Bij mij hebben ze gezegd “ja dit ben je, klaar.” En ja ik moest het zelf gewoon allemaal uitzoeken.

Voor praktiserende moslims is het voldoen, of in ieder geval het zo goed mogelijk voldoen en naleven van deze geboden belangrijk, omdat het geboden van God betreft en je het ‘daarom behoort te doen’, waarna bovengenoemd citaat aan het begin van dit hoofdstuk refereert. Wel is er voor velen sprake

91

van een ‘mix’ van cultuur en religie en is men zich bewust van verschillen in het praktiseren van islam afhankelijk van culturele achtergrond:

In die zin is religie gewoon onderdeel van de cultuur het is niet iets waar heel actief over gepraat werd, sommige dingen mogen en andere dingen niet, klaar punt. Je hebt een aantal regels waaraan je je houdt en ook hoe je je gedraagt en ja daar zit soms cultuur aan ten grondslag en soms religie en soms een mix daarvan, het is er gewoon.

Zoals hierin naar voren komt gaat islam, zeker op jonge leeftijd, vooral over bepaalde regels aangaande ‘wat mag wel en wat mag niet’, die men meekrijgt vanuit de opvoeding. Islam wordt door moslims niet alleen als religie gezien; het is een manier van leven. ‘Ik zie het echt als een levensstijl waarbij je het (religie, ldl) toepast en niet (moet zien, ldl) als een bijzaak.’ Deze leefwijze wordt van jongs af aan aangeleerd waarbij de Koran, ʿahādīth en de ge- en verboden betreffende ḥalāl en ḥarām als leidraad gelden om het leven en het bestaan op een zo juist mogelijke manier invulling en zingeving te geven. Maar ook met betrekking tot normen, waarden en sociaal geaccepteerd gedrag ten aanzien van anderen:

Moslim-zijn houdt niet alleen in wat je in de moskee doet en wat je aan je gebed doet, maar ook wat je daarbuiten doet. Ja in het dagelijks leven heeft alles ermee te maken, het is heel breed. […] Alles wat je doet, van de omgang met mannen tot aan het lopen buiten. […] het weggooien van een prul kan ook als een zonde gelden omdat andere mensen het op moeten ruimen, en zij zich daaraan kunnen ergeren. Nou dan ga je toch wel letten op wat je doet […]

Omdat het praktiseren van islam vooral regels en gewoonten omvat waarmee men vertrouwd raakt, als ‘normaal’ beschouwt en deze overneemt, worden bepaalde handelingen en gedragingen (op den duur) onderdeel van de eigen ‘ik’. Islam wordt zo onderdeel van de eigen habitus: ‘het is iets wat je gewoon aangereikt krijgt dat is het.’ Veel van de informanten gaven het voorbeeld van het vasten tijdens de maand Ramadān als één van de belangrijkste kenmerken van het moslim-zijn. Het vasten is vanaf een bepaalde leeftijd, wanneer men de puberteit heeft bereikt, verplicht. Het komt veelvuldig voor dat de kleintjes voor het bereiken van deze leeftijd al een deel mee-vasten; hetzij halve dagen of een aantal dagen afhankelijk van de leeftijd en of ouders het toestaan of niet. Overigens werd hier veelal aan toegevoegd dat het niet alleen om het vasten gaat, maar dat een moslim zich aan alle geboden en verplichtingen moet houden.

Veel informanten vertelden opgewekt over hun ervaringen met het vasten op jonge leeftijd, omdat het zo bijzonder is en het hen een ‘speciaal’ gevoel gaf. Dit speciale gevoel had vooral betrekking op het feit dat kinderen zich realiseren dat het ‘zo moet’ en ze het gevoel kregen ‘erbij te horen.’ Het meemaken dat mensen om je heen vasten is vooral een drijfveer om ook te proberen te vasten, Nisrin vertelde ‘bij mij was het wel echt zo van “hey iedereen doet het” dus ik wil ook meedoen!’ Daarnaast speelt het idee en het gevoel ‘iets goeds te doen’ als motivatie. Wanneer je iedereen om je heen ziet

92

vasten, zo wordt er gedacht ‘dan moet het wel iets goeds zijn om te doen.’ Deze gevoelens van ‘erbij te horen’ en ‘iets’ goeds doen zijn sterk aanwezig in de verhalen over het vasten op jonge leeftijd.

