• No results found

3. Resultaten

3.1. Moeilijkheden bij de opvoeding van een pleegkind

De thema’s die worden besproken hebben betrekking op (de situatie rondom) het pleegkind. Ze kunnen echter spanningen opleveren bij zowel het pleegkind als de pleegouder.

Gedragsproblemen en diagnoses

De ervaringen van pleegouders met het opvoeden van pleegkinderen komen voor een groot deel overeen, maar er zijn ook verschillen te zien. In alle interviews geven pleegouders aan gedragsproblemen bij hun pleegkind tegen te komen. Zestien van de twintig pleegouders geven aan dat er een diagnose is gesteld bij hun pleegkind(eren) waaronder hechtingsproblematiek, een licht verstandelijke beperking, ADHD, autisme, MCDD, FAS, fragiele X-syndroom en syndroom van Down. Daarnaast is er vaak sprake van een trauma vanuit het verleden van het pleegkind. De meeste pleegouders rapporteren vooral over ernstige externaliserende problemen, zoals agressie (slaan, knijpen, schoppen, spugen, voorwerpen gooien naar pleegouder), vernieling (ruiten kapotslaan, gordijnen vernielen, brandstichten etc.), manipulatie, stelen, weglopen en bedreiging.

‘Toen stak hij hier de boel in de brand, had hij een aansteker meegenomen. Toen was hij negen. Dan heeft hij de slaapkamerdeur geprobeerd in de brand te steken en dat is hem gelukkig niet gelukt. Anders waren we waarschijnlijk met zijn allen niet meer.’

Daarnaast zien pleegouders ook internaliserende problemen bij hun pleegkinderen. Ze trekken ‘een muur’ op, hebben last van angsten, automutileren of zijn erg apathisch. Bij deze problemen krijgen pleegouders vaak het gevoel niet binnen te komen bij het pleegkind of het pleegkind kwijt te zijn. ‘En toen werd die apathisch en dat was eigenlijk erger nog. Hij was eerst gewoon de hele tijd heel boos, dat was vervelend maar dat was wel snel over.’

Effect aantal en duur plaatsingen

Vier pleegouders hebben iets verteld over hun ervaringen met pleegkinderen die op meerdere plekken hebben gewoond. Zoals eerder benoemd is er vaak sprake van trauma vanuit het verleden van het pleegkind. Pleegouders geven aan dat dit niet alleen verbonden is met de situatie in het gezin van oorsprong, maar ook betrekking heeft op de verschillende plaatsingen die een pleegkind heeft gehad. Zo geeft een pleegouder aan een pleegkind te hebben gehad dat op vijfjarige leeftijd al vijf keer overgeplaatst was. Daarnaast vertelt een pleegmoeder dat haar pleegkind in het ziekenhuis al veel verzorgers had gehad, daarna in een crisispleeggezin woonde en vervolgens bij hen thuiskwam. Pleegmoeder geeft aan dat er in die tijd (jaren 90) werd gezegd dat bij jonge kinderen de beschadigingen nog wel een beetje weggepoetst konden worden. Dit bleek niet zo te zijn volgens pleegmoeder.

‘Dus toen was ze hier. Dat was natuurlijk ook huilen, huilen. Ja, drama. Je moet niet denken dat dat kind gelijk denkt ‘he, een nieuwe vader en moeder, dat is even leuk’. Zo werkt het niet.’ Niet alleen de vele plaatsingen, maar ook de vele rechtszaken omtrent de uithuisplaatsingen leveren spanningen op. Een pleegmoeder geeft aan dat zij acht jaar lang ieder jaar naar de rechtbank moest voor verlenging van de uithuisplaatsing. Dit leverde niet alleen spanningen op bij de pleegouders, maar zorgt ook voor onzekerheid bij het pleegkind:

