• No results found

In alle betrokken landen is het percentage koppels met drie of meer kinderen de voorbije tien jaar afgenomen, zodat anno 2000 nog ongeveer 7% van de bevolking op arbeidsleeftijd samenwoont met een partner en meer dan twee kinderen (zie bijvoorbeeld Frankrijk, figuur 1.20). Ierland vormt hierop de enige uitzondering met nog steeds 16% van zijn bevolking op arbeidsleeftijd samenlevend met een partner en minstens drie kinderen (figuur 1.21).

Ook het aandeel koppels met één of twee kinderen is in bijna alle landen de voorbije tien jaar afgenomen, zij het lichtjes: steeds meer volwassenen kiezen ervoor minder kinderen te krijgen of om kinderloos te blijven (Eurostat, 1999a en Rubery, 1999, p. 94-98).4Gezien de concentratie van koppels met kinderen in de leeftijdscategorie 25-49 jaar, is het niet verwon-derlijk dat de daling zich hier het sterkst manifesteert: terwijl in het begin van de jaren ’90 nog gemiddeld 60% van de 25- tot 50-jarigen in EU-11 samenleefde met een partner en kin-deren, is dit aan het begin van de 21ste eeuw nog maar 53%. In België was deze daling meer uitgesproken (van 63% naar 54%). Vlaanderen vertoont opnieuw een traditioneler patroon en blijft met 58% in de leeftijdscategorie 25-50 jaar een van de hoogste concentraties kennen van koppels met kinderen in Europa.

JA A R R E E K S 2 0 0 2

39

3 De gemiddelde gezinsgrootte, gemeten als de ‘voltooide vruchtbaarheidgraad’ van vrouwen, bedraagt voor de generaties geboren in 1950-1965 ongeveer 1,8 (zowel in België als gemiddeld in de EU). Gedetailleerde informatie vind je in Eurostat (1999).

4 De sterke daling van het aandeel koppels met drie of meer kinderen had in sommige landen (Spanje, Portugal en Ierland) een lichte toename van de koppels met één of twee kinderen tot gevolg.

DE A R B E I D S M A R K T I N VL A A N D E R E N

40

Figuur 1.20

Evolutie van het aandeel van de bevolking dat samenleeft met een partner en één, twee of meer kinderen (Frankrijk; 1988-2000)

Figuur 1.21

Evolutie van het aandeel van de bevolking dat samenleeft met een partner en één, twee of meer kinderen (Ierland; 1988-1997)

Bron: Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt WAV)

1988 10 15

0 20

5 25

1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000

%

Met 1 kind Met 2 kinderen Met 3+kinderen

%

Met 1 kind Met 2 kinderen Met 3+ kinderen

10 15

0 20

5 25

1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997

Een belangrijke uitzondering op de globale evolutie van het dalend aandeel koppels met kinderen vormen de oudere leeftijdscategorieën in de Zuid-Europese landen. Bij de 50- tot 64-jarigen in Spanje, Portugal, Italië en Griekenland is het aandeel koppels met inwonende kinderen de voorbije tien jaar fors toegenomen (gemiddeld van 48% naar 53%). Opnieuw vormt de trend waarbij kinderen langer in het ouderlijk huis blijven wonen hiervoor de ver-klaring.

JA A R R E E K S 2 0 0 2

41

DE A R B E I D S M A R K T I N VL A A N D E R E N

42

Figuur 1.22

Aandeel van de bevolking dat hoofd is van een eenoudergezin, naar leeftijd en geslacht (Frankrijk; 1988 en 2000)

Figuur 1.23

Aandeel van de bevolking dat hoofd is van een eenoudergezin, naar leeftijd en geslacht (Vlaams Gewest;

1990 en 2000)

Bron: Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt WAV)

Vrouw 1988 Man 1988 Vrouw 2000 Man 2000

15-19j 20-24j 25-29j 30-34j 35-39j 40-44j 45-49j 50-54j 55-59j 60-64j

%

5 0 10 15 20

Vrouw 1990 Man 1990 Vrouw 2000 Man 2000

15-19j 20-24j 25-29j 30-34j 35-39j 40-44j 45-49j 50-54j 55-59j 60-64j

%

5 0 10 15 20

5 Eenoudergezinnen

Anno 2000 staat 3 à 4% van de Europese bevolking op arbeidsleeftijd aan het hoofd van een eenoudergezin. Het grootste deel hiervan zijn vrouwen (86%). Bij de mannen bedraagt het percentage alleenstaande ouders in alle lidstaten maximaal 1%. Daarom beperken we de analyse van dit gezinstype tot de vrouwelijke bevolking.