Het vasten is vooral een sociaal gebeuren, voor (jonge) kinderen is er nog geen sprake van een realisatie dat, wanneer zij mee-vasten, zij uiting geven aan een religieuze verplichting. Maher vertelde ‘kinderen hebben op jonge leeftijd nog niet echt besef van het geloof.’ Maar ‘nieuwsgierigheid en het krijgen van een beloning’ zijn volgens Maher en Yusuf de grootste innerlijke motivaties en drijfveren voor kinderen om wél te vasten. Dit wordt vaak gestimuleerd door ouders, zo vertelde Najim en Nadir dat zij als kind ‘snoep of een cadeautje kregen wanneer zij (een deel van de dag of een aantal dagen) hadden gevast.’ Iets dat Najim nu zelf ook doet ‘ik geef nu geld aan mijn neefjes en nichtjes.’ Zo wordt het vasten van jongs af aan geassocieerd met ‘iets dat goed én leuk is om te doen.’ Jasmin vertelde dat zij van haar ouders niet mocht vasten omdat deze haar nog té jong vonden maar omdat zij het zo leuk vond dit toch stiekem deed:

Toen we op school zaten, mochten we niet vasten van onze familie. Dat is heel zwaar, zeiden ze, je moet echt een leeftijd van twaalf hebben en zo, dat je sterk bent ervoor. Maar we vonden het zo leuk dat we gewoon stiekem gingen vasten. Ja, echt, wij eh, we gingen niet – ja, ik zeg wij want ik had veel neefjes en nichtjes, we deden alles samen - en dan spraken we met elkaar af: “we gaan vandaag vasten, niet zeggen tegen papa en mama” […]

Het aanleren en eigen maken van het gebed werd ook als voorbeeld genoemd met betrekking tot de zelfidentificatie en het zelfbeeld van moslim-zijn. Hierbij werd eveneens net als bij het vasten aangegeven dat men op jonge leeftijd al te maken had met ouders die bidden, en omdat je ziet dat je moeder of vader bidt jij het ook gaat doen. Toch geldt dit niet voor alle informanten en is het juist zo dat zij pas op latere leeftijd het belang van het gebed inzagen en dit gebod ook zo goed mogelijk proberen te vervullen, waardoor het uitvoeren van het rituele gebed, in tegenstelling tot het vasten, vaak pas op latere leeftijd een onderdeel van de habitus wordt.

Veel gesprekspartners ervaren het bidden als versterking van de īmān waarbij men een bevestiging van de aanwezigheid van Allah ervaart. Overigens geldt ook, hoewel alle informanten refereerden aan het gebed als referentiepunt voor de zelfidentificatie als moslim, het niet voor iedereen vanzelfsprekend is om op deze manier uiting te geven aan het moslim-zijn. Ook zegt het niets over de mate van de eigen religiositeit. Yiğit, Basil en Enas bidden niet, niet elke dag, en zeker niet vijf keer per dag, maar dit leidt niet tot het feit dat zij zich geen moslim voelen, Yiğit vertelt het volgende:

[…] ilhamdullah ben ik moslim, maar ik leef daar naar voor tachtig procent, en twintig procent niet. De ene keer bid ik elke dag, maar sommige maanden ook niet. (…) Als ik wil bidden dan ga ik bidden. (…) Ik ben dus wel honderd procent moslim, maar ik kom de honderd procent niet na […]

Voor sommige is de werkomgeving van grote invloed of men ervoor ‘kiest’ om wel of niet te bidden. Een familielid van Yiğit heeft hier moeite mee, Yiğit kijkt daar zelf anders tegenaan:

