• No results found

Misdrijven met een strafmaximum van minder dan een jaar gevangenisstraf

In document Bonger Reeks (pagina 67-71)

In deze paragraaf wordt stilgestaan bij de gevolgen van de voorgenomen wijziging van de verdenkingscriteria voor het toepassingsbereik van bevoegdheden die reeds bij verdenking van een misdrijf kunnen worden uitgeoefend. Het daarvoor in de plaats te hanteren een-jaarscriterium zal er immers toe leiden dat die bevoegdheden niet langer mogen worden ingezet bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van minder dan een jaar is gesteld. In Bijla-ge 1 is een lijst te vinden met alle misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht, de Wet Wa-pens en Munitie en de Wegenverkeerswet 1994 die met een gevangenisstraf van minder dan een jaar worden bedreigd. Ten aanzien daarvan kunnen immers bevoegdheden waarvoor onder de huidige regeling het criterium geldt van ‘verdenking van een misdrijf’ onder de nieuwe regeling niet langer worden toegepast. Dit betreft de bevoegdheden tot observatie (3.2.2.1), tot het stelselmatig inwinnen van informatie (3.2.2.2) en tot het vorderen van ge-bruikersgegevens en identificerende gegevens (3.2.2.3).

Twee van deze misdrijven – het bezit, de vervaardiging en de verspreiding van dierenporno (art. 254a Sr) en het zonder consent een wapen of munitie van de categorieën II of III bin-nen of buiten Nederland brengen (art. 55 lid 2 WWM) – worden onder het huidige wet-boek als voorlopigehechtenisfeiten aangemerkt. Ten aanzien van deze misdrijven verdwijnen dan ook meer bevoegdheden (overigens is art. 55 lid 2 WWM een van de weinige delicten uit de WWM waarvoor dit geldt; veruit de meerderheid van de WWM-misdrijven kent een strafmaximum van vier jaar gevangenisstraf of meer). Zie voor een overzicht van de be-voegdheden die onder de nieuwe regelgeving niet langer kunnen worden ingezet het schema van 3.2.2.4.

3.2.2.1 Stelselmatige observatie

Art. 126g Sv bevat de bevoegdheid om een verdachte stelselmatig te observeren. Deze be-voegdheid mag worden ingezet indien sprake is een verdenking van een misdrijf. De obser-vatie onderscheidt zich daarin van andere bijzondere opsporingsbevoegdheden dat niet

66

wordt geïnterfereerd in het leven van de geobserveerde persoon.85 Stelselmatige observatie moet worden opgevat als die vorm van observatie waardoor een min of meer volledig beeld wordt verkregen van (aspecten van) het privéleven van de geobserveerde.86 In ieder geval dient de observatie krachtens art. 126g Sv de observatie van een persoon te betreffen. Ob-servatie van objecten maakt geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en kan derhalve worden verricht op grond van de ruim geformuleerde algemene bevoegdheid ex art. 3 Poli-tiewet (Pw). Betreft het echter de stelselmatige observatie van een object dat zich met een persoon verplaatst, dan is observatie daarvan slechts toegestaan indien voldaan is aan de eisen van art. 126g Sv.

Omdat voor de bevoegdheid tot stelselmatige observatie onder de beoogde nieuwe regeling het eenjaarscriterium zal gelden, mag deze bevoegdheid dan niet langer worden toegepast in het kader van de opsporing van misdrijven waarop minder dan een jaar gevangenisstraf staat.

3.2.2.2 Stelselmatig inwinnen van informatie

Art. 126j Sv verschaft de officier van justitie de bevoegdheid om een opsporingsambtenaar het bevel te geven tot het stelselmatig inwinnen van informatie zonder dat laatstgenoemde kenbaar maakt dat hij optreedt als opsporingsambtenaar. Dit komt neer op het door de opsporingsambtenaar stelselmatig en actief interfereren in het leven van de verdachte, wat het aangaan en onderhouden van directe contacten met de verdachte kan inhouden, of met personen die met de verdachte contact onderhouden. Deze bevoegdheid kan onder de hui-dige regeling worden aangewend in geval van verdenking van een misdrijf. Het verschil ten opzichte van de bevoegdheid tot infiltratie is dat bij het stelselmatig inwinnen van informatie niet wordt deelgenomen of medewerking wordt verleend aan een groep van personen of een georganiseerd verband waarin naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven wor-den beraamd of gepleegd.87 Het stelselmatig inwinnen van informatie is erop gericht een min of meer volledig beeld te vormen omtrent (bepaalde aspecten van) het privéleven van de verdachte en maakt daarom inbreuk op het recht op privacy.88