In de beschouwde lidstaten is 6% van de vrouwelijke bevolking op arbeidsleeftijd hoofd van een eenoudergezin. Net zoals in de andere huishoudtypen wijkt het patroon in de Zuid-Eu-ropese landen en in Ierland af van de Midden-Europa.

In Frankrijk, Duitsland, Nederland maar ook in Oostenrijk en België is gemiddeld 6% van de vrouwelijke bevolking op arbeidsleeftijd een alleenstaande moeder. Dit gezinstype is nage-noeg onbestaand bij de jongeren maar neemt gradueel toe vanaf de leeftijdscategorie 25-29 jaar (zie bijvoorbeeld Frankrijk, figuur 1.22). Het hoogste percentage alleenstaande moeders vinden we terug bij de 35- tot 49-jarigen: hier maakt ongeveer 10% van de vrouwen deel uit van dit gezinstype. In de oudere leeftijdscategorieën (+50 jaar) ligt het aandeel opnieuw rond 5%. Net als de toename van de eenpersoonshuishoudens is de stijging van het aantal eenoudergezinnen een van de meest opmerkelijke evoluties van het voorbije decennium. De groei van dit gezinstype situeert zich hoofdzakelijk in de leeftijdscategorie 25-49 jaar. Net als bij de eenpersoonshuishoudens vormt het toenemend aantal scheidingen en separaties ook hier de voornaamste verklaring (Surkyn, 1999 en Rubery, 1999, p. 98).

Zoals in de meeste andere huishoudtypen, stellen we in Vlaanderen enerzijds vast dat het huishoudpatroon inzake eenoudergezinnen traditioneler is dan in onze buurlanden maar dat anderzijds de inhaalbeweging het voorbije decennium zeer sterk was (figuur 1.23). Anno 2000 telt Vlaanderen 4,5% alleenstaande moeders binnen de vrouwelijke bevolking op ar-beidsleeftijd (tegenover gemiddeld 6,0% in onze buurlanden). Tien jaar geleden bedroeg dit aandeel in Vlaanderen nog 3,1%.

Ook in de Zuid-Europese landen en Ierland stellen we een toename vast van het aantal alleen-staande ouders in de loop van het voorbije decennium. Het aandeel van dit gezinstype blijft er echter beperkter: 4 à 5% van de vrouwelijke bevolking op arbeidsleeftijd staat aan het hoofd van een eenoudergezin. Figuur 1.24 toont de situatie van de eenoudergezinnen in Ita-lië. Het leeftijdspatroon in de Zuid-Europese landen verschilt bovendien grondig van dat in de overige lidstaten: het percentage alleenstaande ouders neemt er namelijk toe met de

leef-JA A R R E E K S 2 0 0 2

43

DE A R B E I D S M A R K T I N VL A A N D E R E N

44

Figuur 1.24

Aandeel van de bevolking dat hoofd is van een eenoudergezin, naar leeftijd en geslacht (Italië; 1990 en 2000)

Figuur 1.25

Aandeel van de bevolking dat hoofd is van een eenoudergezin, naar leeftijd en geslacht (Groot-Brittannië;

1988 en 1999)

Bron: Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt WAV)

Vrouw 1990 Man 1990 Vrouw 2000 Man 2000

15-19j 20-24j 25-29j 30-34j 35-39j 40-44j 45-49j 50-54j 55-59j 60-64j

%

5 0 10 15 20

Vrouw 1988 Man 1988 Vrouw 1999 Man 1999

15-19j 20-24j 25-29j 30-34j 35-39j 40-44j 45-49j 50-54j 55-59j 60-64j

%

5 0 10 15 20

tijd. De oudere leeftijdscategorieën tellen daardoor zelfs relatief méér eenoudergezinnen dan in de overige lidstaten.

In Groot-Brittannië ten slotte, is het aantal eenoudergezinnen de voorbije tien jaar haast ver-dubbeld (figuur 1.25). Anno 1999 bevindt 10,4% van de vrouwelijke bevolking op arbeids-leeftijd zich in deze gezinspositie. Het hoge aantal tienerzwangerschappen zorgt er reeds voor een hoog percentage alleenstaande moeders in de jonge leeftijdscategorieën (3% tegen-over minder dan 1% in de rest van Europa). Voorts staat van de Britse 25- tot 49-jarige vrou-wen 15% aan het hoofd van een eenoudergezin.