• No results found

Militaire ontwikkelingen: de politie en de rol van het leger

III: Het Linggarjati-akkoord en politiesamenwerking (november 1946 juli 1947)

III.I Militaire ontwikkelingen: de politie en de rol van het leger

Het regionale politiebeleid kan niet begrepen worden zonder eerst naar de rol van het Nederlandse leger te kijken. De Nederlandse legertop slaagde er na het vertrek van de Britten namelijk in het politiebeleid naar zijn hand zetten. De bestuurlijke problemen in deze periode hingen sterk samen met de militaire spanningen in de grenszones van de Nederlandse enclave rond Surabaya.

Hoe stond de legertop tegenover de Republikeinse politiekorpsen en eventuele onderlinge samenwerking? Hoewel het tekort aan politiepersoneel ook op het leger drukte, overheerste in legerkringen toch vooral het wantrouwen ten aanzien van de Republikeinse politie. In Buitenzorg (Bogor) werd in december op initiatief van de plaatselijke commandant Thomson de gehele Polisi Negara opgerold op verdenking van wapensmokkel, waarbij 'het grootste gedeelte van het kader benevens een groot aantal politiemannen van het lager personeel gearresteerd werden'.363 Volgens

361 De Jong, De terugtocht, 112-115

362 Van Doorn en Hendrix, Ontsporing van geweld, 204.

363 Ook de Republikeinse resident werd aangehouden. Deze werd bij gebrek aan bewijs niet vervolgd, maar werd desondanks op Onrust gedetineerd om hem het contact met zijn medeverdachten te ontzeggen. De gearresteerde politiemannen werden ook verdacht van betrokkenheid bij de moord op 18 Europeanen en een aantal Australische officieren, en de mishandeling van Chinezen. Het hoofd van de Afdeeling Intelligence & Loyaliteitsonderzoek R.S. Soeria Santoso aan Recomba's West- en Oost-Java en commandanten Batavia C.,

Spoor leverde deze '5e colonne' van 'gefingeerd politie-personeel' het bewijs dat de Republiek

stelselmatig de wapenstilstand van 14 oktober schond en er 'weloverwogen en centraal georganiseerde pogingen' plaatsvonden 'welke slechts ten doel hebben, het Nederlandsche gezag en de Nederlandsche belangen alhier stelselmatig te ondermijnen'.364 Volgens Nederlandse inlichtingen beschikte Soekanto, het hoofd van de Republikeinse staatspolitie, zelfs op Republikeins gebied niet over 'een behoorlijk kaderreserve, dat geheel aan de Hollandse eisen voldoet'.365

Van Mook wilde een escalatie van het conflict zo lang mogelijk voorkomen. Hij liet later aan de Republikeinse delegatie weten dat na het onderzoek naar de 'Buitenzorgse affaire' de Republiek in Bogor weer een politiekorps zou mogen aanstellen.366 Hij vreesde voortdurend door zijn

commandanten in de wielen te worden gereden en waarschuwde tegen 'een op zichzelf begrijpelijke neiging van militaire en andere gezaghebbers om bepaalde maatregelen ten aanzien van het bestuur, de politie, of de burgerbevolking bij wijze van order en zonder overleg door te voeren' zonder na te denken over de consequenties. 'Politioneel optreden' diende 'tegen alle bevolkingsgroepen gelijk te zijn, d.w.z. beslist doch beleefd'. Het was zaak de bevolking niet nog verder te vervreemden van het Nederlandse gezag.367 Van Mook was op dat moment echter mikpunt van kritiek. Hij dreigde niet alleen de greep op zijn commandanten te verliezen, maar ook de koloniale gemeenschap tegen zich te keren. Van Boetzelaer waarschuwde in december 1946 al voor de 'buitengewoon onrustige stemming' binnen de 'Indo-Europeesche gemeenschap' die het vertrouwen in het regeringsbeleid grotendeels verloren had.368