Onder het huidige wetboek mag deze bevoegdheid worden ingezet in geval van verdenking van een misdrijf. Zoals in hoofdstuk 2 is verantwoord gaan de onderzoekers uit van hetgeen in de openbare stukken (Contourennota en Discussiestukken) over deze bevoegdheid wordt gesteld. Onder de voorgestelde regeling kan deze bevoegdheid slechts worden inge-zet in geval van verdenking van een misdrijf waar een jaar of meer gevangenisstraf op staat.89

85 Aanwijzing opsporingsbevoegdheden 2.2.

86 Y. Buruma, ‘Stelselmatig – een sleutelbegrip in de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden’, NJCM-Bulletin, 2000/2, p. 649-658.

87 Tekst & Commentaar Strafvordering (11e druk), art. 126j, punt 1.

88 Y. Buruma, ‘Stelselmatig – een sleutelbegrip in de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden’, NJCM-Bulletin, 2000/2, p. 649-658.

89 Discussiestuk Bijzondere opsporingsbevoegdheden(BOB) (Boek 2), p. 26. De onderzoekers zijn er wel van op de hoogte dat het voornemen bestaat om aan deze bevoegdheid het vierjaarscriterium te koppelen. In

67 Consequentie van de voorgestelde wijziging is dat deze bevoegdheid niet meer mag worden ingezet voor de opsporing van misdrijven met een strafbedreiging van minder dan een jaar gevangenisstraf.

3.2.2.3 Vorderen gebruikersgegevens en identificerende gegevens

In de artt. 126na Sv (verstrekking van gebruikersgegevens) en 126nc Sv (verstrekking van identificerende gegevens) ligt de bevoegdheid van opsporingsambtenaren besloten om be-paalde gegevens te vorderen van derden indien sprake is van een verdenking van een mis-drijf.

In essentie betreffen de artt. 126na en 126nc Sv de bevoegdheid om identificerende gege-vens, zoals de zogenaamde NAWT-gegegege-vens, te vorderen bij de aanbieder van een commu-nicatiedienst (art. 126na Sv),90 of bij derden (persoon, instantie of bedrijf) die vanwege een bepaalde functie of beroepsuitoefening gegevens verwerken.91 Deze vordering kan ook wor-den gericht tot overheidsdiensten.

De bevoegdheden tot het vorderen van identificerende en gebruikersgegevens zullen onder de nieuwe regeling niet meer kunnen worden toegepast in geval van een verdenking van een misdrijf waarop gevangenisstraf is gesteld van minder dan een jaar. In hoofdstuk 5 zal wor-den beschreven of het niet langer kunnen toepassen van deze bevoegdhewor-den gevolgen heeft voor de opsporing van een aantal specifieke misdrijven zoals het misbruik maken van een alarmnummer (art. 142 lid 2) en het verlaten van een plaats van ongeval (art. 7 WVW).

3.2.2.4 Schematisch overzicht van bevoegdheden die niet langer mogen worden ingezet

Hier volgt een schematisch overzicht van de hierboven beschreven gevolgen van de voorge-nomen wijziging van de verdenkingscriteria, voor wat betreft de opsporing van misdrijven die onder de huidige regeling worden bedreigd met een gevangenisstraf van minder dan een jaar.

Tabel 3.2 Consequenties van wijziging van verdenkingscriteria

Misdrijven Opsporingsbevoegdheden die onder de nieuwe regeling niet lan-ger kunnen worden toegepast

Alle feiten met een straf-bedreiging van minder dan een jaar gevangenisstraf.

Stelselmatige observatie

Stelselmatig inwinnen van informatie

Vorderen gebruikersgegevens en identificerende gegevens De bevoegdheden vermeld in Tabel 3.1

de volgende hoofdstukken wordt dan ook regelmatig gerefereerd aan deze (mogelijke) verzwaring en de (mogelijke) consequenties daarvan.

