• No results found

5.1 Waterkwaliteit

Bij Vrouwenpolder, Soelekerkepolder-Oost en Wolphaartsdijk worden metingen gedaan naar parameters als doorzicht, stikstof, fosfaat en chlorofyl- a aan de oppervlakte, halverwege de waterkolom en 1 meter boven de bodem (biologische en chemische monitoring in kader van het programma MWTL (Monitoring va de Waterkundige Toestand des Lands). Deze metingen gebeuren een keer per twee weken, en van oktober tot februari een keer per maand. Op de MWTL-meetlocaties worden aan de oppervlakte ook metingen gedaan aan verontreinigingen als cadmium, koper, zink, TBT, lindaan en pesticiden.

Bijlage 2 toont een overzicht van de actuele MWTL-metingen in het meer.

Maandelijks, en sinds de ingebruikname van de Katse Heule veelal halfmaandelijks, worden er op 17 locaties in de hoofdgeul van het Veerse Meer (Figuur 4.1) over de verticaal om de meter metingen uitgevoerd van de temperatuur, de saliniteit (chloride) en het zuurstofgehalte (VTSO-metingen).

De gegevens zijn beschikbaar vanaf 1995. Hieruit wordt de totale oppervlakte van de bodem waarboven zuurstofarm (<7 mg/l) of zuurstofloos (< 2mg/l) water is, berekend.

Tot slot worden er op twee punten continu metingen gedaan naar de waterstand in het meer. De resultaten hiervan zijn via internet te volgen (http://www.actuelewaterdata.nl/) Op het meetpunt bij de Zandkreekdam (Veersemeer 3) wordt de waterstand gemeten. De meetpaal centraal in het Veerse Meer (Veersemeer 4) meet continu de waterstand,

chlorideconcentratie en temperatuur op 0,5 meter onder het wateroppervlak.

De VTSO-metingen en de metingen waarmee op internet de actuele situatie (waterstand, chloridegehalte en temperatuur) gevolgd kan worden zijn samengevat in onderstaande tabel.

doorlaatmiddel om de twee weken in de periode april tot november

VTSO5

waterstand Zandkreekdam continu,

zie http://www.actuelewaterdata.nl

Tabel 5-1. Monitoring in het Veerse Meer.

PAK’s en PCB’s hechten aan bodemdeeltjes en zijn hierdoor vrijwel niet aanwezig in de waterfase, behalve in zwevende stof. Omdat de zwevend

5 Veerse Meer: Temperatuur, Saliniteit en zuurstofgehalte

6 halve meter onder het wateroppervlak

stofgehalten in het Veerse Meer doorgaans laag zijn, worden er geen concentraties van deze stoffen in oppervlaktewater gemeten (Wolfstein, 2004a).

Figuur 5-1. Locatie van de meetpunten in het Veerse Meer en Zandkreek (rood: VTSO-metingen; groen: meetpunten VTSO en MWTL; blauw:

meetpalen continumetingen).

5.2 Flora

Sinds 1990 worden er in het programma MWTL op 1 locatie in het Veerse Meer (Soelekerkepolder-oost) fytoplanktonmonsters genomen. In de periode april t/m september wordt tweewekelijks gemonsterd en gedurende de rest van het jaar maandelijks. De monsters worden altijd iets onder de oppervlakte genomen; bij stratificatie ook in de spronglaag en een paar meter boven de bodem. De analyseresultaten geven een beeld van de ontwikkeling en samenstelling van het fytoplankton.

Bij Soelekerkepolder, Vrouwenpolder en Wolphaartsdijk wordt chlorofyl-a gemeten aan de oppervlakte, halverwege de waterkolom en 1 meter boven de bodem. Chlorofyl-a is een pigment dat in elke fytoplanktongroep voorkomt, het wordt gebruikt als maat voor de aanwezige hoeveelheid fytoplankton.

Deze metingen vinden één keer per twee weken plaats, en van oktober tot februari één keer per maand.

Gegevens over de verspreiding en de biomassa van zeesla en andere macro-algen in het Veerse Meer zijn schaars. Vóór de aanleg van de Katse Heule is driemaal een kartering van macro-algen uitgevoerd: in 1987, 1989 en in 1999 (Hannewijk 1988, Apon 1990, Kamermans et al 1999). De bedekking met zeesla is visueel geschat, en er zijn monsters genomen voor een

biomassabepaling (gewichtsbepaling). Na de ingebruikname van de Katse Heule is eenmaal een inventarisatie verricht, in 2006. Het onderzoek is uitgevoerd als in 1999 maar beperkt tot de ondiepe delen (<2m diepte) (van Avesaath et al 2006a).