Van Mook kon niet voorkomen dat het leger invloed verwierf over het politiebeleid en de civiele politie een uitgesproken militair karakter kreeg. Voorlopig waren de militairen namelijk onmisbaar voor het functioneren van de politie. Het leger nam allereest taken van de civiele politie over. Spoor concludeerde in maart 1947 dat de Militaire Politie 'een taak ver buiten het eigenlijk legerverband' vervulde omdat het 'gewone politieapparaat nog niet voldoende is georganiseerd'.369 Het MP-korps was een jaar eerder tot stand gekomen en was al gauw veel groter dan voor de eigenlijke

Soerabaia en Bandoeng over politie Negara, 5-8-1947, NA, PG, inv. nr. 879; Van Mook aan minister van Overzeese Gebiedsdelen Jonkman, 16-12-1946, NIB, VI, 582-583; Directeur-generaal algemene zaken

(Idenburg) aan Jonkman, 19-12-1946, NIB, VI, 603-605; Verslag van de vergadering van de raad voor militaire aangelegenheden van het Koninkrijk, 21-1-1947, NIB, VII, 121.

364 Spoor aan Van Mook, 20-12-1946, NIB, VI, 610-611.

365 Het hoofd van de Afdeeling Intelligence & Loyaliteitsonderzoek R.S. Soeria Santoso aan Recomba's West- en Oost-Java en commandanten Batavia C., Soerabaia en Bandoeng over politie Negara, 5-8-1947, NA, PG, inv. nr. 879.

366 Verslag van de "bijeenkomst ter besrpeking van loopende zaken", 2-1-1947, NIB, VI, 735-738, Van Mook aan Jonkman, 2-1-1947, NIB, VI, 738-739.

367 Memorandum Van Mook, 14-1-1947, NIB, VII, 58-62.

368 Zij dreigden geregeld eigenmachtig op te treden. Sommigen Indo-Europeanen zouden zich volgens Van Boetzelaer aansluiten bij een organisatie die tot doel had zoveel mogelijk mensen bij de AMACAB, politie, marine en leger in te schuiven. Wd. 1e gouvernementssecretaris (Van Boetzelaer) aan hoofd

regeringsvoorlichtingsdienst, 2-12-1946, NIB, VI, 480-481.

intern-militaire politietaak noodzakelijk was.370 Het bestond uit beroepsmilitairen die werden aangevuld met personeel van de Algemene Politie. Ook in Surabaya verrichtte de Militaire Politie civiel politiewerk, omdat de Algemene Politie met een personeelstekort kampte en het bestaande personeel niet altijd betrouwbaar en bekwaam genoeg werd geacht.371 Omdat het veelvuldige

optreden tegen burgers centrale coördinatie vereiste, kreeg de commandant van de MP op verzoek van de Procureur-Generaal de leiding over alle 'met militair-politionele bevoegdheid beklede personeel'.372 Het gebruik van militair personeel voor civiele politietaken verliep desondanks niet zonder

problemen: Spoor corrigeerde de commandant van de MP nadat hij ernstige mishandelingen met disciplinaire straffen had afgedaan.373 H. Dürst-Britt (KL), commandant van de I-divisie, klaagde bovendien dat de 'veldpolitietaken' niet te combineren waren met militair politiewerk. Hij was bovenal bang de zeggenschap over zijn politie te verliezen.374

Daarnaast nam het leger het voortouw in de opleiding van nieuw politiepersoneel. Het bestuur beschikte alleen over een Centrale Kaderschool van de Algemene Politie in Batavia die in februari 1947 was geopend. Dit opleidingsinstituut kampte met vele problemen, waaronder een gebrek aan leermiddelen en personeelsgebrek, waardoor er slechts plaats was voor 150 leerlingen en de opleidingstermijn verkort was.375 Om het hoofd te bieden aan het 'grote tekort aan politiepersoneel' had Spoor zelf een 'politionele cursus' met militaire ondersteuning ingericht waarin rekruten binnen zes weken de 'hoofdbeginselen' van het vak werden bijgebracht.376 Ook besloot de regering in juni gedemobiliseerde militairen 'van iedere landaard' de mogelijkheid te bieden een spoedcursus te volgen bij de Centrale Kaderschool, waarna zij binnen een jaar als inspecteur of hoofdagent konden

