• No results found

En die Monika moet maar eens gejonast worden boven de branding als het stormt. Dan komt ze er eindelijk achter dat er in Holland wel bergen zijn!

In document Rita Verschuur, Vreemd land · dbnl (pagina 110-115)

Eigenlijk wil ik tegen Britt-Marie zeggen dat ik nog nooit zo'n stom kind heb gezien

als die Monika, maar dat durf ik niet. Ik zeg alleen maar dat ik blij ben dat ze weg

is.

‘Ik ook,’ zegt Britt-Marie.

‘Ze verpestte de stemming,’ zeg ik.

‘Ja,’ zegt Britt-Marie.

‘Ze deed net of ze veel belangrijker is dan ik, en ook zieliger,’ zeg ik.

‘Belangrijker is ze niet, maar zieliger wel,’ zegt Britt-Marie.

‘Waarom dan?’

‘Haar broertje is een paar jaar geleden doodgegaan.’

‘Haar broertje? In de oorlog?’

‘Ik denk net erna.’

‘Hoe is hij dan doodgegaan?’

‘Hij had een ziekte, geloof ik. Een ziekte waar je in stikt.’

‘Waarom heeft ze dat niet gezegd toen ze het over die banaan had?’

‘Zulke dingen zeg je niet zo maar.’

‘Maar waarom zei jij het niet tegen mij, als je het toch al wist?’

‘Ik vind het een veel te vervelend onderwerp,’ zegt Britt-Marie.

96

Er zijn nu twee dingen die ik erg vind. Dat Monika's broertje dood is en dat ik Monika

het stomste kind van de wereld vond. Maar dat vond ik toen ik nog niks wist van dat

dode broertje. Toen ze hoorde dat er geen familie van mij was doodgegaan in de

oorlog zei ze alleen maar dat ik geluk gehad had. En toen kon ik toch niet weten dat

zij geen geluk had gehad. Ik kwam er niet op haar zoiets te vragen. In Zweden is

toch geen oorlog geweest. En je kan toch niet aan iedereen gaan vragen of zijn kleine

broertjes en zusjes nog leven?

Als ze het gezegd had, dan had ik die gemene dingen niet over haar gedacht. En

doodgaan is toch geen schande, het is alleen maar heel erg naar en zielig. Scheiden

is wel een schande, dat is je eigen schuld. Ik vertel nooit aan iemand dat mijn vader

en moeder gescheiden zijn. Maar als een van de twee dood was zou ik het wel

vertellen.

Het allerergste is dat ik die Monika nog steeds het stomste kind van de wereld

vind. Mij en mijn land afkatten en dat dode broertje voor zichzelf houden. Net of ík

nooit bang ben dat mijn kleine broertjes dood zullen gaan!!

Er zijn hier helemaal geen spiegels. En nu ben ik bijna vergeten hoe ik eruitzie.

Alleen die stomme foto van mezelf met dat uitgegroeide slipovertje aan heb ik ergens

zien liggen. Ik snap niet dat we die foto gestuurd hebben. Ik zie er minstens even

lijzig op uit als Britt-Marie op die van haar. Ik ben heel benieuwd of mijn gezicht

nog net zo lijzig is en of er geen gekke dingen mee zijn gebeurd.

Mensen hebben wel eens iets zonder dat ze het zelf weten. Ik kan wel een rood

oog hebben, het ene prikt een beetje. In Nederland zou iedereen er meteen iets over

zeggen. ‘Wat heb jij een rood oog!’ zouden ze roepen. Hier zegt niemand iets. Hier

zeggen ze niet eens iets als iemand dood is gegaan. Mijn oog begint steeds erger te

prikken.

‘Is mijn oog soms rood?’ vraag ik aan Britt-Marie.

‘Nee hoor,’ zegt ze.

Gelukkig, ik heb geen rood oog. Maar misschien heb ik wel zwarte kringen onder

mijn ogen omdat ik hier zo weinig slaap. Daar zeggen ze thuis ook vaak iets over.

‘Heb ik zwarte kringen onder mijn ogen?’ vraag ik aan Britt-Marie.

‘Nee, helemaal niet.’ zegt ze zonder naar me te kijken. ‘Wat zeur jij toch over je

gezicht.’

‘Er zijn hier geen spiegels,’ zeg ik.

‘Die hebben we hier buiten niet nodig,’ zegt Britt-Marie.

98

Oma heeft me een brief in het Zweeds geschreven. De woorden zijn heel ingewikkeld

gespeld en ik begrijp lang niet alles. Ik laat de brief aan Britt-Marie lezen. Zij begrijpt

wel alles. Het lijkt de bijbel wel, zoals jouw oma schrijft, zegt ze.

Dan ga ik zelf in het Zweeds in mijn dagboek schrijven. Maar ik merk wel dat er

een groot verschil is tussen schrijven en praten. Als ik praat kan ik het meeste wel

tegen Britt-Marie zeggen met een beetje hulp van mijn handen, maar als ik schrijf

moeten de woorden alles in hun eentje doen. En ik weet ook niet zo goed hoe je ze

allemaal spelt, want er zijn er een heleboel die ik wel al vaak heb gehoord en gezegd

maar nog nooit op papier heb gezien.

Als ik klaar ben geef ik mijn dagboek aan Britt-Marie. Ik zie haar ogen heen en

weer langs de regels gaan. Ik zie dat ze aldoor haar wenkbrauwen optrekt. Ik hoor

haar een paar maal snuiven. Dat deed ze niet bij oma's brief. En oma's Zweeds was

nog wel zo ouderwets en het mijne is modern.. Er zit bijna een halve eeuw tussen.

En ik schrijf zoals ik praat. Dat moet toch veel gemakkelijker zijn dan de bijbel.

‘Hier,’ zegt Britt-Marie en ze geeft me het dagboek terug.

‘Wat vond je ervan?’ vraag ik.

‘Ik weet het niet,’ zegt ze en ze haalt haar schouders op. ‘Als je praat snap ik je

wel, maar als je schrijft kan ik er geen wijs uit worden.’

In document Rita Verschuur, Vreemd land · dbnl (pagina 110-115)