Daarnaast is er voor en na de opening van het doorlaatmiddel op drie respectievelijk twee locaties (haven van Veere, de zuidoever bij de

Zandkreekdam en Geersdijkse Kaai) gekeken naar de soortensamenstelling van de wiervegetatie (Stegenga 2006).

Sinds 1991 zijn in het Veerse Meer jaarlijks op verschillende dieptes opnamen gemaakt van de floragemeenschappen die vastzitten op een harde

ondergrond (hardsubstraat gemeenschappen) door Grontmij AquaSense, op basis waarvan wordt geschat hoe groot de percentages van bedekt

hardsubstraat zijn. Deze verzamelde data van de macro-algen op

hardsubstraat zijn niet verwerkt er kan dus (nog) niet mee gewerkt worden.

Het voorkomen van zeegras is in kaart gebracht in de jaren 1987, 1994, 1996, 1998, 2000, 2003 en 2006. Voor het aangeven van de verschillende bedekkingpercentages is, net als bij Zeesla, gekozen voor de volgende vijf klassen: 0-5%, 5-29%, 30-49%, 50-69% en 70-100%. Er zijn ook meestal monsters genomen om een relatie te leggen tussen de bedekkingpercentages en de biomassa (Hannewijk 1988, Verschuure 1994, 1996, 1998, 2000, 2003, van Avesaath et al 2006b).

5.3 Fauna

Gegevens over het zoöplankton in het Veerse Meer zijn schaars. Oudere gegevens van na de afsluiting stammen uit de jaren 1965, 1966 (Bakker & de Pauw, 1975) en 1974 (Bakker et al., 1977). Nadien zijn slechts in 1987, 2003 en 2004 nog zoöplanktonmonsters genomen (Revis & Bakker 2003,

Wetsteyn 2004b, Verwey et al 2004).

In het kader van de MWTL worden sinds najaar 1990 in het zachte substraat van het Veerse Meer gegevens verzameld over de toestand van de

bodemdieren. De MWTL-bemonstering vindt elke voorjaar (maart/april) en najaar (september/oktober) plaats. Bij de analyses voor dit rapport is gebruik gemaakt van de dataset van 1992 t/m 2005. Vanaf 1992 is in twee

deelgebieden gemeten: Veerse Gatdam tot Middelplaten en Kortgene tot Zandkreekdam. De monsterpunten zijn gelijkmatig verdeeld over drie dieptezones: ondieper dan –2m NAP, tussen –2 en –8m NAP en dieper dan -8m NAP.

Sinds 1991 zijn in het Veerse Meer jaarlijks op verschillende dieptes opnamen gemaakt van de hard-substraat faunagemeenschappen. Op meerdere locaties verspreid over het meer worden de bedekkingspercentages geschat van deze gemeenschappen op basis van een minimum oppervlakte. In 2004 is van de ontwikkeling in de periode 1991-2003 op de locaties Geersdijk en Caisson een notitie verschenen (de Kluijver & Dubbeldam 2004). Escaravage et al (2006, bijlage 1) beschrijft in het kort de veranderingen die sindsdien plaatsgevonden hebben.

Nog juist voordat het Veerse Meer in 1961 tot stand kwam, werd het

visbestand met een boomkor geïnventariseerd. Daarna zijn de ontwikkelingen onregelmatig gevolgd. Op basis van onderzoeken in o.a. 1966, 1971-1973, 1988, 1996 en 2002 is de uitgangssituatie voor de bodemvissen en pelagische vissen (in de waterkolom) in het Veerse Meer bepaald (Holland 2004, Twisk 2004). In 2006 werd in opdracht van Visstandbeheercommissie (VBC) Veerse Meer opnieuw een inventarisatie van de visstand in het Veerse Meer

uitgevoerd. Ter hoogte van de Katse Heule, bij de Oranjeplaat en bij

Schotsman werden fuikbemonsteringen uitgevoerd. Het onderzoek loopt tot mei 2007. In september 2006 zijn op dezelfde locaties als in 2002 kuil- en korbemonsteringen uitgevoerd en zijn sonarregistraties gemaakt.

In het Veerse Meer werden watervogels in de periode 1987/88-1991/92 alleen in de maanden oktober-maart/april geteld. Daarna werd het aantal tellingen uitgebreid en vanaf 1993/1994 wordt er maandelijks geteld in het kader van het MWTL. De meest recent beschikbare data over watervogels dateren van het seizoen 2005/06 (juli 2005 t/m juni 2006). De aantallen vogels zijn uitgedrukt in vogeldagen per seizoen (maandgemiddelden binnen een seizoen bij elkaar opgeteld en vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal dagen per maand).

Aalscholvers en Grauwe gans, © Edwin Paree