‘Iedere keer als moeder dan kwam zat ze in de stress. Neemt ze me mee? Ze vroeg aan mij iedere keer ook van, ik mag toch bij jou blijven? Maar eigenlijk kan je dat niet zeggen, als pleegouder zijnde.’ Daarnaast geven pleegouders aan dat het spanningen oplevert wanneer een pleegkind toch niet wordt geplaatst. Zo benoemt een pleeggezin dat zij na weekendopvang een perspectiefbiedende plek zouden bieden aan hun pleegkind. Zij waren twee keer helemaal klaar om hem in huis te nemen, maar de plaatsingen gingen op het laatste moment niet door vanwege dossierfouten (onderzoek dossier

162

kwijtgeraakt, wisseling voogd). Het pleegkind werd uiteindelijk pas twee jaar later in het gezin geplaatst. Volgens de pleegouders heeft dit invloed gehad op de plaatsing die later is afgebroken: ‘Want op een gegeven moment was het ook weer van beter om geen contact houden omdat een kind kan niet snappen dat er moeilijke regels zijn. Die denkt van je komt wel iedere keer op bezoek maar je bent onbetrouwbaar want ik mag toch nooit bij je wonen dus dan ging bijvoorbeeld de pleegzorgmedewerker, schat van een vrouw naar hem toe en die nam dan even alle schuld op zich. [...] Want dat moest dus voor hem helder zijn waarom wij zo onbetrouwbaar waren. En achteraf denken wij dat dat heeft bijgedragen aan de mislukte perspectief plaatsing omdat hij al zo vaak door ons teleurgesteld was zonder dat wij daar invloed op hadden.’

Ervaringen met oorspronkelijke ouders

Veertien pleegouders ervoeren moeilijkheden in het contact met de oorspronkelijke ouders. Met name het gedrag van het pleegkind na bezoek of telefonisch contact met (één van de) oorspronkelijke ouders is een uitdaging. De pleegouders zien terugval in gedrag (bijvoorbeeld weer bedplassen), hyperactiviteit en uitdagender gedrag waarbij de pleegkinderen hun grenzen opzoeken. Eén pleegouder geeft aan dat het twee dagen duurt om dat terugvalgedrag in goede banen te leiden. De bezoekregelingen geven spanningen en onrust, met name als er meerdere pleegkinderen zijn en dus met meerdere regelingen rekening moet worden gehouden. Een pleegouder geeft aan dat de onrust te begrijpen is, maar dat dit wel van invloed is op de pleegouder-pleegkind relatie. Bij twee pleeggezinnen wilden de biologische ouders er alles aan doen om de kinderen weer terug te krijgen, wat volgens hen invloed had op het gedrag van het pleegkind. In een ander pleeggezin had een pleegkind de intentie om terug te gaan naar de oorspronkelijke ouder, omdat deze dingen had beloofd die het kind niet bij de pleegouders had of mocht. Uiteindelijk is het pleegkind in crisisopvang terecht gekomen. Een pleegouder merkt op dat men het systeem er altijd bij krijgt: als je je daarin vergist of niet genoeg in bent voorbereid, kan het heel zwaar worden. Een aantal pleegouders geeft dan ook aan dat de oorspronkelijke ouders in hun ogen het grootste struikelblok vormen.

Behalve problematische ervaringen met oorspronkelijke ouders, zeggen pleegouders ook dat ze positieve ervaringen hebben gehad, wat de kans op geweld zou kunnen verkleinen. Ze vierden bijvoorbeeld samen familieaangelegenheden, zoals verjaardagen. Door te investeren in de contacten met de ouders kregen pleegouders het idee dat deze hen gingen vertrouwen. Dit was van positieve invloed op de relaties en ten gunste van het pleegkind. Een pleegvader geeft aan dat het contact soms lastig is, maar dat het belangrijk is voor het pleegkind om te voelen dat het zowel bij pleegouders als oorspronkelijke ouders welkom is.