93 Familielid: Ik kan niet elke keer tegen mijn baas zeggen “ik stop even om te bidden.” Misschien kan dat één of twee keer, maar niet een derde keer, het is onder werktijd. […] ik kan niet steeds weg om te bidden. […]

Yiğit: (…) Het is makkelijker om te praktiseren in islamitische landen dan hier in Europa, hier is het gewoon moeilijker. Veel mensen werken in een bedrijf en bazen zeggen “ja jongens alles leuk en aardig maar ik kan jou niet elke keer twintig minuten pauze geven om te bidden.” Ik (Yiğit, ldl)denk anders, islam heeft ook veel makkelijke kanten. Ik werk elke dag zes of acht uurtjes en dan mis ik er maar één (gebed, ldl), dat is geen probleem want als ik thuiskom dan haal ik het in. Als je echt vijf keer per dag wilt bidden kan dat! […]

In het verhaal van Enas komt de sensorische beleving van religieuze gevoelens en de betekenis hiervan naar voren. Zo vertelde ze dat elke keer wanneer zij bidt zij niet alleen dichterbij God is, ook God is dichterbij haar:

Het gevoel is [...] Het is meer dan kippenvel. Ik dacht “wat is dit!” Al die gevoelens! Ik werd niet echt bang maar ik vroeg mij iedere keer af wat het gevoel was dat ik kreeg tijdens het bidden […] Het voelt alsof er iets in mij gaat, van top tot teen. Weetje wel, geen kippenvel maar zo van (…)

Deze sensorische gewaarwording is voor Enas een bijzondere ervaring juist omdat het voor haar een teken is dat haar īmān, ondanks dat ze niet vijfmaal daags bidt, op de goede plaats is.

Het overnemen van bepaald gedrag en handelingen gebeurt vaak vanwege derden in de directe omgeving. Zoals hierboven duidelijk wordt, wordt het voldoen aan bepaalde verplichtingen ‘gewoon’ omdat je hiermee opgroeit. Toch is het niet altijd vanzelfsprekend dat ‘omdat je ouders het doen, jij het ook doet.’ Zo is het ook voor Basil. Geboren en getogen in Nederland en zich sterk bewust van zijn moslim achtergrond omdat hij van huis uit bepaalde leefregels heeft meegekregen omtrent wat mag wel en wat mag niet; wat is ḥalāl en ḥarām. Ook werd hij op jonge leeftijd naar Koranles gestuurd waar hem de verzen van de Koran werd geleerd en is hij bekent met het gebed omdat zowel zijn vader als stiefmoeder beiden wél vijf keer per dag bidden. Zelf definieert Basil zich als moslim, omdat hij geboren en opgevoed is als moslim, maar:

Mij erna gedragen dat heb ik eigenlijk uuuuhh niet. Ik heb het wel meegekregen vanuit huis, maar ik heb er nooit wat meegedaan […] Nou dat wij zeg maar niet mogen drinken, (alcohol, ldl) geen varkensvlees eten. Nou ja alles wat je niet mag doen van het geloof, dat soort regels hebben wij wel meegekregen. Maar de vraag is wat ik ermee gedaan heb. Is niets!

Voor hem betekent moslim-zijn op dit moment niet zoveel, daardoor houdt hij zich, zoals hijzelf zegt, ook niet aan de geboden waaraan een moslim zich zou moeten houden:

Zoals ik nu ben, betekent dat eigenlijk helemaal niets. Ik zeg niet dat het geloof niets betekent maar zoals ik nu leef is dat helemaal niets, zoals ik het zelf voel […] Ja gewoon zoals ik nu leef, op stap en toch even drinken en alles eten wat niet ḥalāl is, het hoeft niet per se varkensvlees te zijn want bij ‘ons’ […] vleeswaren moeten

94 allemaal ḥalāl geslacht worden, dus je kan ook geen kip uit de supermarkt eten want dat is niet ḥalāl, ja dat eet ik wel […]

