• No results found

B5.1 Milieuhygiënische normen voor het compartiment bodem Sinds 1986 worden in Nederland advieswaarden toegepast voor de beoordeling van de

bodemkwaliteit van landbouwgronden. Deze waarden zijn vastgesteld door een Landbouw Advies Commissie en worden sindsdien ook wel LAC-waarden genoemd. De LAC-signaal- waarden zijn zowel voor zware metalen als voor organische microverontreinigingen vastge- steld; zij geven aan bij welke gehalten in de bodem mogelijk kwaliteitseisen voor verschillen- de consumptiegewassen en/of veevoer overschreden worden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen bodemtype (zand-, dal-, klei- en veengrond) en landgebruik (grasland, akker- en tuinbouw en sierteelt). Uitgangspunt bij het vaststellen van LAC-waarden was het veiligstellen van de gezondheid van mens en dier. Bij het opstellen van de LAC-signaal- waarden is ervan uitgegaan dat het niet goed mogelijk is om op basis van metingen in de bodem met een generieke benadering de actuele risico’s in te schatten. De kern van een dergelijke signaalwaarde is dan ook dat eronder in ieder geval geen gezondheidsrisico’s zijn te verwachten.

Bij overschrijding van de waarde dient vervolgonderzoek plaats te vinden. De LAC- signaalwaarden zijn gebaseerd op het voor accumulatie meest gevoelige gewas bij een kritische combinatie van bodemkenmerken.

In het bodembeschermings en -saneringsbeleid wordt gewerkt met streefwaarden en interventiewaarden.

Streefwaarden zijn vastgesteld op basis van het 90-percentiel van een grote set relatief onbe- laste bodems in Nederland. Deze kunnen dus beschouwd worden als min of meer natuurlijke achtergrondwaarden en geven het niveau aan waarbij sprake is van een duurzame bodem- kwaliteit. Vertaald naar het curatieve beleid betekent dit, dat streefwaarden het niveau aan- geven dat bereikt moet worden, om de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, dier of plant, heeft, volledig te herstellen. Hiernaast geven de streefwaarden aan wat het ijkpunt is voor de milieukwaliteit op de lange termijn, uitgaande van Verwaarloosbare Risico’s voor het ecosysteem.

Interventiewaarden geven aan wanneer de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant en dier ernstig zijn verminderd of dreigen te worden verminderd. Ze zijn representatief voor het verontreinigingsniveau waarboven sprake is van een geval van ernstige (bodem)verontreiniging dat (in principe) gesaneerd moet worden.

De interventiewaarden zijn gebaseerd op uitgebreide studies naar zowel humaan- als ecotoxi- cologische effecten van bodemverontreinigende stoffen.

Humaantoxicologische effecten zijn gekwantificeerd in de vorm van die gehalten in de bodem waarbij overschrijding van het zogenaamde humane Maximaal Toelaatbare Risiconiveau (MTR) kan plaatsvinden. Voor niet-carcogene stoffen, zoals metalen, komt dit overeen met de Tolerable Daily Intake (TDI).

Ecotoxicologische effecten zijn gekwantificeerd in de vorm van die gehalten waarbij 50 pro- cent van de (potentieel) aanwezige soorten en processen negatieve effecten kan ondervinden.

De uiteindelijke interventiewaarden zijn gebaseerd op een integratie van de humaan- en eco- toxicologische effecten. Hierbij geven in principe de meest kritische effecten de doorslag. De interventiewaarden en streefwaarden zijn afhankelijk van het organisch stofgehalte en het lutumgehalte. Voor een zogenaamde standaardbodem geldt een organischestofgehalte van 10 procent OS en een lutumgehalte van 25 procent L.