3.1.2 Impact van gedrag van het pleegkind op de pleegouder en andere gezinsleden

Naast het moeilijke gedrag van de pleegkinderen en de contacten met oorspronkelijke ouders geven pleegouders aan wat voor invloed een pleegkind kan hebben op het gezin en op henzelf. Een thema dat vaak naar voren komt is het 24/7 pleegouder zijn. Het leven van de pleegouders draait vanaf de plaatsing om de pleegkinderen en de zorg kan zwaar zijn. Avonden samen komen minder vaak voor en sommige pleegouders geven aan soms op te zien tegen het weekend. Zij benoemen dat pleegzorg veel werk en aanpassing kost, wat effect heeft op het gezin. Zo geeft een pleegouder aan dat hij kribbig en uitgeput raakt, wat ook negatieve invloed heeft op zijn andere kinderen. Pleegouders geven daarnaast aan dat er eveneens impact op de partnerrelatie kan zijn. Meerdere pleegouders vertellen dat zij het op een bepaald moment niet meer trokken en één pleegouder zat bijna tegen een burn-out aan. Hoewel het gedrag van het pleegkind soms pittig kan zijn, geeft één pleegouder aan dat zij hun pleegkind een cadeautje vonden; zij kon niet alleen haar ei kwijt in de zorg voor hun pleegkind, maar vond het ook mooi dat ze haar partner in een andere rol leerde kennen.

Meerdere pleegouders geven aan zich machteloos of radeloos te voelen, wanneer ze niet precies begrijpen wat een kind wil of als zij een kind niet kunnen bereiken. Hierdoor kunnen pleegouders gefrustreerd raken: je wilt heel graag dat het goed gaat, je blijft proberen en proberen, maar het lukt je niet om het pleegkind te bereiken. Pleegouders worden daardoor soms boos op zichzelf of krijgen een gevoel van falen. Daarnaast gaan ze twijfelen aan zichzelf en hun manier van opvoeden. Zo zijn er pleegouders die aangeven dat het in acht nemen van wat meer afstand tot het pleegkind behulpzaam is.

Sommige gebeurtenissen grijpen pleegouders erg aan. Zo is er aan pleegouders gevraagd om aan hun pleegkind te vertellen dat het voor altijd bij hen mag blijven wonen, omdat dit ook de intentie was. De plaatsing is uiteindelijk niet gelukt, waardoor zij hun pleegkind hebben moeten vertellen dat het toch weg moest. Dit vinden zij tot op de dag van vandaag een ‘vreselijke en pijnlijke beslissing’ Een andere situatie die veel indruk heeft gemaakt op een pleegouder is het moment dat hun pleegkind weer bij de biologische ouders ging wonen:

‘Dat doet verrekt zeer, als je na twee jaar, ik voel dat nu weer. Dat je pleegkind daar blijft en dat jij weggaat met je eigen kinderen in de auto en hij achter de auto aanrende: ‘dag papa, dag mama’. [...] Maar dat ik toen ook bij hem toen heb gezien dat, dat het toch een moment is geweest dat onveilige hechting dat hij dat heeft moeten meemaken. Ik heb het gewoon zien gebeuren en dat laat je ook niet koud.’

3.1.3 Kunnen vertellen zonder oordeel aan voogd en pleegzorgbegeleider

Meerdere pleegouders geven aan dat het belangrijk is om iemand te hebben aan wie ze hun verhaal kwijt kunnen. In de meeste gevallen kan dit bij de pleegzorgbegeleiders of voogden. Een aantal pleegouders vindt dit echter moeilijk. In gesprekken met pleegzorgbegeleiders of voogden hebben zij het idee dat zij hun emoties niet kunnen of mogen tonen, terwijl het voor pleegouders fijn is als de emoties er mogen zijn: ‘Het was meer dat je gewoon even kon spuien, het weer even kon volhouden, weet je wel. Dat je weer even de puntjes op de i kon zetten, daar had je wel de behoefte aan.’

Naast het gevoel dat de emoties er niet mogen zijn vinden pleegouders de dubbele rol van pleegzorgbegeleiders lastig. De pleegzorgbegeleider biedt begeleiding en ondersteuning, maar moet ook kijken naar hoe het gaat en ingrijpen wanneer nodig. Pleegouders geven aan dat je eerlijk moet kunnen zijn over dat het soms moeilijk gaat, en hebben tegelijkertijd het gevoel dat ze niet kunnen zeggen hoe het echt is, omdat er kans bestaat dat er dan wordt besloten om het pleegkind elders te plaatsen. Deze tweestrijd maakt dat pleegouders het lastig vinden om hun verhaal te doen bij professionals en soms erg ver gaan in het proberen volhouden om zo het pleegkind in het gezin te houden.