instromen.377 Omgekeerd drong Spoor er bij het Binnenlands Bestuur op aan om het Nederlandse kaderpersoneel van de AP de mogelijkheid bieden over te gaan naar het Korps Militaire Politie, dat immers op termijn 'het enige Europeesche politieorgaan' zou zijn. Het leger had ervaren

370 Nota DCO n.a.l.v. opdracht legercommandant over ontwerp binnenlandse veiligheid, 24-7-1947, blz. 7-8, NIMH, De Vries, inv. nr. 607.

371 Spoor aan de Directeur van Binnenlandsch Bestuur, ongedateerd, NA, Strijdkrachten N-I, inv. nr. 1397. 372 Spoor aan cdt. "C-divisie 7 december" en Cdt. Korps Militaire Politie, 5-3-1947, NA, Strijdkrachten N-I, inv. nr. 1397; Spoor aan de minister van Oorlog, 5-3-1947, NA, Strijdkrachten N-I, inv. nr. 1397.

373 Schrijven Spoor aan commandant v.h. Korps Militaire Politie te Batavia, 18-6-1947 betreffende de mishandeling van Chinese geldwisselaars door MP, NA, Strijdkrachten N-I, inv. nr. 1397.

374 De Generaal-Majoor H. Dürst-Britt (KL) was bang dat door deze dubbele taak zowel de handhaving van de tucht binnen zijn troepen als het veldpolitiewerk schade leden. Hij stelde daarom een splitsing voor, waarbij Nederlandse Marechaussees hoofdzakelijk militaire politiewerk verrichtten, terwijl de militaire politie van het KNIL 'veldpolitietaken' op zich nam omdat zij 'volledig met Indië bekend' waren. De commandant van I-Divisie "7 dec" H.J.J.W. Dürst-Britt aan Spoor, 13-3-1947, blz. 1-2, 5, NA, Strijdkrachten N-I, inv. nr. 1397; De commandant van I-Divisie "7 dec" H.J.J.W. Dürst-Britt aan Chef van de Generalen Staf Buurman van Vreeden, 6-3-1947, NA, Strijdkrachten N-I, inv. nr. 1397.

375 Margadant, 'De politie-organisatie in het nieuwe bestel', 195.

376 Notulen van de vergadering met Beel en Jonkman, 22-5-1947, NIB, IX, 33.

377 Aankondiging opleiding tot inspecteur of hoofdagent van Politie, 2-6-1947, NA, Strijdkrachten N-I, inv. nr. 1397.

politiepersoneel hard nodig en wilde deze krachten niet zien verdwijnen naar een op ten duur Republikeinse organisatie.378

De Algemene Politie was tot slot sterk afhankelijk van het leger op materieel gebied. In afwachting van de levering van de officiële bewapening van de politie (junglekarabijnen, revolvers en klewangs) was het leger bereid wapens uit te lenen. Het kader van de politie ontving incidenteel zelfs automatische wapens (owen-, tommy- en stenguns) en lichte mitrailleurs (brenguns). Deze wapens moesten buiten diensttijd worden ingeleverd en mochten slechts verstrekt worden aan patrouilles van tenminste tien man. Deze voorwaarden golden omdat de legertop vreesde dat wapens wegens diefstal, smokkel en desertie in handen van de vijand zouden komen. De belangrijkste voorwaarde was daarom dat de verstrekking zoveel mogelijk centraal gecoördineerd werd door het Hoofd van de Algemene Politie en de KMG.379

III.II Bestuurlijke kwesties: de politie in Oost-Java en de 'proeftuin van