hem) getart werd om te toonen dat ik toch óók nog loopen kon. Als jongen had ik
daar den naam van, en nu kwam de oude lust weer bij mij boven om eens te zien wie
of het hardst kon. En ik heb het gewonnen, al had de ander niet eens een jas, en
eigenlijk niets dan een flanellen hemd, aan. Ik zat hoog en breed in het poortje aan
den weg onder in het dal, toen hij mij voorbij schoot, en dat ik daarbij een gevoel
had als een Transvaalsche boer, die de Roodrokken boven van den Spitskop heeft
gejaagd, laat zich begrijpen.
Na het souper in ons hôtel wandelen wij nog wat in Chamonix rond, en wordt er
voor 50 francs een rijtuig gehuurd, dat ons morgen naar Genève zal brengen. Want
de lust is ons vergaan
om, zooals eerst het plan was, over den Tête Noire naar Vernayaz te wandelen. Men
heeft de lijken van twee der op dien weg verongelukten in ons Hôtel gebracht, en
zoo iets ontstemt. Wij zullen dus, bezuiden het meer van Genève, door het Arvedal,
naar Zwitserland terugkeeren. Met dit voornemen bezoeken we nog eens den tuin
van een bierhuis, waar het ons den voorigen avond goed bevallen is, en zóó voorbereid
voel ik mij weldra in staat, de schade van den vorigen nacht in te halen en vind ik
op mijn bed een ongestoorden, verkwikkenden slaap.
Eén en twintig Augustus. Was ik thuis, dan had ik wel wat anders te doen, want
het is weer Zondag. Nu breng ik nog een groet aan het lieflijke Chamonix, en dan
duurt het niet lang meer en wij zitten in den wagen, die ons naar Genève zal voeren.
Dát was een zit! Te half tien vertrokken wij en ter acht uur 's avonds hadden wij ons
doel bereikt, en alles en alles denk ik, dat wij niet meer dan een paar uur hebben
gerust. Ik was dan soms ook verlegen met mijn knieën, maar overigens! Welk een
aangename tocht! Het weêr liet niets te wenschen over, en de vallei van de Arve is
vol afwisseling. Eerst natuurlijk hadden wij nog een tijdlang den Montblanc links
nevens en achter ons. Wij komen daarbij langs den Glacier des Borfons, en andere
gletschers, die van den reuzenberg afdalen, en dan gaat het door bosch
en kloof, tot de breede postweg ons in de eigenlijke vallei afvoert. Te Sallanches
krijgen wij nieuwe paarden. Er is daar een ouden steenen brug, vanwaar men nog
een blik kan werpen op den allengs verdwijnenden Montblanc. Verder op rollen ons
bij herhaling postwagens voorbij, die niet alleen van binnen volzitten, maar waar
bovenop, onder vroolijk gekleurde tenten, ook zeker een kleine vijftig reizigers
gezeten zijn. De dorpen, die wij doorrijden, zien er welvarend uit. De menschen
komen uit, of gaan naar, de kerk, of zij zijn op weg naar het gemeentehuis, waar de
stembus staat. Er moet een afgevaardigde voor de Kamer worden gekozen, en groote
aanplakbiljetten verkondigen overal aan de stemgerechtigden de deugden en goede
voornemens van de candidaten. Slechts zelden zien wij volk op het land aan het werk,
maar in de meeste plaatsen vinden we boeren aan het kegelen. Bonneville, waar wij
tegen 3 uur binnenrijden (voorbij het standbeeld van een der Sardinische koningen,
onder wier gebied deze streek, een deel van Savoye, tot voor weinige jaren behoorde).
Bonneville verdient haar naam aan ons (een goede stad) want wij eten er behoorlijk
en drinken er een geurig glas Vieux Macon in het Hôtel de la Balance (dat overigens
wel wat vet en vuil is en sterk bevolkt met wespen); maar vooral is aardig, er de
Fransche soldaten met hun roode epauletten om de kazerne te zien slenteren, en de
verdere
wandelaars en wandelaarsters, die daar met den Zondag omheen draaien. Nu nog
een uur of drie, vier rijdens, waarbij we voor tijdkorting weer eens al onze oude en
nieuwe liedjes voor den dag halen, en ons verrukt gevoelen over den prachtigen
zonsondergang, die, vooral terwijl wij de brug passeeren over de Ménoge, een
onvergetelijke schoonheid aan het ruime dal leent. Zoo bereiken wij opnieuw de
Zwitsersche grenzen, en nu gaat het tusschen bijna onafgebroken rijen huizen en
buitens door, tot wij aan alles de nadering van een aanzienlijke stad bespeuren en
wij welhaast door de breede straten van Genève ratelen. De koetsier, een flinke kerel,
dien we op den geheelen tocht geen sterken drank hebben zien gebruiken, zet ons af
bij het Hôtel de la Poste, waar wij uitstekende kamers bekomen, de onze met een
balkon uitziend op de Rhône, die met onstuimige haast uit het meer stroomt. Na een
souper, dat ons goeddoet, gaan wij nog eens de stad in. Wij vinden er op de Quai du
Lac (Kaai aan het Meer) tal van helder verlichte koffiehuizen, waar Italiaansche
zangers en muzikanten concert geven op de stoep. 't Spreekt vanzelf dat wij er eens
even gaan luisteren en er het deugdelijke bier beproeven. Daarna zoeken wij de rust,
en zoo behoort ook deze dag, gelijk de gansche gelukkige drie weken die hij besloot,
tot een schoon en, helaas, onherroepelijk verleden.
Al weêr mooi weer, als wij wakker worden. Wij gaan nu Genève bezien. Dat is wel
de moeite waard, al is het eigenlijk meer een nieuwerwetsche dan wel een eigenaardig
Zwitsersche stad. Het schoonst is zeker wel haar ligging, aan het heerlijke meer, dat
naar haar heet, of ook wel meer Léman genoemd wordt, en aan weerszijden van de
rivier de Rhône, die, zooals ik zeide, met geweld uit het meer komt. Verscheidenen
bruggen voeren over de rivier. Daarvan biedt die, welke het dichtst bij het meer is,
bij helder weer een blik op de sneeuwtoppen van den Momtblanc, welks naam zij
draagt. De volgende brug geeft toegang tot een eilandje, met wilgen en populieren
beplant, op welks midden men een standbeeld vindt van den beroemden Geneefschen
burger en wijsgeer Jean Jaques Rousseau, omringd van rustbanken, waarop een
zwerm kinderen met kindermeisjes, misschien wel omdat Rousseau ook wijze lessen
over de opvoeding heeft geschreven. Dat wij deze punten bezochten, ligt voor de
hand, evenals dat wij in den Jardin du Lac (een open en fraaien tuin bij het meer)
een gedenkteeken bewonderden, dat de vereeniging van Genève met Zwitserland,
in 1814, vereeuwigt, en aldaar een kijkje namen van het basrelief, dat den Montblanc
in 't klein voorstelt, en dat zeer geschikt is, een denkbeeld te geven van dat uitgestrekte
gebergte. Belangrijker zal het wellicht voor u zijn, te vernemen, dat wij, na een
bezoek aan de sierlijke
Russische kerk en aan het Raadhuis met zijn trap zonder treden, waarlangs men,
In document
François HaverSchmidt, Door Zwitserland tot Interlaken · dbnl
(pagina 112-117)