‘Ja, pleegouders zijn ook mensen met emotie, en ik ben ook wel een keer boos [...] maar in pleegzorg kan je dat niet altijd uiten, en zeker natuurlijk niet waar het kind bij is.’

3.1.4 Reacties van andere mensen

Meerdere pleegouders geven aan dat de reactie van andere mensen op hun pleegouderschap soms fijn en soms lastig is. Het is fijn als er begrip is voor hun situatie als pleegouder. Pleegouders merken het bijvoorbeeld wanneer familie achter hen staat, grootouders geen verschil maken tussen hun klein- en pleegkleinkinderen, en er in de buurt of het dorp mensen zijn die hun situatie begrijpen.

‘De buren hebben we wel eens dingen verteld; je zult hier af en toe een schreeuw horen. Je hoort hem roepen, schelden, krijsen. En we hebben ook al een aantal keren verteld, hij gaat als een razende tekeer terwijl er helemaal niks aan de hand is. Dan zit ik hier en staat hij daar en dan schreeuwt hij ‘je doet me pijn, je doet me pijn’. [...] Je mag binnen kijken als je het niet vertrouwt. Maar er is niks aan de hand. Maar dat zijn dingen die je moet uitleggen.’

Pleegouders krijgen regelmatig te horen dat mensen het knap vinden wat zij doen. Dat kan fijn zijn, maar het is ook ‘zo’n standaardantwoord’, aldus een pleegmoeder. ‘Iedereen vindt het altijd heel knap. Dat ik denk, doe het zelf ook. We komen er een paar te kort’.

Pleegouders stuitten echter ook soms op onbegrip. Zo geeft een pleeggezin aan dat er al gauw naar hun gezin wordt gekeken als er iets is vernield in het dorp, omdat zij pleegkinderen hebben. En andere pleegouders vertellen dat buitenstaanders, maar ook familie, vaak niet snappen waarom ze dit doen en waar de moeilijkheden nou precies in zitten.

‘Die denken ja, jullie hebben gewoon een kind erbij. Eentje meer of minder, wij hebben er ook vier. Weet je, zo.’

164

De omgeving vindt daarnaast wel eens dat pleegouders te hard zijn voor de pleegkinderen. Ze vinden het zielig en denken het ‘kind woont al niet bij zijn moeder, daar moet je extra lief voor zijn’. Pleegouders benoemen dat hun pleegkind regels en structuur nodig heeft en dat mensen daar wat van vinden het soms lastig maakt. Ter illustratie benoemt een pleegmoeder dat haar pleegkind sociaal wenselijk gedrag vertoonde bij anderen, waardoor mensen zich afvroegen waarom pleegouders zo kil tegen hem doen. Pleegmoeder vindt het moeilijk om constant uit te moeten leggen waarom ze zo reageren tegenover het pleegkind.

3.1.5 Pleegoudervoogdij

Bij vijf pleeggezinnen heeft één of beide pleegouders de pleegoudervoogdij over het pleegkind. Aan de ene kant is dit fijn, omdat pleegouders zelf sneller zaken kunnen regelen en niet overal een handtekening voor nodig hebben. Er zijn ook pleegouders die aan hebben gegeven geen voogdij te willen hebben, ondanks dat dit aan hen is gevraagd. Zij geven aan niet te weten wat er nog allemaal op hun pad komt, onvoldoende vertrouwen te hebben in hoe het in de toekomst zal gaan en te denken niet zonder ondersteuning te kunnen. Eén pleegmoeder met voogdij liep hier tegenaan: toen zij hulp vroeg voor haar pleegkinderen werd er in eerste instantie gezegd dat zij niks voor haar konden doen omdat zij zelf pleegoudervoogdij heeft. Deze pleegmoeder benoemt dat ze helemaal niks meer heeft gehoord van de pleegzorginstelling sinds zij pleegoudervoogdij heeft, terwijl ze officieel eens per jaar horen te informeren hoe het gaat.