• No results found

Monitoringsplan Perceel 6: Vis

Opzet van het onderzoek

De status van de visfauna is een onderdeel van de kwaliteit van H1110. In het kader van het beheerplan moet er een jaarlijkse visfauna bemonstering plaatsvinden. Voor vis is mede uit kostenoverweging in 2015 overgestapt naar aansluiting bij de Demersal Fish Survey (DFS) die jaarlijks in sept-okt wordt uitgevoerd langs de hele kustzone. De 13 standaard DFS trekken in het gebied worden uitgebreid naar 25 locaties met als doel een grotere resolutie en betere dekking van verschillende waterdieptes. Het oorspronkelijke PMR visprogramma had als uitgangspunt de vergelijking tussen

Bodembeschermingsgebied (BBG) en referentiegebied waarbij alle dieptestrata bemonsterd werden. Er is voor deze aanpassing gekozen, omdat de visbemonstering nu een ander accent krijgt en meer het karakter van vinger aan de pols (met als doel trends in de tijd te kunnen volgen).

Meetlocaties

In het oorspronkelijk ontwerp bestaat de DFS uit binnenstations (dichtbij de kust) en buitenstations (verder uit de kust). In principe zijn de stations vast, maar in de loop der jaren zijn om verschillende redenen stations verlegd waardoor dit patroon minder duidelijk is. In het Natura 2000 gebied liggen 13 standaard DFS trekken (Figuur 1). De 12 nieuwe trekken worden hier zoveel mogelijk tussenin gelegd, waarbij geprobeerd wordt de locaties van de aanvullende trekken te selecteren uit het PMR

visbemonsteringsprogramma.

Verwerking vangst

De verwerking van de gehele vangst gebeurt volgens het DFS protocol (zie het handboek en het reisprogramma voor details). Tijdens de DFS worden de vangsten in principe tot op de soort uitgezocht, maar voor sommige groepen dieren wordt gedetermineerd tot geslachtsniveau (met name grondels en zandspieringen). In dit opzicht zal afgeweken worden van het DFS protocol. Voor Pomatoschistus sp. en Ammodytes sp. zullen subsamples ingevroren worden en meegenomen worden naar het laboratorium om tot op soortsniveau gedetermineerd te kunnen worden.

Alle vissoorten worden in cm klassen (“cm below”) gemeten. Garnalen en Noordzeekrabben worden in mm klassen gemeten. Voor alle overige ongewervelde organismen in de vangst wordt alleen het aantal geregistreerd.

Tijdens de DFS worden otolieten verzameld van tong, schol, schar, bot, tarbot en griet. Per snijgebied (de Voordelta is één snijgebied) wordt een representatief snijmonster samengesteld (afkomstig uit verschillende trekken). Het snijmonster bestaat uit 5 vissen per cm-groep voor schol en tong en 4 vissen per cm-groep voor schar. Van bot, tarbot en griet wordt in principe alles gesneden (tenzij er grote hoeveelheden gevangen worden). Voor deze soorten worden vissen kleiner dan 8 cm niet gesneden. Voor het PMR onderzoek zal het aantal soorten waar otolieten voor verzameld worden uitgebreid worden met wijting, pitvis, kleine pieterman en dwergtong. Voor wijting zullen 5 vissen per cm klasse, vanaf 8 cm, gesneden worden. Voor pitvis en dwergtong zullen 8 vissen per cm klasse gesneden worden. De otolieten worden gebruikt het bepalen van de leeftijd van de vis (in jaren). De leeftijdsbepalingen worden op het lab gedaan, na afronding van de DFS.

Verwerking zandspiering uit benthosbemonstering

Alle zandspiering zal meegenomen en waar mogelijk op soortsniveau gedetermineerd worden. Een deel (ca. 2/3) van de zandspiering is kapot en is tot nu toe niet meegenomen in de analyse omdat dergelijke exemplaren niet te determineren zijn. Voor de kwantificering van de totale hoeveelheid zandspiering zullen deze kapotte exemplaren wel meegenomen worden. De lengte-frequentieverdeling van

zandspiering wordt nu bepaald op basis van de intacte exemplaren. Hierdoor treedt mogelijk een bias op naar de kleinere individuen. Via de relatie tussen koplengte/otolietafmeting en de totale vis zal ook de lengte van de kapotte exemplaren gereconstrueerd worden.