Aan de andere kant is hij zich ook bewust van zijn moslim achtergrond, de manier waarop hij op dit moment leeft met betrekking tot het naleven van de ge- en verboden in islam hangt volgens Basil niet alleen af van hoe deze worden aangeleerd, maar ook van ‘hoe iemand het oppakt.’ Op dit moment speelt religie geen rol in zijn leven, echter, dit wilt niet zeggen dat islam nooit een grotere rol zal kunnen gaan spelen:

Nou niet belangrijk […] dat is eigenlijk wel een groot woord ‘belangrijk’ want je bent eigenlijk nooit te laat om zeg maar op het goede pad te lopen, (…) het kan ook zijn dat ik volgend jaar denk nou ik ben klaar en ik ga mij meer bezig houden met het geloof. […] Nee op dit moment leef ik gewoon zoals ik leef. Het kan zo zijn dat ik zo blijf leven tot ik er niet meer ben, maar het kan ook zo zijn dat ik op een gegeven moment zeg “nou ik ben er klaar mee, ik kies toch die andere richting.”

Zoals hierboven omschreven is habitus zowel bewust als onbewust gedrag, omdat het aangeleerd wordt en het ‘gewoon zo is’ als gevolg van de directe omgeving die bepaalde opvattingen en overtuigingen bezit, en hierom bepaalde gedragingen, handelingen en praktijken naleeft. Dit geldt ook voor Basil. Hij identificeert zichzelf als moslim omdat hij zo geboren en opgevoed is, en ondanks dat ie zich niet aan alle geboden en verplichtingen houdt – die worden verwacht vanuit de islamitische religie en tradities – is islam wél onderdeel van zijn habitus. Dit komt naar voren wanneer we het hebben over zakāt:

(zakāt, ldl) Wat is dat? […] Ja er is een bepaald bedrag dat je moet afstaan, ik geef het altijd aan mijn vader en ik ga ervan uit dat hij wel weet aan wie hij het moet geven. Of hij neemt het mee als ie weer naar Marokko gaat, dan geeft ie het daar aan iemand.

Dat men zich eigenlijk altijd identificeert als moslim wil niet zeggen dat alles wat zij doen iets over islam zegt. Ook zegt dit niets over de mate van religiositeit, zoals naar voren komt in bovengenoemde voorbeelden. Het zich eigen maken van een religieuze identiteit hangt sterk samen met de omgeving waarin iemand zich bevindt en waarmee men zich identificeert. Zoals Ilias omschrijft is islam ‘iets dat aangereikt wordt’, maar zoals Basil omschrijft hangt het ook af van ‘wat je ermee doet.’ Daarom spelen niet alleen familie en vrienden een belangrijke rol in het vormen van een religieuze identiteit, ook de behoefte aan religie in iemands leven leidt ertoe of iemand wel of niet praktiseert, in welke mate, en op welke manier men hier uiting aangeeft.

De opvattingen van Ilias en Basil laten zien dat het ‘hebben’ van een cultuur, met daarin een religieus component, altijd gepaard gaat met het ‘maken’ hiervan. Het ‘maken’ van cultuur impliceert dat cultuur niet een statisch en afgesloten geheel is. Cultuur, samen met het religieuze component, geeft iemand zelf vorm waarbij hij of zij deze zich eigen maakt. Het gaat hierbij om een dynamisch proces daarbij gebruikmakend van zowel hetgeen dat hen door de directe omgeving is (aan)geleerd,

95

maar ook door middel van nieuwe instrumenten en mogelijkheden die een andere of nieuwe context biedt. Zoals in de hoofdstukken vier, vijf en zes naar voren komt geldt dit ook voor aangaande verwachtingen, ervaringen en herinneringen aan de eigen ḥadj of ʿumra-beleving. In de volgende paragraaf licht ik toe hoe en met welke middelen in Nederland opgegroeide moslims zich een religieuze component van hun identiteit en cultuur eigen maken.

In document ‘JE PROBEERT EEN ANDER MENS TE ZIJN’ (pagina 101-107)