• No results found

Monitoring voor het behalen van de instandhoudingsdoelen

6 Visie en uitwerking kernopgaven en instandhoudingsdoelen

7.3.3 Monitoring voor het behalen van de instandhoudingsdoelen

Het Mantingerbos is alleen aangewezen voor habitattypen. Het gebied is niet aangewezen voor Vogel- of Habitatrichtlijnsoorten.

Habitattypen

Het Mantingerbos is als Natura 2000-gebied aangewezen voor het habitattype Beuken- eikenbossen met hulst, met als instandhoudingsdoelen behoud van de oppervlakte en verbe- tering van de kwaliteit van dit habitattype. De maatregelen die nodig zijn om deze doelen te realiseren staan in hoofdstuk 6. Monitoring moet duidelijk maken hoe de staat van instand- houding van het habitattype in het gebied zich ontwikkelt, of de maatregelen het gewenste resultaat opleveren en of veranderingen in het gebied, of in het gebruik in en om het gebied, effect hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelen. Per beheerplanperiode moeten hier uitspraken over worden gedaan. De monitoring moet ook de voortgang van de uitvoering inzichtelijk maken.

De monitoring richt zich op: 1. vegetatietype;

3. overige kenmerken van een goede structuur en functie (zie Natura 2000 Profielendocument3).

4. abiotische randvoorwaarden; 5. uitvoering maatregelen.

Monitoring vegetatietype

Informatie over de habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen, wordt met behulp van vegetatiekarteringen in de SNL-monitoring verzameld. Het normale interval bedraagt twaalf jaar, waarbij Drenthe opteert voor een zesjaarlijks interval in het kader van het PAS.

In tabel 7.1 wordt een overzicht gegeven van de habitattypen uit het aanwijzingsbesluit en de mate waarin de bestaande monitoringsactiviteiten de benodigde informatie leveren. De SNL-monitoring is grotendeels dekkend voor de habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelen gelden. Op alle percelen in het Natura 2000-gebied zijn overeenkomsten in het kader van de SNL gesloten, met uitzondering van enkele wegstructuren. Een specificatie van de oppervlakte en een kaartje van desbetreffende wegstructuren zijn te vinden in bijlage 9.

In de SNL-monitoring worden niet alle typische soorten meegenomen. Onder het kopje typische soorten wordt inzichtelijk gemaakt in hoeverre monitoring ten behoeve van typische soorten is gedekt door SNL-monitoring.

Tabel 7.1 Huidige dekking monitoring instandhoudingsdoelen: habitattypen

Code Habitattype SNL- monitoring NEM overig H9120 Beuken-eikenbossen met hulst  deels  

Daarnaast moet een aanvullende vegetatiekartering worden uitgevoerd in de delen van het gebied waar nu geen habitattypen liggen, omdat niet bij voorbaat uit te sluiten is dat zich daar habitattypen ontwikkelen. Het gaat om de beheertypen beek en bron, kruiden- en fauna- rijk grasland en dennen-, eiken- en beukenbos (tabel 7.2). Dit betreft zowel percelen met als percelen zonder een SNL-overeenkomst.

3 Natura 2000 Profielendocument, Ministerie van LNV, september 2008 (http://www.synbiosys.alterra.nl/Natura 2000/gebiedendatabase. aspx?subj=profielen)

Tabel 7.2 Beheertypen Mantingerbos waar volgens de SNL-methodiek geen vegetatiekartering vereist is Code Beheertype Oppervlakte N03.01 Beek en bron 0,1

N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland 10,4 N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos 16,1

   totaal 26,6

Monitoring typische soorten

Typische soorten zijn dier- of plantensoorten die verbonden zijn aan een specifiek habitattype en een bepaalde kwaliteit representeren. Niet alle typische soorten worden in het kader van de SNL-monitoring geïnventariseerd. De soortkarteringen in het kader van de SNL-monitoring zijn beperkt tot flora, broedvogels, dagvlinders, sprinkhanen en libellen. Andere soortgroepen (reptielen, amfibieën, vissen, zoogdieren en verschillende soorten ongewervelden) ontbreken. Het voorkomen van deze typische soorten dient op kilometerhokniveau te worden vastgelegd. Er is voor het Mantingerbos nagegaan in hoeverre de monitoring van typische soorten gedekt wordt door monitoring van SNL-soorten. In tabel 7.3 staan de typische soorten voor het Mantingerbos die niet door SNL-monitoring gedekt worden (voor een overzicht van de typische soorten en hun dekking zie bijlage 11). De provincie is verantwoordelijk voor aanvul- lende monitoring in overleg met de beheerders.

Voor de typische soorten is de provincie vrij om te bepalen hoe zij deze meet. Het is specifiek niet de bedoeling om de soorten op eenzelfde niveau te monitoren als de instandhoudings- doelen. Als minimumeis geldt dat in ieder geval duidelijk moet worden of de betreffende typische soort4 aanwezig is. Een methodiek voor het dekken van de informatieverplichting

wordt na vaststelling van het beheerplan in overleg met de terreinbeheerders en de provincie Drenthe opgesteld.

Tabel 7.3 Overzicht typische soorten voor het Mantingerbos die niet gedekt worden door SNL-monitoring Soort Wetenschappelijke naam Soortgroep SNL NEM Hazelworm Anguis fragilis ssp. fragilis Reptielen nee  onbekend Maleboskorst Lecanactis abietina Korstmossen nee  onbekend

Monitoring overige kenmerken goede structuur en functie

Volstaan kan worden met beschikbare informatie verkregen uit SNL-monitoring, al dan niet aangevuld met expert judgement. Via de vegetatiekartering en de hierbij mee te nemen ‘toevoe- gingen’ via de structuurkartering kan de wenselijke informatie worden verzameld. Er is geen aanvullende monitoring nodig.

Monitoring abiotische randvoorwaarden

Voor habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelen gelden dient ook inzicht te bestaan in de abiotische parameters (ecologische vereisten) die van invloed zijn op deze habitattypen. Het kan hierbij gaan om zuurgraad, vochttoestand, zoutgehalte, voedselrijkdom en overstro- mingstolerantie. Voor de parameter stikstofdepositie is een aparte aanpak uitgewerkt via het PAS-monitoringsprogramma; dat wordt niet in dit beheerplan uitgewerkt.

Het meten van abiotische parameters kan via directe metingen (aan grondwater bijvoorbeeld) en indirecte metingen (bijvoorbeeld van voedselrijkdom en zuurgraad via het programma ITERATIO). Landelijk is afgesproken dat er gebruik gemaakt wordt van ITERATIO in combi- natie met de beschikbare gegevens uit het provinciale grondwatermeetnet. In bijlage 10 is een kaart met een meetpunt van het verdrogingsmeetnet en meetpunten van het LMF weergegeven.

Monitoring uitvoering maatregelen

De uitvoering van de monitoring van maatregelen voor de habitattypen ligt bij de beheerder, maar de provincie is verantwoordelijk voor deze monitoring. Een landelijk format voor monitoring van de uitvoering van maatregelen is in ontwikkeling. De uitvoering van maatre- gelen maakt deel uit van de Realisatiestrategie Platteland Drenthe (Realisatiestrategie Platteland Drenthe ‘Aan het werk’, versie 12 mei 2014). Daarin wordt ook de voortgang van de uitvoering van de maatregelen gemonitord. Uitgangspunt is dat dit voldoende informatie oplevert voor de monitoring in het kader van het beheerplan.