Analyses

De analyses zullen zich toespitsen op 2 hoofdzaken:

c) De DFS monitoring levert lange termijn trends binnen en buiten de Voordelta in de Nederlandse kustzone (vanaf 1970) zowel van aantallen als lengtefrequentieverdelingen

d) De relatie tussen vis en lokale visserijdruk wordt op een aantal manieren onderzocht:

• de correlatie met de lokale visserijdruk en abiotische parameters zal onderzocht worden in een habitatmodel (rekening houdend met variatie veroorzaakt door abiotiek en rekening houdend met ruimtelijke correlatie), zoals in eerdere jaren ook is uitgevoerd met de PMR-dataset. Voor vis zal de DFS-dataset, aangevuld met de aanvullende trekken zoals uitgevoerd voor PMR geanalyseerd worden. Daarnaast zal voor zandspiering per soort en voor alle zandspiering samen de PMR-dataset van de benthosbemonstering geanalyseerd worden. Waar mogelijk zal ingezoomd worden op bepaalde deelgebieden (wanneer hiervoor aanleiding is, bijvoorbeeld gebieden met een relatief zware visserijdruk) of bodemfaunagemeenschappen (wanneer uit de analyses blijkt dat er sprake is van duidelijke onderscheidbare gemeenschappen)

• In de correlatieve analyses is veel onverklaarde variatie, ondanks de vele verklarende factoren die zijn onderzocht. Verklarende factoren zijn tot nu toe vooral meegenomen op een relatief korte tijdschaal of als algemene beschrijvingen van

seizoenskarakteristieken (bijv. laagste temperatuur in winter, minimale saliniteit, maximale bodemschuifspanning). Het is mogelijk dat plotselinge kortstondige of eenmalige gebeurtenissen grote invloed hebben (bijvoorbeeld een korte vorstperiode, uitstroom van zoet water, storm, een korte warme periode). Dergelijk events komen mogelijk niet voldoende tot uitdrukking in de tot nu toe gebruikte parameters. De invloed van abiotische events zal onderzocht worden, als ook de invloed van

alternatieve abiotische parameters. Indien parameters interessant blijken, zal getracht worden ze in de bovenstaande correlatie-analyses mee te nemen. Mogelijk leidt dit tot een verbeterde beschrijving van de relaties tussen abiotische kenmerken en

benthos/vis, waardoor de variatie beter verklaard en de relatie met visserij beter onderzocht kan worden.

• Multivariate analyses, waarbij meerdere vissoorten of groepen en hun onderlinge relatie worden gekoppeld aan patronen in visserij-intensiteit en abiotische patronen. In contrast met de univariate analyses (waarbij maar één soort of parameter tegelijkertijd wordt bestudeerd in relatie tot een set verklarende variabelen), geeft deze analyse een beeld van de ontwikkeling van de gemeenschap als geheel (in relatie tot verklarende variabelen).

• Er zijn ook diverse mogelijkheden om met geostatistische methoden een ruimtelijk geïntegreerd beeld te geven van de ontwikkelingen in vis en de relatie met visserijdruk te onderzoeken. We verwachten dat deze technieken de komende jaren steeds verder ontwikkeld en mogelijk ingezet kunnen worden.

• De informatie over leeftijdsverdeling zal op de volgende manieren gebruikt worden in de analyses:

 Bovengenoemde analyses kunnen uitgevoerd worden voor specifieke leeftijdsgroepen, bijvoorbeeld de 0-groep. Dit kan interessant zijn voor kinderkamersoorten.

 Analyse leeftijdsverdeling in relatie tot de visserijdruk. Een toename van de gemiddelde leeftijd in het geval van residente soorten kan een aanwijzing kunnen zijn voor visserijdruk.