90 Naam, adres, woonplaats en telefoon. Tekst & Commentaar Strafvordering (11e druk), art. 126na, punt 1. Voor wie als ‘aanbieder van een communicatiedienst’ kan worden aangemerkt, zie art. 126la Sv.

68

Inverzekeringstelling, bewaring en gevangenhouding

3.3

Art. 67 lid 1 Sv geeft aan in welke gevallen voorlopige hechtenis (bewaring, gevangenhouding en gevangenneming) is toegelaten. Dit betreft de misdrijven waarop vier jaar of meer gevan-genisstraf is gesteld, maar ook de in art. 67 lid 1 Sv specifiek aangeduide misdrijven waarop minder dan vier jaar gevangenisstraf staat. Het criterium ‘een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten’ geldt behalve voor de bewaring (art. 63 Sv), de gevangenhouding en de gevangenneming (art. 65 Sv) ook voor de toepassing van inverzekeringstelling (art. 58 Sv). In de Contourennota wordt voorgesteld om ook de criteria die onder de huidige regeling gelden voor de toepassing van inverzekeringstelling, bewaring en gevangenhouding te veran-deren. De gewijzigde criteria worden hieronder besproken. De nadruk zal volgens de Con-tourennota meer komen te liggen op de concrete ernst van het misdrijf en de daarvoor te verwachten vrijheidsstraf. De overige voorwaarden voor toepassing van de inverzekering-stelling, bewaring en gevangenhouding, bijvoorbeeld het bestaan van ernstige bezwaren, blij-ven onder de nieuwe regeling bestaan.92

Onduidelijk is nog wat onder de nieuwe regeling de criteria worden voor toepassing van de bevoegdheid tot gevangenneming. De Contourennota bevat geen voorstellen tot wijziging van deze bevoegdheid. Om die reden valt de gevangenneming buiten het bereik van het on-derhavige onderzoek.

3.3.1 Inverzekeringstelling en bewaring

In deze paragraaf zal worden uiteengezet voor welke huidige voorlopigehechtenisfeiten niet langer de mogelijkheid tot inverzekeringstelling en bewaring bestaat indien wordt gekozen voor optie 1 (het hanteren van een tweejaarscriterium), of voor optie 2 (het hanteren van een eenjaarscriterium met een door de officier van justitie uit te voeren noodzakelijkheids- en proportionaliteitstoets bij de inverzekeringstelling).93

3.3.1.1 Optie 1: hanteren van een tweejaarscriterium

Als de wetgever kiest voor het tweejaarscriterium, betekent dit dat inverzekeringstelling en bewaring niet langer bevolen kunnen worden voor de specifiek genoemde feiten in het hui-dige art. 67 lid 1 onder b en c Sv die worden bedreigd met een gevangenisstraf van minder dan twee jaar. Voor de volgende delicten kan dan geen bevel inverzekeringstelling en bewa-ring meer worden gegeven: art. 137e lid 2, 137g lid 2, 138a lid 1, 184a, 254a, 272, 344b, 417bis Sr en art. 55 lid 2 WWM.

92 Contourennota, p. 52-53.

69

3.3.1.2 Optie 2: hanteren van een eenjaarscriterium met noodzakelijkheids- en proportionaliteitstoets

Met uitzondering van de artt. 254a lid 1 Sr en 55 lid 2 WWM, worden alle in art. 67 lid 1 onder b en c Sv specifiek genoemde feiten bedreigd met een gevangenisstraf van een jaar of meer. Aangezien bij optie 2 gekozen wordt voor het eenjaarscriterium zullen, afgezien van de twee genoemde feiten, de inverzekeringstelling en bewaring voor alle feiten genoemd in het huidige art. 67 lid 1 onder b en c Sv kunnen worden toegepast. Wel zijn onder optie 2 een noodzakelijkheids- en een proportionaliteitstoets voorgeschreven, uit te voeren door de officier van justitie. Wat de praktische gevolgen zullen zijn van de keuze voor beide op-ties, zal besproken worden bij de beantwoording van de vierde onderzoeksvraag (hoofdstuk 5), waarbij ook zal worden stilgestaan bij de voorgeschreven noodzakelijkheids- en propor-tionaliteitstoets.

In document Bonger Reeks (pagina 67-71)