Met behulp van de zogenaamde bodemtypecorrectie kunnen de waarden worden omgerekend voor de te beoordelen bodem:

SWb, IWb = SWab, IWab x ((A + (Bx%lutum) + (Cx%organische stof))/((A + (Bx25) + (Cx10)))

SWb, IWb = streefwaarde of interventiewaarde voor de te beoordelen bodem

SWab, IWab = streefwaarde of interventiewaarde voor standaardbodem

A, B, C = stofafhankelijke constanten met de volgende waarden voor Cu en Zn:

A B C

Cu 15 0,6 0,6 Zn 50 3 1,5

Voor situaties waarin verontreinigingen relatief immobiel zijn, zijn recentelijk functiegerichte kwaliteitsdoelstellingen geïntroduceerd; de bodemgebruikswaarden (BGW’s).

Bodemgebruikswaarden zijn opgesteld op basis van de landgebruiksfuncties en de daarbij behorende gebruikseisen met betrekking tot humane gezondheid, landbouwkundige praktij- ken, gezondheid van het ecosysteem en overige eisen. Provincies en gemeenten gaan een grotere rol spelen in het bodembeleid en de BGW’s bieden een handvat voor gemeenten en provincies om terug te saneren.

RIVM rapport 711701031 geeft de afleiding van de zogenaamde Bodemgebruikswaarden op basis van:

• warenwet- en veevoedernormen; • bodem-plant overdrachtsrelaties; • fytotoxiciteit;

• voedselveiligheid (warenwetnormen en veevoedernormen); en • diergezondheid (TDI schaap en rund).

De uiteindelijk berekende BGW-waarden voor koper en zink worden onderscheiden naar grondsoort en landgebruiksvorm. Voor de gebruiksfunctie landbouw zijn ook bodemgebruiks- waarden afgeleid (Van Wezel et al., 2003). De functie landbouw is daarbij onderverdeeld in grasland (met name voor melk- en veeproductie), productie van veevoeder (met name maïs), akkerbouw (onder andere granen), de teelt van niet consumptieve gewassen (sierteelt en de teelt van energie- en vezelgewassen), groenteteelt en fruitteelt.

De normen voor voedselveiligheid zijn uitgedrukt in gehalten in het gewas. Deze zijn omgere- kend naar een kritische concentratie in de bodem met gebruik van bodem/plant-relaties. Uitgaande van een gehalte in een gewas is een bodemgehalte berekend dat afhankelijk is van het gehalte aan organische stof, lutum en de pH. Een en ander is weergegeven in Tabel B5.1.

Tabel B5.1 Overzicht Milieuhygiënische bodemnormen (alle in mg kg-1 ds en alle

gebaseerd op totaalgehalten1 (zie ook Circulaire Streef-en interventie-

waarden, Bijlage A).

Cu Zn

Landelijke achtergrondconcentratie (AC) 36 140

Landelijke streefwaarde (incl. AC) 36 140

Interventiewaarden 190 720 LAC signaalwaarden grasland schapen: zand 30 200 klei 30 350 veen 30 350 grasland runderen: zand 50 200 klei 80 350 veen 80 350

BGW landbouw en natuur “maatwerk per geval”

metaal landgebruik voedselveiligheid fytotoxiciteit

zand klei veen totaal zand klei veen totaal

Cu gras - 133 - 133 - 50 - 50

schaap - 50 - 50 - - - -

veevoer - 111 - 111 - 111 - -

Zn gras - 1.686 - 1.686 - 412 - 412

veevoer 154 806 1.244 1.131 69 109 - 69

1 Totaalgehalten op basis van extractie met Koningswater-extractie (salpeterzuur en zout-

zuur). Voor uitgebreid overzicht van meet- en analysevoorschriften (NEN en NVN) zie Circulaire Streefwaarden en Interventiewaarden Bodemsanering, Bijlage B.

Op basis van totaalgehalten (Koningswater destructie) wordt nagegaan of milieuhygiënische normen worden overschreden, maar op basis van een potentiële beschikbaarheidsmeting (pseudo totaalfractie op basis van 0,43 M HNO3) wordt een bemestingsadvies gegeven.

B5.2 Bemestingsadviezen voor koper en zink